2.7.1.De vrouw heeft in verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van [euro] 293,- per kind per maand vast te stellen met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd aldus dat zij thans verzoekt te bepalen dat de man aan haar een kinderbijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] zal betalen van [euro] 238,- per maand vanaf het moment dat zij aanspraak maakt op een kindgebonden budget van [euro] 104,- per maand. De vrouw maakt aanspraak op het kindgebonden budget vanaf het moment dat de man zich uit de echtelijke woning heeft laten uitschrijven. Ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] verzoekt de vrouw te bepalen dat de man aan haar een bijdrage zal betalen van [euro] 30,- per kind per maand, nu de vrouw zelf onvoldoende draagkracht heeft om de zorgkosten voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor haar rekening te nemen als zij bij haar verblijven. De vrouw heeft haar verzoek om de kinderbijdrage met terugwerkende kracht vast te stellen ingetrokken. Zij verzoekt thans te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2014 aan haar een bijdrage zal betalen.
De man heeft verweer gevoerd tegen de gewijzigde verzoeken van de vrouw. In de aantekeningen die hij tijdens de mondelinge behandeling aan de rechtbank heeft overhandigd en tijdens de mondelinge behandeling zelf heeft de man voorgesteld dat hij aan de vrouw een bijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] zal betalen van [euro] 238,- per maand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij voorts aangegeven niet zonder meer bereid te zijn zich uit te laten uitschrijven van het adres van de echtelijke woning omdat hij de fiscale consequenties daarvan nog niet overzag.
2.7.2.Gelet op het vorenstaande begrijpt de rechtbank het verzoek van de vrouw met betrekking tot [minderjarige 2] aldus dat de vrouw thans verzoekt te bepalen dat de man aan haar een bijdrage betaalt van ([euro] 238,- + [euro] 104,- =) [euro] 342,- per maand zolang de vrouw geen aanspraak maakt op het kindgebonden budget en van [euro] 238,- per maand zodra de vrouw wel aanspraak maakt op voormeld kindgebonden budget.
De rechtbank gaat in het navolgende eerst in op de behoefte van de minderjarigen, de draagkracht van de man, de draagkracht van de vrouw en zal tenslotte berekenen welke bijdrage de man eventueel aan de vrouw zal dienen te betalen.
2.7.3.Behoefte minderjarigen
2.7.3.1. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat de behoefte van de minderjarigen met ingang van 1 januari 2014 [euro] 366,42 per kind per maand bedraagt. Daarvan dient het kindgebonden budget te worden afgetrokken zodra daar aanspraak op wordt gemaakt. Volgens de vrouw maakt de man geen aanspraak op een kindgebonden budget ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] omdat zijn inkomen te hoog is. De vrouw maakt, zodra partijen geen fiscaal partner meer zijn, aanspraak op een kindgebonden budget ten behoeve van [minderjarige 2] van [euro] 104,- per maand.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de behoefte van de minderjarigen [euro] 238,- per kind per maand bedraagt.
2.7.3.2. Nu partijen geen overeenstemming hebben over de behoefte van de minderjarigen zal de rechtbank deze behoefte vaststellen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de man niet heeft betwist dat hij ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] geen aanspraak maakt op een kindgebonden budget en ook niet heeft betwist dat de vrouw ten behoeve van [minderjarige 2] aanspraak maakt op een kindgebonden budget van [euro] 104,- per maand. De rechtbank zal derhalve van deze uitgangspunten uitgaan.
2.7.3.3. Partijen zijn in februari 2011 gescheiden van elkaar gaan wonen. De rechtbank zal dientengevolge bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen van de man en de vrouw ten tijde van het huwelijk van partijen de rechtbank uitgaan van de tarieven 2011-I.
2.7.3.4.
Netto besteedbaar inkomen man ten tijde van huwelijk
2.7.3.4.1. De man heeft zich niet verweerd tegen de stelling van de vrouw dat voor het berekenen van het gezinsinkomen om de behoefte van de minderjarigen vast te stellen uit dient te worden gegaan van de privé-onttrekkingen die de man uit zijn onderneming heeft gedaan. De rechtbank zal daar derhalve ook vanuit gaan. De rechtbank acht het redelijk voor het bepalen van het netto besteedbaar inkomen van de man uit te gaan van de onttrekkingen die hij in de jaren 2006 tot en met 2010 in zijn onderneming heeft gedaan omdat aldus van een meer bestendige lijn wordt uitgegaan.
