ECLI:NL:RBNHO:2014:1714

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
AWB-13_1972
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onbetaalde naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting met betrekking tot een B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkstelling van eiser voor onbetaalde naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting van de B.V. waar hij als (mede)bestuurder fungeerde. De ontvanger van de Belastingdienst had eiser bij beschikking van 25 april 2012 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 71.622, dat betrekking had op naheffingsaanslagen over de tijdvakken september 2010 tot en met december 2010. Eiser had tegen deze beschikking beroep ingesteld, nadat de uitspraak op bezwaar van 1 maart 2013 de aansprakelijkstelling had gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voor de tijdvakken november en december 2010 tijdig betalingsonmacht had gemeld, maar dat voor de overige tijdvakken geen tijdige melding had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de melding van betalingsonmacht niet rechtsgeldig was, omdat de gevraagde aanvullende informatie niet was verstrekt. Hierdoor gold het wettelijk vermoeden dat de niet-betaling aan eiser te wijten was, en hij werd niet toegelaten tot het weerleggen van dit vermoeden.

Eiser voerde aan dat hij psychische klachten had en dat hij daardoor niet in staat was om zijn taken als bestuurder naar behoren uit te voeren. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat zijn psychische klachten hem belemmerden in zijn functioneren als bestuurder. Eiser had verzuimd om ervoor te zorgen dat de B.V. aan haar betalingsverplichtingen voldeed en had ook nagelaten om tijdig een rechtsgeldige melding van betalingsonmacht te doen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de aansprakelijkstelling van eiser voor de onbetaalde belastingschulden van de B.V.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/1972
Uitspraakdatum: 6 maart 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. E.W.M. Aalsma,
en
de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor [P], verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 25 april 2012 aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffing over de tijdvakken september 2010 tot en met december 2010 en de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken september 2010 en december 2010 ten name van [A] B.V. (hierna: de B.V.) voor een bedrag van € 71.622. In dit bedrag zijn kosten, invorderingsrente en verzuimboetes begrepen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2013 de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. Th. Geelhoed, G.P. Hunting en S. Bisoen (stagiaire).

