ECLI:NL:RBNHO:2014:1740

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_3431
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechten en preferentiële tariefregelingen in het kader van een autonoom tariefcontingent

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] GmbH en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. drs. E.H. Mennes, had beroep ingesteld tegen een uitnodiging tot betaling van douanerechten van € 173.080,57, die op 25 oktober 2012 was uitgereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging tot betaling was gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar van 25 juni 2013. Tijdens de zitting op 20 februari 2014 was eiseres niet vertegenwoordigd, maar de rechtbank oordeelde dat zij behoorlijk was uitgenodigd. De rechtbank heeft de processtukken en het verzoek om heropening van het onderzoek beoordeeld, maar dit verzoek werd afgewezen.

De kern van het geschil betreft de vraag of de uitgereikte uitnodiging tot betaling in strijd was met artikel 869, sub a, van de Toepassingsverordening communautair douanewetboek (TCDW). Eiseres stelde dat er sprake was van boeking achteraf, omdat de douane-expediteur een fout had gemaakt door goederen eerder in te klaren dan toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de douane-expediteur een vergissing had gemaakt en dat eiseres als ervaren marktdeelnemer op de hoogte had moeten zijn van de uitputting van het tariefcontingent. De rechtbank concludeerde dat de uitgereikte uitnodiging tot betaling niet vernietigd diende te worden en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat artikel 869, sub a, van de TCDW bescherming biedt aan te goeder trouw handelende marktdeelnemers, maar dat deze bescherming niet van toepassing was in dit geval, omdat eiseres wist dat het tariefcontingent al was uitgeput. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de beslissing openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3431
Uitspraakdatum: 6 maart 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X]GmbH, gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. drs. E.H. Mennes,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor [P], verweerder.