De vrouw heeft gesteld dat met het jaar 2010 geen rekening dient te worden gehouden omdat dit jaar niet representatief is voor de voorgaande jaren. De rechtbank gaat aan deze stelling van de vrouw voorbij. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen de man tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om aan te nemen dat de man de cijfers van 2010 heeft gemanipuleerd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met een gemiddelde over vijf jaren zodat fluctuaties worden vereffend.
2.7.3.4.2. Uit de door de man overgelegde jaarstukken blijkt dat in 2006 sprake was van een bedrag aan privé-onttrekkingen van [euro] 102.862,- in 2007 van [euro] 77.247,-, in 2008 van [euro] 57.909,-, in 2009 van [euro] 74.681,- en in 2010 van [euro] 28.496,-. De gemiddelde privé-onttrekkingen bedroegen derhalve [euro] 68.239,- per jaar.
2.7.3.4.3. De vrouw heeft in haar draagkrachtberekening rekening gehouden met een aftrekbeperking van[euro] 116,- per jaar, een investeringsaftrek van [euro] 924,- per jaar en een toevoeging aan de oudedagsreserve van [euro] 9.273,- per jaar. De man heeft deze posten niet betwist. De rechtbank acht het redelijk voor het bepalen van de behoefte van de minderjarigen eveneens rekening te houden met deze posten. De vrouw heeft haar cijfers gebaseerd op de aangifte inkomstenbelasting van de man over het jaar 2007. Nu de rechtbank uitgaat van een gemiddelde over de jaren 2006 tot en met 2010 acht de rechtbank het redelijk bij het bepalen van het netto besteedbaar inkomen van de man rekening te houden met een gemiddelde aftrekbeperking van [euro] 96,- (berekend over de jaren 2007 tot en met 2010) en een gemiddelde bijdrage aan oudedagsreserve van [euro] 4.133,- (eveneens berekend over de jaren 2007 tot en met 2010). Nu de rechtbank de jaarstukken van 2006 niet van de man heeft ontvangen, heeft de rechtbank dat jaar niet mee kunnen nemen bij het berekenen van de gemiddelden. Omdat de man alleen in 2007 een investeringsaftrek heeft gehad, acht de rechtbank het niet redelijk om daarmee thans rekening te houden. De rechtbank houdt voorts rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
2.7.3.4.4. Op basis van het Rapport van de Werkgroep Alimentatienormen (hierna: Tremarapport) versie juli 2013 dient het inkomen van de man te worden verminderd met de op het inkomen drukkende netto uitgaven inkomensvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Uit de overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat de man een gemiddelde premie arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft betaald van
[euro] 7.817,- bruto per jaar over de jaren 2007 tot en met 2010. De rechtbank heeft geen inzage gekregen in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering over het jaar 2006 maar gaat er vanuit dat de premie niet afwijkend zal zijn geweest. De premie levensverzekering bedroeg over de jaren 2006 tot en met 2010 [euro] 2.723,- bruto per jaar. De rechtbank acht het redelijk ook met deze premie rekening te houden.
2.7.3.4.5. Op basis van het vorenstaande had de man een besteedbaar inkomen van
[euro] 4.493,- per maand. Daarvan dienen de premies arbeidsongeschiktheidsverzekering en levensverzekering te worden afgetrokken van tezamen [euro] 878,- per maand zodat een beschikbaar netto besteedbaar inkomen resteert van [euro] 3.615,- per maand.
2.7.3.5.
Netto besteedbaar inkomen vrouw ten tijde van huwelijk
2.7.3.5.1. De man heeft terecht gesteld dat ook het inkomen van de vrouw bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen mee dient te worden genomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat zij in 2009 weer is gaan werken en toen een inkomen had van [euro] 350,- per maand. Eind 2011 is zij meer uren gaan werken. De man heeft deze laatste stelling van de vrouw niet betwist. Bij het bepalen van de behoefte van de minderjarigen dient derhalve niet van het uitgebreidere dienstverband van de vrouw te worden uitgegaan. De rechtbank vermeerdert het (netto) inkomen van de vrouw met vakantiegeld van 5 [procent] zodat de rechtbank aan de zijde van de vrouw uitgaat van een netto besteedbaar inkomen in 2011 van [euro] 367,50 per maand.
