ECLI:NL:RBNHO:2014:2540

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
15/700765-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

Op 21 maart 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 15/700765-12, waarin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is toegewezen. De zaak betreft een veroordeelde die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het hebben van een hennepkwekerij met 1814 hennepplanten. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van een bedrag van € 153.384,91, gebaseerd op de opbrengst van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door middel van het ten laste gelegde feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en heeft de vordering gematigd tot een bedrag van € 149.756,91. De rechtbank heeft de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt voor de hennepkwekerij in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat niet alle opgevoerde kosten in mindering kunnen worden gebracht op de opbrengst. De rechtbank heeft de vordering tot ontneming toegewezen, ondanks verweren van de raadsvrouw van de veroordeelde over de redelijke termijn en de draagkracht van de veroordeelde. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde voldoende financiële middelen heeft om aan de betalingsverplichting te voldoen. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700765-12 (ontneming)
Uitspraakdatum : 21 maart 2014
Tegenspraak
Strafvonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Promis)
Beslissing betrekking hebbende op de vordering van de officier van justitie d.d. 15 januari 2014 ten aanzien van het feit in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[veroordeelde], (hierna: veroordeelde)
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
wonende (volgens opgave ter terechtzitting) op het adres [adres].
1. De vordering
De officier heeft bij vordering van 15 januari 2014 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 153.384,91 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op het feit dat veroordeelde heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Bij strafvonnis van heden van deze rechtbank is veroordeelde hiervoor inderdaad veroordeeld..
2. Het verloop van de procedure
De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 7 maart 2014.
Het onderzoek heeft – gelijktijdig met de behandeling van de hoofdzaak tegen verdachte – plaatsgevonden op 7 maart 2014. Daarbij zijn gehoord veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. M. Mulder, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie mr. C.J.C. Vos.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 21 maart 2014.
3. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en gepersisteerd bij de vordering strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 153.384,91.
De officier van justitie baseert de vordering op het standpunt dat de volledige opbrengst van één (1) uit de hennepplantage gegenereerde oogst aan veroordeelde ten goede is gekomen en dat hem derhalve deze opbrengst moet worden ontnomen, daarbij uitgaande van 1814 hennepplanten.
4. Het standpunt van veroordeelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw van veroordeelde heeft – kort en zakelijk weergegeven en zoals vervat in haar pleitnotitie – het verweer gevoerd dat bij de vaststelling van de omvang van die ene niet betwiste eerdere oogst conform de verklaring van veroordeelde er vanuit dient te worden gegaan dat dit een matige oogst was, zodat van 1814 hennepplanten geenszins sprake kan zijn. Met betrekking tot de gemaakte en tevens aftrekbare kosten dient naar het oordeel van de raadsvrouw aanknoping gezocht te worden bij de verklaring van verdachte dat er in totaal drie oogsten zijn geweest, waarvan er één geheel mislukt is, één een matige oogst was en één de in beslag genomen oogst van 1814 planten betrof, zodat bij de berekening van de totale door veroordeelde gemaakte kosten van 3 x 1814 = 5442 hennepplanten dient te worden uitgegaan hetgeen doorwerkt in alle kostenposten. Tevens heeft de raadsvrouw van veroordeelde ter terechtzitting een door veroordeelde opgestelde lijst met kostenposten overgelegd welke eveneens in mindering dienen te worden gebracht, zodat van wederrechtelijk verkregen voordeel per saldo geen sprake is.
Concluderend heeft de raadsvrouw van veroordeelde zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, gelet op alle door veroordeelde gemaakte kosten, op nul dient te stellen en zodoende de vordering dient af te wijzen nu veroordeelde geen voordeel heeft genoten en een negatief saldo resteert. Subsidiair heeft de raadsvrouw van veroordeelde de rechtbank verzocht om, gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde en diens draagkracht, het bedrag substantieel te matigen.
5. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel [1]
5.1. Veroordeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 maart 2014 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren en een taakstraf in de vorm van het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van tweehonderdveertig (240) uren subsidiair honderdtwintig (120) dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, waarbij is bewezenverklaard dat:
hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 5 november 2012 te Zandvoort opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan gelegen aan het Burgemeester Fenemaplein 2, 1814 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit de baten van het ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feit.
