In deze zaak gaat het om de vraag of artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing is op een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. De eiser, een man, heeft een AOW-uitkering en is betrokken in een geschil met de vrouw, zijn voormalige partner, die een vordering op hem heeft. De vrouw heeft beslag laten leggen op de AOW-uitkering van de man, waarbij de deurwaarder op basis van de informatie die hij had, de beslagvrije voet op nihil heeft gesteld. De man stelt dat hij geen andere bronnen van inkomsten heeft en dat de beslagvrije voet niet correct is toegepast. De rechtbank oordeelt dat de deurwaarder in eerste instantie terecht de beslagvrije voet op nihil heeft gesteld, omdat de man geen vaste verblijfplaats in Nederland had. Echter, na de inschrijving van de man op een woonadres in Nederland, moet de beslagvrije voet voor een Nederlands ingezetene worden toegepast. De rechtbank beperkt het beslag op de AOW-uitkering en stelt dat de beslagvrije voet van minimaal € 936,14 per maand in acht moet worden genomen. De overige vorderingen van de man worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.