ECLI:NL:RBNHO:2014:2391

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
AWB-14_496
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsherziening en terugvordering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die in bezwaar was gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer. Het primaire besluit, dat op 16 september 2013 was genomen en op 24 september 2013 was verzonden, herzag het recht op bijstand van verzoeker over verschillende perioden van 2005 tot en met 31 januari 2012. Tevens werd een bedrag van € 37.801,05 teruggevorderd wegens ten onrechte ontvangen bijstand.

Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat er sprake was van oncontroleerbare kasstortingen, het niet opgeven van inkomsten, en activiteiten zoals de handel in auto’s en moneytransfers. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verklaring van verzoeker niet overtuigend was, omdat deze niet werd ondersteund door controleerbare gegevens. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit geen redelijke kans van slagen had.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de grote lijnen van het onderzoek van verweerder erop wijzen dat verzoeker in de relevante perioden geen recht had op bijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Kos, in aanwezigheid van griffier P.M. van der Pol, en er werd geen mogelijkheid tot rechtsmiddel geboden tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: HAA 14/496
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 13 februari 2014 in de zaak tussen

[verzoeker]

wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr.drs. J.E. Groenenberg
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2013, verzonden 24 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers recht op bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) over een aantal perioden in de jaren 2005 tot en met 31 januari 2012 herzien. Voorts heeft verweerder een totaal bedrag van € 37.801,05 van verzoeker teruggevorderd wegens ten onrechte ontvangen bijstand in de hiervoor bedoelde perioden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2014. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. J.C.W. Kieviet en P.J. Sluis.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen en het primaire besluit te schorsen. Als spoedeisend belang heeft hij gesteld dat hij wil voorkomen dat verweerder invorderingshandelingen gaat verrichten op basis van het op 27 januari 2014 verzonden dwangbevel dat strekt tot inning van het hiervoor vermelde terugvorderingsbedrag.
3.
In de regel bestaat aanleiding om een verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, als moet worden geoordeeld dat het bezwaar van de betrokkene tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. In het geval van verzoeker is van dit laatste geen sprake.
4.
Het primaire besluit van verweerder is gebaseerd op een uitvoerig onderzoek. Op basis van dit onderzoek heeft verweerder over diverse perioden in de jaren 2005 tot en met 2012 vastgesteld dat verzoeker daarin, om uiteenlopende redenen, geen recht had op bijstand. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het er in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure niet om dat voor elke beoordeelde periode op detailniveau wordt vastgesteld of verzoeker al dan niet recht had op bijstand. Het gaat in dit verband om de grote lijnen die uit verweerders onderzoek naar voren komen.
5.
In grote lijnen komt uit het door verweerder verrichte onderzoek naar voren dat in het geval van verzoeker in de van belang zijnde perioden sprake is van oncontroleerbare kasstortingen, dat hij bepaalde inkomsten niet heeft opgegeven, dat hij handelde in auto’s, dat hij zich bezig hield met moneytransfers, dat hij bedragen op zijn bankrekening gestort kreeg die niet aangemerkt kunnen worden als lening en dat hij in het casino speelpenningen heeft gekocht waarvan niet duidelijk is waar dit geld vandaan kwam.
6.
Ter zitting heeft verzoeker voor een aantal van de hiervoor vermelde activiteiten een verklaring gegeven. De verklaringen van verzoeker overtuigen echter vooralsnog niet, omdat zij niet worden gestaafd door controleerbare en verifieerbare gegevens.
7.
Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat verzoekers bezwaar tegen het primaire besluit geen redelijke kans van slagen heeft. Voorlopig moet dan ook worden uitgegaan van de juistheid van verweerders standpunt dat hij over de desbetreffende perioden verzoekers recht op bijstand niet kan vaststellen. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9.
De voorzieningenrechter deelt tot slot mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier, op 13 februari 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: