ECLI:NL:RBNHO:2014:2677

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
C/15/211658 / KG ZA 14-92
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van beslagvrije voet bij schuldenaar zonder vaste verblijfplaats

In deze zaak gaat het om de vraag of artikel 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing is op een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. De eiser, een man, heeft een AOW-uitkering en is betrokken in een geschil met de vrouw, zijn voormalige partner, die een vordering op hem heeft. De vrouw heeft beslag laten leggen op de AOW-uitkering van de man, waarbij de deurwaarder op basis van de informatie die hij had, de beslagvrije voet op nihil heeft gesteld. De man stelt dat hij geen andere bronnen van inkomsten heeft en dat de beslagvrije voet niet correct is toegepast. De rechtbank oordeelt dat de deurwaarder in eerste instantie terecht de beslagvrije voet op nihil heeft gesteld, omdat de man geen vaste verblijfplaats in Nederland had. Echter, na de inschrijving van de man op een woonadres in Nederland, moet de beslagvrije voet voor een Nederlands ingezetene worden toegepast. De rechtbank beperkt het beslag op de AOW-uitkering en stelt dat de beslagvrije voet van minimaal € 936,14 per maand in acht moet worden genomen. De overige vorderingen van de man worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/211658 / KG ZA 14-92
Vonnis in kort geding van 28 maart 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. L.A. Mulders,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Raaijmakers.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de akte wijziging van eis tevens houdende producties
  • de bij brief van 13 maart 2014 van mr. Mulders toegezonden producties
  • de bij twee brieven van 13 maart 2014 van mr. Raaijmakers toegezonden producties
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Op 14 maart 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen: [de man] in persoon, bijgestaan door mr. Mulders voornoemd, mr. Raaijmakers voornoemd en S. Azouagh, gerechtsdeurwaarder bij Lawpoint Gerechtsdeurwaarders te [plaats].
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 18 maart 1998 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Het geregistreerd partnerschap is ontbonden door inschrijving in de daartoe bestemde registers op 7 juni 2007 van de beschikking van 1 mei 2007 van de rechtbank Haarlem.
2.2.
Uit hoofde van een executoriale titel heeft de vrouw in verband met de verdeling van de gemeenschap tussen partijen een vordering op de man van € 7.686,46.
2.3.
De man geniet een AOW-uitkering die hij via de Sociale Verzekeringsbank ontvangt.
2.4.
Blijkens het exploot van 3 december 2013 is op verzoek van de vrouw ten laste van de man executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank voor een hoofdsom van € 7.686,46, met rente en kosten.
2.5.
Blijkens een brief van de Sociale Verzekeringsbank aan Lawpoint Gerechtsdeurwaarders van 9 december 2013 wordt in verband met het gelegde beslag op het AOW-pensioen van de man vanaf december maandelijks, met toepassing van de beslagvrije voet, een bedrag van € 86,66 aan de deurwaarder overgemaakt.
2.6.
Bij brief van 27 januari 2014 heeft Lawpoint Gerechtsdeurwaarders de Sociale Verzekeringsbank bericht dat ten aanzien van het ten laste van de man gelegde beslag de beslagvrije voet met ingang van de datum van de brief moet worden aangepast naar € 0,00.
2.7.
Blijkens het exploot van 10 maart 2014 is op verzoek van de vrouw ten laste van de man executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank voor een hoofdsom van € 7.686,46, met rente en kosten.
2.8.
Blijkens een uittreksel uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Haarlemmermeer van 12 maart 2014 staat de man ingeschreven op een woonadres in [plaats].

