ECLI:NL:RBNHO:2014:2298

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
AWB-12_1549
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J.H.A.C. Everaerts
  • mr. drs. C.M. van Wechem
  • mr. I.J.B. Corbey
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht voorwaardelijk ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim en publiciteit over asbestproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. De ambtenaar, eiser, was in dienst van de gemeente en had in het verleden herhaaldelijk aandacht gevraagd voor asbestproblematiek in de sporthal waar hij werkzaam was. Na een publicatie in de lokale krant over deze problematiek, heeft de gemeente eiser een voorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op eigen initiatief contact heeft gezocht met de media, wat in strijd was met de gedragsregels van de gemeente. Echter, de rechtbank heeft ook erkend dat eiser zich niet gehoord voelde binnen de organisatie en dat zijn zorgen over de gezondheidssituatie door de gemeente niet adequaat waren behandeld. De rechtbank oordeelde dat het plichtsverzuim van eiser niet ontkend kon worden, maar dat de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag niet evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en in plaats daarvan een schriftelijke berisping opgelegd aan eiser. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht van € 156,00 aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 12/1549

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2014 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Blanken).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser de straf van ontslag opgelegd met de bepaling dat deze niet ten uitvoer wordt gelegd indien eiser zich gedurende een termijn van drie jaar niet schuldig maakt aan een soortgelijk plichtsverzuim, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim.
Bij besluit van 16 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Voorts heeft verweerder bepaald dat de opgelegde proeftijd wordt beperkt tot één jaar en zes maanden, te rekenen vanaf de bekendmaking van het besluit van 2 november 2011, met dien verstande dat de proeftijd wordt verlengd met de periodes waarin eiser afwezig is wegens ziekte.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De meervoudige kamer heeft de zaak ter zitting van 11 februari 2014 behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is [naam 1]verschenen, personeelsadviseur van de gemeente Hoorn.