5.2. De ontnemingsrapportage
Op 5 september 2013 heeft de verbalisant [verbalisant], werkzaam als brigadier bij de Politie Noord Holland, District Kennemerland, Lokale Recherche Groep Kennemer Kust, een rapport opgesteld betreffende het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als ‘de ontnemingsrapportage’.
Bij het rapport zijn diverse bijlagen gevoegd, ontleend aan het dossier met betrekking tot de onderliggende strafzaak tegen veroordeelde. De rechtbank heeft bovendien de beschikking gehad over het volledige dossier van de strafzaak.
5.3. De beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegd straf- en ontnemingsdossier, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in zowel de straf- als de ontnemingszaak, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van het ten laste gelegde feit, waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2]
De rechtbank stelt vast dat door verbalisanten van de regiopolitie Kennemerland op 5 november 2012 in een pand aan het [adres] te Zandvoort, te weten het voormalige Dolfirama, een aantal in werking zijnde hennepkwekerijen werd aangetroffen, waarbij in diverse ruimtes, waaronder voormalige bassins, restanten van aarde, plantenresten alsmede diverse attributen geschikt voor de teelt van hennep werden aangetroffen. De totale voor de teelt van hennepplanten gerealiseerde capaciteit betrof 1814 hennepplanten. [3]
Met betrekking tot het aantal gerealiseerde oogsten, de omvang van die oogsten, alsmede met betrekking tot de berekening van de gemaakte kosten knoopt de rechtbank enerzijds aan bij de verklaring van verdachte, maar anderzijds in weerwil van hetgeen de verdediging met betrekking tot de kosten naar voren heeft gebracht, bij de ontnemingsrapportage en bij het BOOM-rapport. [4] Veroordeelde heeft verklaard dat hij de hennepkwekerij is begonnen op het moment dat het huurcontract in ging en dat hij gemiddeld een maand deed over een oogst en dat niet alles tegelijkertijd klaar was. Volgens veroordeelde was de eerste oogst mislukt, leverde de tweede oogst bijna niets op en is de derde oogst door de politie in beslag genomen. [5] Bij ontdekking van de hennepkwekerij zijn de zich aldaar bevindende 1814 hennepplanten geruimd. Nu veroordeelde slechts heeft aangegeven dat sprake was van een matige oogst, zonder daarbij concreet aan te geven hoe matig de tweede oogst was en wat de oorzaak van die beweerdelijk matige oogst was en evenmin aannemelijk heeft maken in welke mate er wel is geoogst, gaat de rechtbank er vanuit dat veroordeelde, gelet op de 1814 aangetroffen hennepplanten en de enorme hoeveelheid aangetroffen restafval, ten minste ten aanzien van één volledige kweekcyclus van in totaal 1814 hennepplanten voordeel heeft genoten.
Voor wat betreft de kosten die op de opbrengst in mindering dienen te worden gebracht heeft de raadsvrouw van veroordeelde zich op het standpunt gesteld dat ook de totale kosten van de eerste mislukte oogst en die van de derde oogst, welke in beslag is genomen en vernietigd, in mindering dienen te worden gebracht. De rechtbank kan zich niet met voornoemd standpunt verenigen en is daaromtrent - overeenkomstig de uitgangspunten van het hiervoor genoemde BOOM-rapport - van oordeel dat deze kosten voor eigen rekening van veroordeelde dienen te komen nu deze onder zijn normale bedrijfsrisico vallen.
