In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een verkeerszaak waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, betrokken was bij een aanrijding met een voetganger op een voetgangersoversteekplaats. De tenlastelegging omvatte het niet verlenen van voorrang aan de voetganger, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de voetganger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 18 februari 2014 heeft de officier van justitie gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft geoordeeld dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft echter wel het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen verklaard, waarbij de verdachte niet voldoende op de weg lette en geen voorrang verleende aan de voetganger. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de snelheid van de verdachte en zijn intenties. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook de relevante wettelijke voorschriften genoemd, waaronder de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.