Overwegingen

1.1. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser is per 1 oktober 1981 in dienst getreden van de gemeente Hoorn in de functie van toezichthouder bij de sporthal De Opvang (de sporthal). Per 1 januari 2004 is zijn functie gewijzigd, in die zin dat hij is aangesteld als onderhoudsmedewerker gemeentelijke gebouwen bij de afdeling Facilitaire Zaken. Bij brief van 15 november 2010 is eiser meegedeeld dat hij wordt overgeplaatst naar de functie van beheerder in het gebouw voor Werk en Inkomen.
1.2. In 1994/1995 heeft de gemeente een asbestinventarisatieonderzoek uitgevoerd bestaande uit een visuele inspectie gericht op de binnenkant van gemeentelijke panden. Het onderzoeksresultaat ten aanzien van de sporthal luidde: “geen asbesthoudend materiaal, geen actie”.
1.3. Bij een periodieke keuring door de brandweer zijn in 2009 asbesthoudende materialen in de CV-ruimte van de sporthal aangetroffen. De ruimte is vervolgens gesaneerd.
1.4. Naar aanleiding van een op 15 maart 2010 geuit vermoeden van een aannemer dat de dakleien van de sporthal mogelijk asbest bevatten zijn de leien onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat de leien asbest bevatten. Op 14 juni 2010 heeft de gemeente maatregelen bij de sporthal getroffen. Op 28 juni 2010 is eiser op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek van de leien. Ook heeft een feitenonderzoek plaatsgevonden door Deloitte FDS naar de vraag of medewerkers van de gemeente Hoorn ervan op de hoogte waren dat de leien mogelijk asbesthoudende stoffen bevatten, en zo ja, wat door de betreffende medewerker(s) met deze wetenschap (signalen/aanwijzingen) is gedaan. Naar aanleiding van de conclusies van het feitenonderzoek heeft verweerder drie medewerkers een berisping/waarschuwing gegeven, omdat zij, nadat bekend was dat de leien vermoedelijk asbest bevatten, onvoldoende zorgvuldig zijn geweest. Tenslotte heeft de Arbo-Unie een risico inschatting gemaakt of de beheerders van de sporthal aan asbest zijn blootgesteld geweest. Uit het daarover opgemaakte rapport van 5 augustus 2010 blijkt dat deze kans klein wordt geacht.
1.5. In het verslag van een gesprek tusseneiser, het bureauhoofd Facilitaire Zaken en de personeelsadviseur op 27 oktober 2010 staat onder meer vermeld dat van eiser het volgende gedrag in de werksituatie wordt verwacht:
“- Je behandelt je collega’s met respect.
- Je voert alle werkzaamheden die tot je taak behoren zonder morren of weigeren uit.
- Als iets je dwars zit, bespreek je dit met [naam 2] of het je leidinggevende en je ventileert je mening en ongenoegen niet bij collega’s of anderen in je werkomgeving.
- Verzoeken van collega’s ontvang je op een positieve manier. Ik verwacht een klantgerichte houding.”
Voorts staat in het gespreksverslag vermeld dat als eiser zijn gedrag niet aanpast dit voor de werkgever reden voor ontslag kan zijn.
1.6. Op 27 augustus 2011 is in de lokale krant op basis van een met eiser gehouden gesprek onder de kop “Hoorn bracht gezondheid in gevaar” een artikel gepubliceerd, waarin eisers visie op de gang van zaken rondom de asbesthoudende leien van de sporthal is weergegeven
2.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het voorwaardelijk strafontslag berust op het door eiser gepleegde plichtsverzuim. Aan het plichtsverzuim heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser zelf de pers heeft benaderd zonder hierover overleg te plegen of hiervoor toestemming te vragen, dat eiser beledigende, bedreigende, onjuiste en onnodig grievende uitspraken heeft gedaan over de gemeente respectievelijk over de aldaar werkzame personen en tenslotte dat eiser in zijn algemeenheid niet de terughoudendheid en prudentie heeft betracht die van een ambtenaar in redelijkheid mag worden verlangd, in het bijzonder daar waar het gaat om gevoelige kwesties die binnen de organisatie spelen. Bij dit laatste heeft verweerder opgemerkt dat eiser hiermee in strijd heeft gehandeld met de op 27 oktober 2010 uitdrukkelijk verstrekte dienstopdracht. Dat eiser meerdere malen binnen de gemeente aandacht heeft gevraagd voor de asbestproblematiek en de daarmee samenhangende gezondheidsrisico’s acht verweerder niet relevant. Het gaat immers niet om het feit dat de problematiek is aangekaart maar de wijze waarop, te weten het willen en wetens doen van onnodige beschadigende en grievende uitlatingen in de pers over de organisatie en de aldaar werkzame personen zonder voorafgaande toestemming ter zake. Hiermee heeft eiser gehandeld in strijd met de gedragscode, de Klokkenluidersregeling respectievelijk artikel 125a van de Ambtenarenwet. Dat sprake zou zijn van psychische druk aan de kant van eiser en dat het plichtsverzuim eiser niet is aan te rekenen, is gesteld noch verweerder gebleken. Verweerder kan zich niet met het standpunt van de bezwaaradvies-commissie verenigen dat weliswaar het plichtsverzuim aannemelijk is maar dat de opgelegde straf niet evenredig is. Eiser heeft eerder gedreigd naar de pers te stappen waaruit kan worden afgeleid dat hij enkele maanden heeft nagedacht alvorens zijn beschadigende actie te ondernemen. Wel ziet verweerder aanleiding de opgelegde proeftijd te beperken tot één jaar en zes maanden met dien verstande dat de proeftijd wordt verlengd met de periodes waarin eiser afwezig is wegens ziekte.
