ECLI:NL:RBNHO:2014:2907

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
15/710767-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door niet verlenen van voorrang op voetgangersoversteekplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een verkeerszaak waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, betrokken was bij een aanrijding met een voetganger op een voetgangersoversteekplaats. De tenlastelegging omvatte het niet verlenen van voorrang aan de voetganger, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de voetganger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 18 februari 2014 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft echter wel het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard, waarbij de verdachte niet voldoende op de weg lette en geen voorrang verleende aan de voetganger. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de snelheid van de verdachte en zijn intenties. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook de relevante wettelijke voorschriften genoemd, waaronder de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710767-12 (P)
Uitspraakdatum: 4 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 februari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. van der Putte en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.W Huizinga, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 11 september 2012 te IJmuiden, gemeente Velsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, De Lange Nieuwstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden immers heeft verdachte, terwijl hij een voetgangersoversteekplaats naderde en/of terwijl die voetgangersoversteekplaats (tevens) was aangegeven door middel van een bord conform model L02 van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
- niet, althans in onvoldoende mate, naar de rijbaan en/of voetgangersoversteekplaats voor zich gekeken, en/of (vervolgens)
- een zich op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger (genaamd
[slachtoffer]) geen voorrang verleend, waarna en/of mede waardoor een aanrijding en/of een botsing met die [slachtoffer] is ontstaan, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linkerduim en/of een scheur in het linker schouderblad, werd toegebracht, althans die [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 september 2012 te IJmuiden, gemeente Velsen, als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Lange Nieuwstraat, terwijl hij een voetgangersoversteekplaats naderde en/of terwijl die voetgangersoversteekplaats (tevens) was aangegeven door middel van een bord conform model L02 van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
- niet, althans in onvoldoende mate, naar de rijbaan en/of
voetgangersoversteekplaats voor zich heeft gekeken, en/of (vervolgens)
- een zich op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger (genaamd
[slachtoffer]) geen voorrang heeft verleend, waarna en/of mede waardoor een aanrijding en/of een botsing met die [slachtoffer] is ontstaan, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft namens verdachte vrijspraak bepleit.
3.3. Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt in het algemeen niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 [1] . Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, te weten het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 11 september 2012 als bestuurder van een personenauto over de Lange Nieuwstraat te IJmuiden reed. Hij was op zoek naar een parkeerplaats en lette daardoor even niet op. Hij reed op dat moment volgens zijn eigen verklaring ongeveer 10 a 20 kilometer per uur. Vervolgens is verdachte een voetgangersoversteekplaats opgereden, waarna een aanrijding ontstond met een zich op die oversteekplaats bevindende voetganger. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte erg langzaam reed; ongeveer 20 a 25 kilometer per uur op een weg waar 50 kilometer per uur was toegestaan.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte door een verkeersfout een ongeval met letsel heeft veroorzaakt. Verdachte heeft geen voorrang verleend, waar hij dit wel had moeten doen. De omstandigheden waaronder en de wijze waarop de verdachte deze verkeersfout heeft begaan brengen evenwel mee dat de vraag of het hem te maken schuldverwijt voldoende zwaar is om te kunnen leiden tot bewezenverklaring van het verkeersmisdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, door de rechtbank ontkennend wordt beantwoord. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte weliswaar niet goed heeft opgelet omdat hij op zoek was naar een parkeerplek, maar dat hij zijn verkeersgedrag daarop heeft aangepast in die zin dat hij zijn snelheid heeft verminderd tot een snelheid die heeft gelegen tussen de circa 10 en de 25 kilometer per uur. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. De verdachte zal van het primair ten laste gelegde dan ook worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [2]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 11 september 2012 rijdt verdachte als bestuurder in zijn personenauto, een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken], op de Lange Nieuwstraat te IJmuiden, gemeente Velsen. Hij wil met zijn vrouw gaan winkelen in IJmuiden en zoekt een parkeerplaats. [3] Verdachte en zijn vrouw kijken daarbij in verschillende richtingen en verdachte is niet op de weg aan het letten. Verdachte rijdt tussen de 10 en de 25 kilometer per uur en nadert een zebrapad. [4] De aanwezigheid van de voetgangersoversteekplaats is kenbaar gemaakt met een bord conform model L02 van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. [5] Verdachte kijkt echter niet naar de voetgangersoversteekplaats voor zich. [6] Op dat moment steekt mevrouw [slachtoffer] de voetgangersoversteekplaats over. [7] Verdachte verleent haar geen voorrang, waardoor een aanrijding en een botsing met mevrouw [slachtoffer] ontstaat. Hierdoor valt mevrouw [slachtoffer] hard op de grond. [8]
Later blijkt dat mevrouw [slachtoffer] door de aanrijding haar linkerduim heeft gebroken en een scheur in haar schouderblad heeft opgelopen. [9]
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiair
hij op 11 september 2012 te IJmuiden, gemeente Velsen, als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Lange Nieuwstraat, terwijl hij een voetgangersoversteekplaats naderde en terwijl die voetgangersoversteekplaats (tevens) was aangegeven door middel van een bord conform model L02 van de Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990
- niet naar de voetgangersoversteekplaats voor zich heeft gekeken, en vervolgens
- een zich op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger (genaamd [slachtoffer]) geen voorrang heeft verleend, waarna en mede waardoor een aanrijding en een botsing met die [slachtoffer] is ontstaan, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1000,- subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 28 augustus 2013 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, rijdend in een personenauto op de Lange Nieuwstraat te IJmuiden, bij het naderen van een zebrapad een voorrangsbord genegeerd en geen voorrang verleend aan een voetganger op dat zebrapad, waardoor een aanrijding met die voetganger heeft plaatsgevonden. Door de aanrijding is de voetganger gevallen en heeft zij letsel opgelopen. Verdachte heeft - door niet op de weg te letten - gevaar op de weg veroorzaakt. Het betreft hier een verkeersfout die de rechtbank verdachte aanrekent. Door toedoen van verdachte is aan het [adres] pijn en leed toebracht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat het gebeuren indruk op verdachte heeft gemaakt. Daarnaast heeft verdachte contact gehouden met het [adres] en haar een bos bloemen gestuurd. Verdachte heeft oprechte belangstelling getoond in het [adres]. De rechtbank houdt er verder rekening mee dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Voorts neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte - blijkens het reclasseringsadvies - op alle leefgebieden zijn leven op orde heeft en de recidivekans als laag wordt ingeschat .
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete moet worden opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 5 en 177 van de Wegenverkeerswet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van € 500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.I. Bloch, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. C.A.M. van der Heijden, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 maart 2014.
Mr. Bloch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie o.a. het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2012, r.o. 3.3.1, ECLI:NL:HR:2012:BW4245
2.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 september 2012, dossierpagina 23 e.v. en het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse d.d. 25 oktober 2012, dossierpagina 4 e.v.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 15 september 2012, dossierpagina 30 e.v. en het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 september 2012, dossierpagina 23 e.v.
5.Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse d.d. 25 oktober 2012, dossierpagina 4 e.v.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2014.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] d.d. 15 september 2012, dossierpagina 26 e.v.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] d.d. 15 september 2012, dossierpagina 26 e.v., het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 15 september 2012, dossierpagina 30 e.v. en het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 11 september 2012, dossierpagina 23 e.v.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] d.d. 15 september 2012, dossierpagina 26 e.v, in combinatie met de letselverklaring van de afdeling spoedeisende hulp van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk van 11 september 2012