Ten aanzien van de kosten voor de knippers en de huisvestigingskosten is de rechtbank van oordeel dat deze wel op de totale opbrengst in mindering dienen te worden gebracht. De rechtbank overweegt daaromtrent dat veroordeelde ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de knippers in Amsterdam moest op halen en naar de kwekerij brengen, zodat naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk is geworden dat de kosten van de knippers ad € 2,00 per plant (totaal € 3.628,00) voor rekening van veroordeelde zijn gekomen. Daarnaast is de rechtbank uit de op naam van veroordeelde gestelde huurovereenkomst gebleken dat veroordeelde een ruimte in een pand aan het [adres] te Zandvoort heeft gehuurd. Gelet op het uitgangspunt dat een gemiddelde kweekcyclus tien weken bedraagt en vast is komen te staan dat veroordeelde ten aanzien van één oogst voordeel heeft genoten zal de rechtbank de huurpenningen ten aanzien van tien (10) weken op de totale opbrengst in mindering brengen.
De door en namens veroordeelde opgevoerde extra kosten, bestaande uit allerlei voor de hennepkwekerij benodigde (tweedehands) goederen, genoemd in de door de raadsvrouw van veroordeelde overgelegde bijlage, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet in mindering worden gebracht op de opbrengst, nu deze kosten reeds zijn begrepen in de na te melden afschrijvingskosten en variabele kosten per plant.
Op grond van hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank tot de volgende berekening:
Totale opbrengst:
1. oogst (1814 planten x 28,2 gram x € 3.280,00 per kilogram) = € 167.787,74
Totale kosten:
Afschrijvingskosten (2 x € 500,00 bij 1814 planten per oogst) = € 1.000,00
Hennepstekken (1814 planten x € 2,85 per plant) = € 5.169,90
Variabele kosten (1814 planten x € 3,33 per plant) = € 6.040,62
Kosten knippers (1814 planten x € 2,00 per plant) = € 3.628,00
Huisvestingskosten (huur € 950,00 x 12 mnd / 52 wkn x 10 wkn) = € 2.192,31 +
---------------------
= € 18.030,83
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve (€ 167.787,74 verminderd met
€ 18.030,83) in totaal € 149.756,91.
6. Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde nu en in de toekomst over onvoldoende financiële draagkracht zal beschikken om aan een hem op te leggen betalingsverplichting te voldoen. Daartoe overweegt de rechtbank dat door en namens veroordeelde ter terechtzitting is verklaard, dat veroordeelde een nieuwe onderneming is gestart welke nu eindelijk begint te lopen, zodat op dit moment geenszins vast staat dat verdachte ook in de toekomst niet over voldoende draagkracht zal beschikken. Eventuele toekomstige omstandigheden met betrekking tot de draagkracht van veroordeelde kunnen voorts door of namens hem in de executiefase naar voren worden gebracht, waarna deze omstandigheden in die fase (opnieuw) kunnen worden beoordeeld.
Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, op grond waarvan het door veroordeelde te betalen bedrag lager zou moeten worden vastgesteld dan op het bedrag van het geschatte voordeel.
Ten aanzien van de door de raadsvrouw van veroordeelde bepleitte schending van de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee (2) jaar nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld. De aan veroordeelde ten laste gelegde hennepkwekerij is op 5 november 2012 aangetroffen en veroordeelde is eveneens diezelfde dag aangehouden, zodat het standpunt van de raadsvrouw dat vorenbedoelde termijn is aangevangen in 2011 naar het oordeel van de rechtbank berust op een misvatting. De rechtbank doet uitspraak op 21 maart 2014, derhalve nog geen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn, zodat deze termijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet is overschreden en de rechtbank in het kader van het matigen van de ontnemingsvordering hiermee geen rekening behoeft te houden.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het door veroordeelde te betalen bedrag vaststellen op € 149.756,91.
7. Toepasselijke wettelijke bepaling
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 149.756,91 ter ontneming van door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
4. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. C.A. Boom en mr. J.C.M. Swinkels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 21 maart 2014.

Voetnoten

1.De hierna door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Sr d.d. 5 september 2013 opgemaakt door verbalisant [verbalisant] (niet doorgenummerd als bijlage opgenomen bij het strafdossier).
3.Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. aantreffen hennepkwekerij d.d. 12 november 2012 (pagina 044-079).
4.Het rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen van Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie d.d. 1 november 2010 (het BOOM-rapport).
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [veroordeelde] d.d. 14 december 2012 (pagina 190).