2.7.3.5.2. De man heeft in zijn verweerschrift op het zelfstandige verzoek van de vrouw gesteld dat ook rekening dient te worden gehouden met het inkomen uit vermogen van de vrouw. Nu de man niet meer op deze stelling is teruggekomen en ook niet is gebleken dat de vrouw daadwerkelijk over vermogen beschikt, gaat de rechtbank aan deze stelling van de man voorbij.
De rechtbank gaat voorts voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw werkzaamheden verricht die volgens hem thuishoren onder de categorie “overige inkomsten”. Het is de rechtbank niet bekend op welke inkomsten de man doelt. Daarnaast heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling voldoende gemotiveerd waarvan zij enkele hogere uitgaven, zoals een vakantie, heeft kunnen betalen.
2.7.3.6.
Berekening behoefte minderjarigen
2.7.3.6.1. Het gezamenlijke inkomen van partijen bedroeg derhalve in 2011 ([euro] 3.615 + [euro] 367,50 =) [euro] 3.983,- netto per maand.
2.7.3.6.2. Niet is gebleken dat partijen ten tijde van hun huwelijk aanspraak maakten op het kindgebonden budget. De rechtbank verwacht dit ook niet gelet op het inkomen van partijen, zodat de rechtbank met het kindgebonden budget geen rekening zal houden.
2.7.3.6.3. De behoefte van de minderjarigen op basis van de Tabel Eigen Aandeel Kosten van Kinderen zoals opgenomen in de bijlage januari 2011 bij het Tremarapport bedraagt [euro] 378,- per kind per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de minderjarigen per 1 januari 2014 afgerond [euro] 393,- per kind per maand. De behoefte van [minderjarige 2] bedraagt per 1 januari 2014, zodra de vrouw aanspraak maakt op het kindgebonden budget (ad [euro] 104,-), na aftrek van het kindgebonden budget, [euro] 289,- per maand. De behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] blijft met ingang van 1 januari 2014 [euro] 393,- per kind per maand. De rechtbank zal in het navolgende van deze behoeften uitgaan.
2.7.4.Draagkracht partijen
2.7.4.1.1. De rechtbank stelt voorop dat de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage is gelegen na 1 april 2013. De Werkgroep Alimentatienormen adviseert de draagkracht van een onderhoudsplichtige per 1 april 2013 vast te stellen aan de hand van een forfaitair systeem. De rechtbank ziet aanleiding om bij dit advies aan te sluiten en zal de draagkracht van de man aan de hand van het forfaitaire systeem vaststellen. De rechtbank baseert de draagkracht van de man op de tarieven 2013-II.
2.7.4.1.2. De vrouw heeft de draagkracht van de man gebaseerd op het gemiddelde resultaat uit zijn onderneming over de jaren 2007 tot en met 2009. De rechtbank acht het niet redelijk de draagkracht van de man op het resultaat over deze jaren te baseren omdat het resultaat uit de onderneming vanaf de jaren 2010 veel lager is. Uit de stukken, noch uit hetgeen dat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, kan de rechtbank afleiden dat de man het resultaat in zijn onderneming heeft gemanipuleerd met het oog op de komende echtscheiding van partijen. Daarnaast lijkt de lijn die in 2010 en 2012 is ontstaan, gelet op de voorlopige cijfers, in 2013 te worden voortgezet. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het redelijk om het netto besteedbaar inkomen van de man te berekenen over het resultaat dat de man in de jaren 2010 tot en met 2012 heeft gerealiseerd. Het resultaat bedroeg in deze jaren [euro] 36.269,- (2010), [euro] 52.384,- (2011) en [euro] 38.026,- (2012). Het gemiddelde resultaat bedroeg over deze jaren derhalve [euro] 42.226,- per jaar. De rechtbank houdt rekening met de gemiddelde aftrekbeperking van [euro] 208,- per jaar, de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De rechtbank houdt geen rekening met een bijdrage aan oudedagsreserve omdat deze blijkens de jaarstukken van de betreffende jaren niet wordt afgedragen. Ook bij het bepalen van de draagkracht van de man acht de rechtbank het redelijk met de arbeidsongeschiktheidsverzekeringspremie rekening te houden alsmede met de levensverzekeringspremie. Deze premies bedroegen in de voorgaande jaren gemiddeld respectievelijk [euro] 804,- per maand en [euro] 227,- per maand.
