ECLI:NL:RBNHO:2014:2539

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
15/700765-12 (hoofdzaak)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring hennepteelt met 1814 hennepplanten in Zandvoort

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij met 1814 hennepplanten in een pand te Zandvoort, bekend als het Dolfirama. De verdachte handelde uit financieel gewin, wat heeft geleid tot aanzienlijke maatschappelijke overlast en gezondheidsrisico's door het gebruik van hennep. De rechtbank oordeelde dat de strafeis van de officier van justitie, die een vrijheidsbenemende straf voorstelde, passend was gezien de ernst van de feiten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging over de schending van de redelijke termijn, omdat de behandeling van de zaak binnen de gestelde termijn was afgerond. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van drie jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de bewezenverklaring van de feiten op voldoende bewijs was gebaseerd. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen, maar geen aanleiding vond om van de strafeis af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700765-12 (hoofdzaak)
Uitspraakdatum: 21 maart 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
wonende (volgens opgave van verdachte ter terechtzitting) op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J.C. Vos en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Mulder, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 juni 2012 tot en met 05 november 2012 te Zandvoort (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan gelegen aan het [adres]) (telkens) 1814 planten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gelet op de bekennende verklaring van verdachte vervat in de brief van verdachte van 22 november 2012 en zijn verklaring ter terechtzitting die daarmee in grote lijnen overeenstemt, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en zich ter zake daarvan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] ten overstaan van de politie d.d. 14 december 2012, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (pagina 185-193);
-het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 november 2012 (pagina 009-035);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 november 2012 (pagina 036-042);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot aantreffen hennepkwekerij d.d. 12 november 2012 (pagina 044-070);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2012 (pagina 150-151);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verdachte [verdachte] d.d. 5 november 2012 (pagina 152-153);
- een schriftelijk stuk, zijnde een brief van verdachte [verdachte] d.d. 22 november 2012, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (pagina 197-198);
- een schriftelijk stuk, zijnde een huurovereenkomst ten behoeve van [adres] te Zandvoort d.d. 18 mei 2012 op naam van verdachte (pagina 245-249).
De hiervoor opgenomen en als bewijs gebezigde schriftelijke stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 5 november 2012 te Zandvoort opzettelijk aanwezig heeft gehad, in een pand aan gelegen aan het [adres], 1814 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer onder 1. of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van het verrichten van onbetaalbare arbeid voor de duur van tweehonderdveertig (240) uren bij het niet of niet naar behoren voldoen daarvan te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden met een proeftijd van drie (3) jaren.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van de redelijke termijn nu de zaak tegen verdachte sinds december 2011 stil ligt en er sindsdien geen onderzoekshandelingen meer zijn verricht, waarna het strafrechtelijke financieel onderzoek pas in september 2013 is afgrond door het opstellen van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast heeft verdachte het strafbare feit gepleegd vanwege de door hem opgebouwde schulden in het kader van zijn gokverslaving en is verdachte in afwachting van de afloop van zijn strafzaak in Nederland gebleven, terwijl zijn vrouw en kinderen naar Spanje zijn verhuisd. Op grond van voornoemde schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte slechts een taakstraf in de vorm van het verrichten van onbetaalde arbeid op te leggen.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in bedrijf hebben van een grote hennepkwekerij voorzien van 1814 hennepplanten in een pand dat bekend staat als het Dolfirama, zijnde een voormalig dolfinarium, te Zandvoort. Verdachte heeft hierbij kennelijk uit louter financieel gewin gehandeld. De hennepteelt en het gebruik van hennep leveren veel maatschappelijke overlast op. Daarbij komt dat deze softdrugs bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Door aldus te handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat de verslavingsproblematiek met alle daarmee vaak gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden.
Ten aanzien van strafbare feiten van een dergelijke aard en ernst als de onderhavige acht de rechtbank in beginsel dan ook louter de oplegging van een vrijheidsbenemende straf passend en geboden.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Ten aanzien van de door de raadsvrouw van verdachte bepleitte schending van de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld. De aan verdachte ten laste gelegde hennepkwekerij is op 5 november 2012 aangetroffen en verdachte is diezelfde dag aangehouden, zodat het standpunt van de raadsvrouw dat vorenbedoelde termijn is aangevangen in 2011 naar het oordeel van de rechtbank berust op een misvatting. De rechtbank doet uitspraak op 21 maart 2014, derhalve nog geen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn, zodat de redelijke termijn daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet is overschreden en de rechtbank in het kader van de strafoplegging hiermee geen rekening behoeft te houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast dient naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren te worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en
3 en 11 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3.4. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op drie (3) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door HONDERDTWINTIG (120) DAGEN hechtenis;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat – naar de maatstaf van twee (2) uren taakstraf, voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht – twintig (20) uren taakstraf in mindering worden gebracht;
heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. C.A. Boom en mr. J.C.M. Swinkels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van vrijdag 21 maart 2014.