1.Procesverloop

Verweerder heeft op 25 oktober 2012 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor € 173.080,57 aan douanerechten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2013 de utb gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014.
Namens verweerder zijn verschenen mr. W.A.M. Uhlenbroek en S.N. Pastoor. Namens eiseres is niemand verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiseres behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft de gemachtigde van eiseres bij aangetekende brief, verzonden op 13 december 2013 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 16 december 2013 is uitgereikt en dat voor ontvangst van de brief is getekend, is eiseres behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De griffier heeft de gemachtigde van eiseres vóór aanvang van de zitting gebeld om te informeren waarom er niemand was verschenen. De gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat de zitting niet in zijn agenda stond en om verdaging van de zitting verzocht. De griffier heeft het verzoek telefonisch afgewezen na overleg met de betrokken rechters. Uit de informatie van de website van PostNL is genoegzaam gebleken dat de uitnodiging het kantoor van de gemachtigde heeft bereikt. De interne gang van zaken binnen het kantoor van de gemachtigde dient voor rekening en risico van eiseres te komen en is onvoldoende reden om het onderzoek te verdagen. De gemachtigde heeft na de sluiting van het onderzoek per fax verzocht om het onderzoek niet te sluiten dan wel te heropenen en aangegeven dat hij de uitnodiging niet heeft ontvangen. Aangezien de fax is ontvangen na de sluiting van het onderzoek zal de rechtbank alleen het verzoek om heropening beoordelen. De rechtbank is na afweging van alle betrokken belangen van oordeel dat het verzoek van de gemachtigde dient te worden afgewezen op dezelfde gronden die aan de afwijzing van het eerdere verzoek tot verdaging ten grondslag liggen.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Op 30 december 2011 heeft de douane-expediteur [A] B.V. in naam en voor rekening van eiseres aangifte ten invoer gedaan voor een partij [B] van 73.290 zakken van elk 50 kilogram onder goederencode 3905 30 00 met herkomst Taiwan. De aangifte is op dezelfde dag door de douaneautoriteiten aanvaard.
2.2.
In de aangifte is onder vermelding van de juiste codes verzocht om in aanmerking te komen voor een niet-preferentieel tariefcontingent met quota-volgnummer 09.2639.
2.3.
De verificatie van de aangifte is in eerste instantie voor één week en vervolgens voor vier weken aangehouden. Hiervan is op 30 december 2011 via de elektronische weg melding gemaakt.
2.4.
De onder 2.1 bedoelde douane-expediteur heeft van eiseres een uitdrukkelijke instructie ontvangen om de onder 2.1 bedoelde goederen eerst op of na 1 januari 2012 in te klaren met gebruikmaking van het tariefcontingent.
2.5.
Op 9 februari 2011 was het tariefcontingent 09.2639 al uitgeput. Bij de afwerking van de aangifte is abusievelijk verzuimd om de onder 2.2 bedoelde codes te verwijderen. De boeking van de normale ad-valoremrechten van 6,5% is daarom achterwege gebleven. In plaats daarvan is een douaneschuld van nihil geboekt.
2.6.
In de voor de verificatie bestemde vakken van de aangifte heeft de met de verificatie belaste ambtenaar de aantekeningen ‘Status : 52
beeindigde aangehouden verificatie met correcties’, ‘Datum status : 04-01-2012’, ‘Gevolgde controlediepgang : GROEN’, ‘Uitslag controle : Niet Conform’ en ‘Verificatie bevindingen :
globaal gecontroleerd/geen bevindingen’ geplaatst.
2.7.
De dag na de verificatie, 5 januari 2012, zijn in de aangifte in het daartoe bestemde vak de aantekeningen ‘Status : 62
handmatige afdoening na aanhouden/einde met correcties’, ‘Datum status : 05-01-2012’ en ‘Reden handmatige afdoening : OPMAKEN UTB’ geplaatst.
2.8.
Op 5 januari 2012 heeft de douane-expediteur een verzoek gedaan tot ongeldigmaking van vier aangiften, waaronder de onder 2.1 bedoelde aangifte, op de voet van artikel 66 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) in combinatie met een verzoek om teruggaaf op de voet van artikel 239 van het CDW. Verweerder heeft deze verzoeken afgewezen.
2.9.
De onder 2.7 bedoelde utb is op 9 februari 2012 opgemaakt en via de elektronische weg naar de aangever gezonden. In de aan de douane-expediteur gezonden kennisgeving is vermeld dat in de eerder ontvangen ‘UTB/mededeling einde verificatie’ abusievelijk melding is gemaakt van een douaneschuld van nihil vanwege de niet-toepasselijkheid van het contingent. In de kennisgeving is tevens medegedeeld dat met de onderwerpelijke utb de gang van zaken is rechtgezet en dat daarmee de juiste douaneschuld is medegedeeld.
2.10.
De douane-expediteur heeft verzocht om intrekking van de utb. Verweerder is aan dit verzoek tegemoetgekomen omdat de rechten van verdediging van eiseres mogelijk zijn geschonden.
2.11.
Op 19 april 2012 heeft verweerder een nieuwe utb naar eiseres gezonden. Deze utb bevatte een tikfout, waardoor deze naar een onjuist en niet-bestaand aangiftenummer verwees. Verweerder heeft de utb op verzoek vernietigd.
2.12.
Op 25 oktober 2012 heeft verweerder de onderhavige utb uitgereikt.