3.
Eiser stelt dat hij de disciplinaire straf te zwaar vindt. Hij heeft in 1993 aan zijn coördinator[naam 3] ([naam 3]) een stuk daklei meegegeven om te laten onderzoeken op asbesthoudende stoffen. Na enige tijd zei [naam 3] dat de lei geen asbest bevatte. Eiser heeft de onderzoeksresultaten echter nooit gezien en gelooft niet dat het onderzoek destijds is verricht. Hij maakt zich al lange tijd grote zorgen om zijn gezondheid. Van alle medewerkers is hij het meest met de leien in aanraking geweest. Hij heeft ze geslepen en heeft verbouwingen verricht in de liftschacht en de CV-ruimte waar ook asbest is gevonden. Hij heeft zijn ongerustheid over de gezondheidsrisico’s en de nalatigheid van [naam 3] meerdere malen uitgesproken tegenover [naam 3] en diens leidinggevende maar voelde zich niet gehoord. Op 20 oktober 2010 heeft hij aan het college van burgemeester en wethouders een brief geschreven met een noodkreet. De brief resulteerde in het gesprek van 27 oktober 2010 met dezelfde leidinggevende. Ook heeft eiser drie gesprekken met de wethouder gevoerd maar de wethouder kon niets doen. Bijna alle informatie heeft eiser uit de krant moeten vernemen. Daarnaast is in juli 2010 toegezegd dat eiser longfoto’s mocht laten maken. Nadat hij daarop maanden had gewacht en een eerste contact had gezocht met de krant konden de foto’s uiteindelijk op 22 maart 2011 wel worden gemaakt. De onzekere gezondheidssituatie, het onbegrip en het gebrek aan empathie vanuit de organisatie en de vele door de organisatie gemaakte fouten hebben eiser erg aangegrepen en hij heeft zich ziek moeten melden. Eiser was ten einde raad en heeft de publiciteit gezocht om op die manier begrip te krijgen.
4.
Op grond van artikel 8:13 van de CAR/UWO kan aan de ambtenaar als disciplinaire straf kan ongevraagd ontslag verleend worden.
Op grond van artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt deswege disciplinair worden gestraft.
Op grond van het tweede lid, van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
5.1.
Naar vaste jurisprudentie dient het aan het ontslag ten grondslag liggende plichtsverzuim door de betrokken ambtenaar vast te staan, dient het plichtsverzuim de ambtenaar te zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
5.2.
In de gedragskaart voor medewerkers van de gemeente Hoorn is vastgelegd wat de gemeente onder integer gedrag verstaat. Onder meer staat vermeld dat contacten met de media via het bureau communicatie verlopen. Eiser heeft ter zitting verklaard bekend te zijn met de inhoud van de gedragskaart.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op eigen initiatief contact heeft gezocht met de lokale krant waarna zijn verhaal is gepubliceerd. Eiser heeft hierdoor in strijd met de gedragskaart gehandeld zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim als bedoeld in artikel 16.1.1, tweede lid, van de CAR/UWO. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim niet aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder was dus bevoegd eiser disciplinair te straffen.
5.4
Met betrekking tot de vraag of de straf van voorwaardelijk ontslag evenredig is in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat eiser binnen de gemeente meerdere keren en op meerdere niveaus tot aan de wethouder toe aandacht heeft gevraagd voor de onderhavige asbestproblematiek en in het bijzonder voor zijn standpunt dat [naam 3] de lei in 1993 niet heeft laten onderzoeken en dat hierdoor zijn gezondheid in gevaar is gebracht. De rechtbank kan niet beoordelen wie in dezen nu precies het gelijk aan zijn zijde heeft, maar als vaststaand kan en mag evenwel zeker worden aangenomen dat deze kwestie pas na jaren door de gemeente op adequate wijze is onderzocht terwijl het eiser in die tussentijd – op goede gronden - niet onberoerd heeft gelaten en dat in het bijzonder de angst over zijn gezondheid hem in psychisch opzicht parten heeft gespeeld. Daarbij komt dat eiser zich binnen de gemeentelijke organisatie niet gehoord voelde. Het vorenstaande kan het plichtsverzuim van eiser naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf nog niet rechtvaardigen, doch wel kan een en ander worden aangemerkt als een verzachtende omstandigheid. Gelet hierop acht de rechtbank de straf van voorwaardelijk ontslag daarom te vergaand zodat deze niet evenredig geacht kan worden aan het gepleegde plichtsverzuim. Het beroep is derhalve gegrond zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en bepalen dat eiser de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping wordt opgelegd.
6.
Het beroep is gegrond.
7.
Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten,

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat eiser de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping wordt opgelegd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 156,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter,
mr. drs. C.M. van Wechem en mr. I.J.B. Corbey, leden, in aanwezigheid van
D.M.M. Luijckx, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2014.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: