ECLI:NL:RBNHO:2014:3052

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
4 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_1348
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van douanerechten en de aanvaarding van verlate indiening van certificaten van oorsprong

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. ing. B.J.B. Boersma, en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Nijmegen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek om terugbetaling van douanerechten dat door eiseres was ingediend. Eiseres had in 2011 een verzoek om terugbetaling ingediend, dat door verweerder op 6 maart 2012 was afgewezen. Na een uitspraak op bezwaar van 15 februari 2013, waarin de afwijzing werd gehandhaafd, heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 oktober 2013 zijn vertegenwoordigers van beide partijen verschenen.

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 13 december 2013 het onderzoek heropend om eiseres in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken over te leggen. Eiseres heeft op 8 januari 2014 stukken ingediend, waar verweerder op 6 februari 2014 op heeft gereageerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er overeenstemming was tussen partijen dat de overgelegde certificaten van oorsprong betrekking hadden op de goederen die in het verzoek om terugbetaling waren aangegeven. De rechtbank heeft overwogen dat de verlate indiening van de certificaten moest worden aanvaard, omdat aan de voorwaarden voor toewijzing van het verzoek om terugbetaling was voldaan.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de beschikking tot afwijzing van het verzoek om terugbetaling vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder eiseres een teruggaaf van € 10.754,06 moet verlenen, met uitzondering van het deel van het verzoek dat betrekking heeft op aangiften die vóór 20 december 2008 zijn gedaan, waarvoor het verzoek niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/1348
Uitspraakdatum: 27 maart 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[x]., gevestigd te [z], eiseres,
gemachtigde: mr. ing. B.J.B. Boersma,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Nijmegen, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Verweerder heeft bij beschikking van 6 maart 2012 het verzoek om terugbetaling van eiseres van 19 december 2011 afgewezen.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2013 de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Namens eiseres zijn daar verschenen [A] (directeur) en [B] (assistent controller), bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. M.U.B. Willemsen en
mr. C.C. Dekker. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.5.
Bij tussenuitspraak van 13 december 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen waaruit blijkt dat de bij het verzoek om terugbetaling overgelegde Forms A betrekking hebben op de destijds aangegeven goederen waar het verzoek om terugbetaling op ziet. Eiseres heeft bij brief van 8 januari 2014 stukken ingediend. Verweerder heeft daarop bij brief van 6 februari 2014 gereageerd.
1.6.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank verwijst voor een uiteenzetting van de feiten waarvan zij bij haar oordeelsvorming uitgaat naar haar tussenuitspraak van 13 december 2013 en vult deze als volgt aan.
2.2.
Bij brief van 27 januari 2012 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van het voornemen het verzoek om terugbetaling deels niet-ontvankelijk te verklaren omdat het voor de aangiften die vóór 20 december 2008 zijn gedaan niet tijdig is ingediend en het verzoek voor het overige af te wijzen. Bij beschikking van 6 maart 2012 is het verzoek om terugbetaling volledig afgewezen.
2.3.
Het op 20 december 2011 door verweerder ontvangen verzoek om terugbetaling van
€ 14.696,46 ziet mede op aangiften die vóór 20 december 2008 zijn gedaan. Een bedrag van € 10.754,06 heeft betrekking op aangiften die op of na 20 december 2008 zijn gedaan.

3.Geschil

De rechtbank verwijst voor de omschrijving van het geschil naar eerdergenoemde tussenuitspraak en voegt daaraan toe dat het geschil zich beperkt tot de afwijzing van het verzoek om terugbetaling van € 10.754,06.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak overwogen dat als op grond van een onderzoek van de bescheiden kan worden vastgesteld dat het certificaat van oorsprong betrekking heeft op de goederen die destijds zijn aangegeven, niet valt in te zien waarom de verlate indiening desondanks alleen kan worden aanvaard als de goederen nog onder douanetoezicht staan.
4.2.
Uit de stukken die partijen na de heropening van het onderzoek hebben ingediend blijkt dat tussen hen niet in geschil is dat de bij het verzoek om terugbetaling overgelegde certificaten van oorsprong horen bij de vanaf 20 december 2008 aangegeven goederen. De rechtbank ziet gaan aanleiding partijen hierin niet te volgen. Nu ook aan de overige voorwaarden voor toewijzing van het verzoek om terugbetaling is voldaan, dient het verzoek tot een bedrag van € 10.754,06 te worden toegewezen.
4.3.
Voor zover het op 20 december 2011 ingediende verzoek om terugbetaling ziet op aangiften die vóór 20 december 2008 zijn gedaan is het beroep eveneens gegrond, aangezien het verzoek is afgewezen terwijl het in zoverre wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
4.4.
Op grond van het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.703,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen na heropening met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de beschikking tot afwijzing van het verzoek om terugbetaling;
  • verklaart het verzoek om terugbetaling niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op aangiften die vóór 20 december 2008 zijn gedaan;
  • verklaart het verzoek om terugbetaling voor het overige gegrond en gelast verweerder eiseres een teruggaaf te verlenen van € 10.754,06;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.703,50;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. A. van Dongen en
mr. M.C.A. Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.