3.Geschil

In geschil is of de utb wegens strijd met artikel 869, sub a, van de Toepassingsverordening communautair douanewetboek (hierna: TCDW) dient te worden vernietigd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In geschil is of verweerder op de voet van artikel 869, sub a, van de TCDW had moeten afzien van boeking achteraf. Artikel 869, aanhef en sub a, van de TCDW luidt als volgt:
“De douaneautoriteiten beslissen zelf om niet over te gaan tot boeking achteraf van niet geïnde rechten:
a. wanneer een preferentiële tariefregeling is toegepast in het kader van een tariefcontingent of een verdeeld tariefplafond terwijl de bij dit tariefcontingent of tariefplafond vastgestelde grenzen reeds waren bereikt op het ogenblik dat waarop de douaneaangifte werd aanvaard, hetgeen op het moment van de vrijgave van de goederen nog niet in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen was bekendgemaakt of, wanneer een dergelijke bekendmaking niet wordt verricht, nog niet op passende wijze in de betrokken Lidstaat was bekendgemaakt, waarbij de belastingschuldige zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en, wat zijn douaneaangifte betreft, aan alle geldende bepalingen heeft voldaan;”
4.2.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van boeking achteraf in strijd met artikel 869, sub a, van de TCDW. Eiseres verwijst naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 29 november 2002 (ECLI:NL:GHAMS:2002:AP4580). In de utb van 4 januari 2012 is een douaneschuld van nihil opgenomen. Pas later heeft verweerder gemerkt dat het contingent was uitgeput. De uitputting van het contingent is niet gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Er heeft ook geen publicatie plaatsgevonden in de Staatscourant of in een daarmee gelijk te stellen officieel bulletin van de douaneautoriteiten. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof merkt verweerder ten onrechte op dat de informatie kon worden gevonden op de internetsite van de Commissie. De Commissie wijst aansprakelijkheid voor de inhoud van de site immers af.
4.2.2.
Verweerder bestrijdt dit standpunt. Verweerder voert om te beginnen aan dat geen sprake is van een preferentiële tariefregeling zoals bedoeld in artikel 869, sub a, van de TCDW. Het contingent waarvan eiseres gebruik wilde maken, was niet ingesteld voor bepaalde landen of groepen van landen, maar voor alle landen. Het contingent valt dus niet onder artikel 20, derde lid, sub d of e, van het CDW, die de preferentiële tariefmaatregelen definiëren. Er is voorts geen sprake van een boeking achteraf, aangezien door een fout bij de verwerking van de aangifte in eerste instantie per abuis geen douaneschuld is geboekt. Het rechtzetten van deze fout is niet aan te merken als een boeking achteraf. Er is wel sprake van een vergissing van de douane-expediteur, die had bedoeld om de aangifte op of na 1 januari 2012 te doen. Verweerder wijst erop dat de onderhavige aangifte behoort tot een serie van vier, die dezelfde dag zijn gedaan. Voor de overige drie zijn de normale douanerechten geheven omdat het geclaimde tariefcontingent reeds lang was uitgeput. Indien toch sprake is van een boeking achteraf, dan is sprake van een vergissing van de douaneautoriteiten die eiseres redelijkerwijs had kunnen ontdekken. Eiseres is een ervaren marktdeelnemer die gebruik maakt van een douane-expediteur, die eveneens als (zeer) ervaren dient te worden aangemerkt. De fouten en misslagen van laatstgenoemde dienen als zijnde die van een hulppersoon aan eiseres te worden toegerekend. Indien de douane-expediteur het onderdeel ‘quota consultation’ op de Taric-site op het webportaal van de Commissie had geraadpleegd, had hij kunnen zien dat het tariefcontingent op 9 februari 2011 al was uitgeput. Van goede trouw zoals bedoeld in artikel 869, sub a, van de TCDW kan gelet op de misslagen en fouten van de douane-expediteur geen sprake zijn. Verweerder verwijst hiervoor onder andere naar de beslissing van de Commissie van 27 juni 1995, REM 13/95. Verweerder voert voorts aan dat de situatie in de uitspraak van Hof Amsterdam feitelijk verschilt van de onderhavige. Ook is er het een en ander veranderd op de website van de Commissie. Zo zijn de vrijwaringsteksten verdwenen. Uit de Mededeling van de Commissie inzake autonome tariefschorsingen en -contingenten (2011/C 363/02) van 13 december 2011, punt 3.6 blijkt dat de Commissie juist een adequaat en actueel overzicht via internet biedt. Er is slechts een ‘verklaring van afwijzing van aansprakelijkheid’ van toepassing.
4.3.