2.7.4.1.3. Bij het bepalen van de draagkracht van de man hebben partijen beiden rekening gehouden met een rendementsgrondslag voor onroerende zaken en berekend welke belasting de man over dit rendement zou moeten betalen. De rechtbank houdt met deze post geen rekening omdat op basis van het Tremarapport versie juli 2013 geen rekening dient te worden gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning.
2.7.4.1.4. Op basis van het vorenstaande bedraagt het besteedbaar inkomen van de man, uitgaande van de tarieven 2013-II, [euro] 3.128,- per maand, daarvan dienen de premies arbeidsongeschiktheidsverzekering en levensverzekering te worden afgetrokken van tezamen [euro] 1.031,- per maand, zodat een beschikbaar netto besteedbaar inkomen resteert van [euro] 2.097,- per maand.
2.7.4.1.5. Op basis van de draagkrachttabel heeft de man met een netto besteedbaar inkomen van [euro] 2.097,- per maand een draagkracht van 70 [procent] [[euro] 2.097,- -/- (0,3 X [euro] 2.097,- + [euro] 850,-)] = [euro] 433,- per maand.
2.7.4.2.
Draagkracht vrouw
2.7.4.2.1. Blijkens de jaaropgaaf 2012 had de vrouw in dat jaar een fiscaal loon van
[euro] 15.447,- bruto. Daarvan dient de ingehouden bijdrage Zorgverzekeringswet van [euro] 1.025,- per jaar te worden afgetrokken omdat deze bijdrage met ingang van 2013 niet langer meer op het inkomen van werknemers wordt ingehouden, zodat een inkomen resteert van [euro] 14.422,- bruto per jaar. Blijkens de salarisspecificaties over de maanden september en oktober 2013 heeft de vrouw in 2013 een vergelijkbaar inkomen met 2012. De rechtbank zal derhalve van voormeld inkomen van [euro] 14.422,- bruto per jaar uitgaan.
2.7.4.2.2. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank voorts rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Nu de bijdrage voor de toekomst wordt vastgesteld acht de rechtbank het ook redelijk dat aan de zijde van de vrouw rekening wordt gehouden met de alleenstaande ouderkorting. Op basis van deze gegevens heeft de vrouw een besteedbaar inkomen van [euro] 1.143,- per maand. Nu het inkomen van de vrouw lager is dan [euro] 1.250,- netto per maand, acht de rechtbank het redelijk aan de zijde van de vrouw ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] rekening te houden met een bijdrage van [euro] 25,- per kind per maand, derhalve van [euro] 50,- per maand totaal. Gelet op het besteedbaar inkomen van de vrouw is zij ook daadwerkelijk in staat om deze bijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te betalen.
2.7.5.Te betalen kinderbijdrage
2.7.5.1. De totale behoefte van de minderjarigen bedraagt per 1 januari 2014, en zolang de vrouw geen kindgebonden budget ten behoeve van [minderjarige 2] ontvangt, (3 X [euro] 393,- =)[euro] 1.179,- per maand. Zodra de vrouw kindgebonden budget ten behoeve van [minderjarige 2] ontvangt bedraagt de totale behoefte van de minderjarigen (2 X [euro] 393,- + [euro] 289,- =) [euro] 1.075,- per maand.
2.7.5.2. De man heeft een totale draagkracht van [euro] 433,- per maand en de vrouw van [euro] 50,- per maand. De draagkracht van partijen is derhalve onvoldoende om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien. De man heeft voorgesteld om een bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] van [euro] 238,- per maand. Indien de man deze bijdrage aan de vrouw betaalt, maakt hij aanspraak op een fiscaal voordeel van [euro] 51,- per maand zodat zijn werkelijke bijdrage ([euro] 238,- -/- [euro] 51,- =) [euro] 187,- per maand bedraagt. Alle omstandigheden tezamen genomen acht de rechtbank deze bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal deze in het navolgende dan ook vaststellen. Gelet op de draagkracht van de man en de behoefte van de minderjarigen dient de bijdrage niet te worden aangepast vanaf het moment dat de vrouw aanspraak maakt op het kindgebonden budget ten behoeve van [minderjarige 2]. Gelet op de draagkracht van de man, de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] en het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 3] bij de man hun hoofdverblijf zullen hebben, gaat de rechtbank niet in op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man aan haar een bijdrage betaalt in de kosten die zij heeft ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 3].