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, na vermeerdering van eis buiten bezwaar van de vrouw, samengevat -:
- het beslag op de AOW-uitkering op te (doen) heffen, althans het beslag te beperken tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag
- het beslag onder de Rabobank op te (doen) heffen
- de vrouw, althans de voor haar handelende deurwaarder van Lawpoint, te veroordelen tot terugbetaling van het vanaf 1 december 2013 bij de man te veel geïncasseerde bedrag, binnen vijf dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke datums van incasso, tegen behoorlijk bewijs van kwijting
- de vrouw, althans de voor haar handelende deurwaarder van Lawpoint, te veroordelen tot betaling van de aan de onnodige beslagleggingen gerelateerde kosten van om en nabij de € 1.600,-
- de vrouw te verbieden bij ongewijzigde omstandigheden opnieuw derdenbeslag te leggen op de bankrekening van de man
- de vrouw te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure, waaronder buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag aan salaris van de gemachtigde.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de deurwaarder die namens de vrouw onder de Sociale Verzekeringsbank beslag heeft gelegd op de AOW-uitkering van de man zich ten onrechte op het standpunt stelt dat artikel 475e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van toepassing is op grond waarvan de deurwaarder de beslagvrije voet voor de man op nihil heeft gesteld. De man stelt dat artikel 475e Rv niet van toepassing is en dat derhalve bij de beslaglegging op zijn AOW-uitkering rekening dient te worden gehouden met de beslagvrije voet overeenkomstig artikel 475d Rv.
3.3.
De vrouw voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft de man toegelicht dat hij in augustus 2013 zijn huurovereenkomst in Nederland heeft opgezegd en vervolgens, na enkele weken vakantie in Frankrijk, in september 2013 naar Thailand is vertrokken om aldaar eenmalig te overwinteren. De man stelt dat hij in Thailand tijdelijk bij een vriend heeft verbleven tegen betaling van € 1.800,- per twee maanden, waarvan een deel was bedoeld als vergoeding voor woonruimte en het overige deel door die vriend aan hem in Thaise valuta ter hand werd gesteld zodat de man in zijn levensonderhoud kon voorzien. Inmiddels is de man weer teruggekeerd uit Thailand. De man stelt op dit moment in het geheel geen financiële middelen te hebben om in zijn levensonderhoud te voorzien. Voorts stelt de man dat hij als gevolg van de gelegde beslagen thans niet meer kan beschikken over het bijzonder lage bedrag dat hem nog ter beschikking stond om enigszins in zijn primaire levensonderhoud te voorzien. Volgens de man geldt voor hem een beslagvrije voet van € 936,14 per maand, te vermeerderen met de maximale verhoging voor woonlasten van € 330,00 (waarvan de normhuur ad € 199,54 dient te worden afgetrokken) en de zorgkosten ad € 67,-, resulterend in € 1.133,60.
4.2.
Namens de vrouw stelt de deurwaarder dat de man vanaf juli 2013 tot aan, naar nu blijkt, 12 maart 2014, alleen een postadres in Nederland had en zelf in het buitenland verbleef. Uit de aan hem bekende stukken, te weten een door de man aan hem getoond huurcontract voor een gedeelte van een woning in Thailand, heeft de deurwaarder afgeleid dat de man in Thailand verbleef en geen woonplaats in Nederland had. Aangezien de deurwaarder voor het overige geen stukken en gegevens van de man bekend waren, heeft hij artikel 475e Rv van toepassing geacht, aldus de stellingen van de deurwaarder namens de vrouw.
4.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of artikel 475e Rv van toepassing is, welk artikel bepaalt dat voor vorderingen van een schuldenaar, die niet in Nederland woont of vast verblijft, geen beslagvrije voet geldt. De schuldenaar die in Nederland geen vaste verblijfplaats heeft, wordt geacht over bronnen van inkomsten te beschikken die voldoende middelen van bestaan opleveren buiten de vorderingen tot periodieke betaling die hij in Nederland heeft.
4.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 475e Rv heeft de deurwaarder op basis van de informatie die hem op dat moment bekend was terecht besloten dat het toepassen van een beslagvrije voet niet aan de orde was. Het lag op de weg van de man als schuldenaar om met de deurwaarder in overleg te treden en aan te tonen dat hij buiten de vorderingen terzake zijn AOW-uitkering niet over bronnen van inkomsten beschikte die hem voldoende middelen van bestaan opleverden. Nu de man dat heeft nagelaten heeft de deurwaarder terecht geen aanleiding gezien voor het toepassen van een beslagvrije voet.
4.5.
Met de gegevens die de deurwaarder thans bekend zijn is echter sprake van een andere situatie. De man heeft zich immers recent ingeschreven op een woonadres, zoals ook de deurwaarder heeft gecontroleerd. Nu de man in Nederland is ingeschreven dient - zolang daarvan sprake is - in ieder geval op grond van artikel 475d Rv de beslagvrije voet voor een Nederlands ingezetene te worden toegepast. Het beslag op de AOW-uitkering zal worden beperkt met dien verstande dat het bedrag van de toe te passen beslagvrije voet nog nader kan worden bepaald op basis van nog door de man te verschaffen gegevens. De beslagvrije voet van een alleenstaande van 65 jaar en ouder komt met ingang van 1 januari 2014 neer op € 936,14 per maand, zodat dat bedrag minimaal in acht moet worden genomen.
4.6.
Nog afgezien van het niet betwiste feit dat de man uit hoofde van een executoriale titel een bedrag aan de vrouw verschuldigd is, leidt het voorgaande ertoe dat de vordering tot terugbetaling van het vanaf 1 december 2013 geïncasseerde bedrag niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu geen sprake is van teveel geïncasseerde bedragen. Ten aanzien van de overige vorderingen heeft de man zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. Dat het beslag vexatoir is omdat het zodanig buitenproportioneel is en daarom onrechtmatig, zoals de man betoogt, is niet aannemelijk geworden. De vorderingen van de man tot opheffing van de beslagen zullen daarom worden afgewezen. Dat de gelegde beslagen onnodig zijn gelegd is voorts evenmin aannemelijk geworden, zodat de vordering tot betaling van de daaraan gerelateerde kosten door de vrouw niet voor toewijzing in aanmerking komt. Evenmin bestaat aanleiding om een verbod op te leggen om opnieuw beslag te leggen, zodat de vordering terzake eveneens zal worden afgewezen.
4.7.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen bij gebreke van een (voldoende) nadere onderbouwing niet voor toewijzing in aanmerking.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beperkt het op verzoek van de vrouw ten laste van de man gelegde executoriaal derdenbeslag onder de Sociale Verzekeringsbank in die zin dat de toepasselijke beslagvrije voet van minimaal € 936,14 per maand vanaf 12 maart 2014 in acht dient te worden genomen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.R. ten Berge op 28 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 802