De rechtbank kan het standpunt van verweerder niet volgen dat geen sprake is van een preferentiële tariefregeling zoals bedoeld in artikel 869, sub a, van de TCDW. Om te beginnen verwijst de laatstgenoemde bepaling niet naar artikel 20, derde lid, sub d en e, van het CDW, of naar welke andere bepaling dan ook. Strikt genomen is het contingent waarvan eiseres gebruik wenste te maken een preferentiële tariefregeling, omdat het tot een gunstiger tarief van douanerechten leidde dan het normale tarief van douanerechten voor het aangegeven product. Dat een dergelijke regeling, alleen omdat het van de aard van het product afhangt en niet van de oorsprong daarvan, niet als een preferentiële tariefmaatregel zou gelden, vindt geen steun in de regelgeving. Dat de antidumpingmaatregelen en compenserende rechten tariefmaatregelen zijn die niet onder artikel 869, sub a, van de TCDW vallen, doet hieraan niet af, omdat de laatstbedoelde maatregelen niet tot gevolg hebben dat een gunstiger douanetarief van toepassing is maar, integendeel, dat een hoger bedrag aan rechten bij invoer wordt geheven. Deze laatste situatie kan niet als een preferentie worden beschouwd.
4.4.
De conclusie luidt dat een autonoom tariefcontingent zoals het onderhavige een preferentiële tariefregeling is die valt onder artikel 869, sub a, van de TCDW. Steun voor deze conclusie kan worden gevonden in artikel 20, vijfde lid, van het CDW, waarin het einde van de onder artikel 20, derde lid, sub d, e en f, van het CDW bedoelde maatregelen wordt geregeld. Aan tariefcontingenten, zoals het onderhavige, komt een einde zodra het vastgestelde invoervolume is bereikt. Ook in artikel 21 van het CDW kan een aanwijzing worden gevonden dat met een preferentiële tariefmaatregel ook een maatregel wordt bedoeld die afhangt van de aard of de bestemming van het ingevoerde product en niet van de oorsprong daarvan.
4.5.
De rechtbank verwerpt ook het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een boeking achteraf. Aangezien in de oorspronkelijke utb van 4 januari 2012 het nultarief is toegepast, zij het per abuis, is het (tot drie keer toe) navorderen van douanerechten naar het normale tarief van 6,5% als een boeking achteraf aan te merken. Dat deze boeking kort na de oorspronkelijke boeking van nihil heeft plaatsgevonden, doet aan deze vaststelling niet af. Evenmin is de oorzaak van de onjuistheid van de oorspronkelijke boeking van belang. Dat, zoals verweerder betoogt, hierbij van belang is of sprake is van een fout van de douaneautoriteiten, vindt geen steun in het CDW. Desgevraagd heeft verweerder ook niet kunnen motiveren waarop het door hem gemaakte onderscheid is gebaseerd. De rechtbank komt dus toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep dat eiseres doet op artikel 869, sub a, van de TCDW.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat artikel 869, sub a, van de TCDW een bijzondere bepaling is die beoogt de rechtszekerheid van een te goeder trouw handelende marktdeelnemer te beschermen wanneer deze marktdeelnemer wat zijn douaneaangifte betreft aan alle geldende bepalingen heeft voldaan. Het is dus van belang om vast te stellen of eiseres de vergissing van de douaneautoriteiten, vervat in de utb van 4 januari 2012, redelijkerwijze had kunnen ontdekken.
4.7.
De rechtbank komt, evenals verweerder, tot de conclusie dat de douane-expediteur een fout of een vergissing heeft gemaakt door de goederen in strijd met de uitdrukkelijke instructie van eiseres vóór 1 januari 2012 in te klaren. De gevolgen van deze fout of vergissing dienen op grond van hetgeen hierna wordt overwogen voor rekening van eiseres te blijven. De rechtbank leidt uit de uitdrukkelijke instructie af dat eiseres wist dat het contingent voor 2011 al was uitgeput en dat zij daarom bedoelde gebruik te maken van het contingent dat voor 2012 zou worden opengesteld. Een andere aanwijzing voor de wetenschap van eiseres is dat het jaarlijkse tariefcontingent voor het betrokken product ieder jaar binnen twee maanden is uitgeput. Als ervaren marktdeelnemer was eiseres hiervan op de hoogte, althans had zij dat kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat artikel 869, sub a, van de TCDW, dat dient te worden beschouwd als een bepaling die in een specifieke situatie gewekt vertrouwen beoogt te beschermen, toepassing mist ingeval de marktdeelnemer die daarop een beroep doet, wist dat het tariefcontingent al was uitgeput. Of de uitputting van het tariefcontingent was bekendgemaakt is gelet op dit oordeel niet van belang.
4.8.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank acht geen aanleiding aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en
mr. M.C.A. Onderwater, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.