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiser was ten tijde van het ontstaan van de belastingschulden van de B.V. formeel (mede)bestuurder van de B.V.
2.2.
Voor de tijdvakken november en december 2010 is de betalingsonmacht van de B.V. tijdig door eiser gemeld. Voor de overige tijdvakken heeft geen tijdige melding plaatsgevonden.
2.3.
Op 28 januari 2011 heeft verweerder de melding betalingsonmacht voor de tijdvakken november en december 2010 niet-rechtsgeldig verklaard, omdat de verzochte informatie niet is verstrekt.
2.4.
Op 30 augustus 2011 is de B.V. in staat van faillissement verklaard.
2.5.
In de bijlage bij de onder 1.1 genoemde beschikking aansprakelijkstelling is het bedrag van de aansprakelijkstelling als volgt gespecificeerd:
Aanslagnummer
Middel
Tijdvak
Dagtekening
Bedrag
[#]
A.01.0090
LH
september 2010
23-11-2010
€ 2.365
[#]
A.01.0100
LH
oktober 2010
23-12-2010
€ 13.241
[#]
A.01.0110
LH
november 2010
21-1-2011
€ 12.344
[#]
A.01.0120
LH
december 2010
23-2-2011
€ 12.365
[#]
F.01.0090
OB
september 2010
24-11-2010
€ 12.974
[#]
F.01.0120
OB
december 2010
24-2-2011
€ 18.333
totaal:
€ 71.622
2.6.1.
Tot de stukken van het geding behoort een aantal e-mailberichten tussen eiser en [B], CEO van[C] te Denemarken. De e-mailberichten betreffen afspraken over de komst van [B] naar Nederland en de door hem te verrichten werkzaamheden.
2.6.2.
Tot de stukken van het geding behoort voorts een brief van de huisarts van eiser,[D], aan [E] N.V. van 28 september 2010. In deze brief is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
1) Patiënt heeft zich op 28 juli 2010 onder mijn behandeling gesteld
(…)
4) Door de vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen is patiënt niet of slechts zeer ten dele in staat zijn eigen werk te verrichten.
5) De prognose is goed , patiënt zal geleidelijk zijn taken weer kunnen hervatten.
(…)
7) Dit is de eerste maal dat patiënt surmenage klachten heeft,
(…)”
2.6.3.
Tot de stukken van het geding behoort tevens een psychiatrisch rapport van het[F] B.V. opgemaakt op 19 december 2010 door [G], psychiater. In dit rapport is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
Anamnese
(…)
Betrokkene werkt ondanks zijn klachten. Hij voelt zich verantwoordelijk voor de zaak, die hij mede heeft opgezet, maar vooral voelt hij zich verantwoordelijk voor andere werknemers. ‘Als ik loslaat, hebben straks acht andere gezinnen ook geen werk’. Hij merkt dat hij zich er toe moet zetten om te gaan werken, maar hij put er ook voldoening uit.
(…)
10 juni 2010 meldt betrokkene zich ziek. Zijn klachten (voor de duidelijkheid: vermoeidheid, concentratie- en geheugenproblemen, onzekerheid, het onvermogen om dingen af te maken, kortaf zijn, woedeaanvallen en slapeloosheid) zijn op dat moment op zijn ergst, vertelt hij.
Betrokkene blijft na zijn ziekmelding op 10 juni 2010 een aantal weken thuis, maar hervat via e mail toch geleidelijk aan zijn werk. Zijn huisarts, tevens huisarts van zijn ouders, neemt contact met hem op: ‘Zullen we eens praten?’ Als de huisarts dit niet gedaan zou hebben dan zou betrokkene geen medische hulp gezocht hebben. Hij voelt zich immers niet ziek.
(…)
Descriptieve conclusie
(…)
Op basis van de anamnese en het psychiatrisch onderzoek kom ik tot de conclusie dat er sprake is van een matig ernstige, deels gemaskeerde, depressie bij een man die in korte tijd veel ellende heeft meegemaakt (overlijden broer en vader, levensbedreigende ziekte vrouw), die de neiging heeft zijn klachten weg te wuiven of als minder ernstig te presenteren dan ze daadwerkelijk zijn onder het motto ‘niet zeuren, maar doorgaan’. De depressieve stoornis is waarschijnlijk al sinds december 2009 aanwezig en was op het tijdstip van ziekmelden (10-06-10) op zijn ergst (mogelijk was er sprake van ernstige depressie). (…) De symptomen zijn nu (09-12-10) in ernst afgenomen, maar nog wel volop aanwezig (getuige de score van 18 punten bij de HRSD, zie uitleg bij het psychiatrisch onderzoek).
(…)
Vraag 2: Acht u betrokkene hierdoor belemmerd in zijn functioneren? Zo ja, welke beperkingen moeten op basis van uw bevindingen betrokken worden opgelegd? Wilt u deze beperkingen zo uitvoerig mogelijk omschrijven ten dienste van onze arbeidsdeskundige?
Antwoord 2:
Ja. Er zijn zeker beperkingen door de depressieve stoornis. Betrokkene heeft moeite zich te concentreren en moeite dingen af te maken. Ook vergeet hij dingen. Deze cognitieve klachten maken dat hij moeite kan hebben zich op een zakelijk gesprek te concentreren, een offerte op te maken, beslissingen te nemen of planen te maken.
Ook zijn conflictoplossende vermogens zijn minder dan wanneer hij gezond zou zijn. Hij loopt het risico fouten te maken in het contact met klanten. Hij heeft problemen met in- en doorslapen, waardoor hij overdag minder energiek is en er minder werk uit zijn handen komt.
Verder is hij nu verminderd in staat emotioneel belastend of leidinggevend werk te doen, aangezien hij sneller geagiteerd reageert en moeilijker kan omgaan met spanning en druk. Het werken onder deadlines of hoge werkdruk is gecontraindiceerd, aangezien dit een risico op terugval vergroot.
(…)”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of eiser terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden van de B.V. Meer in het bijzonder is in geschil of er sprake is van een tijdige en rechtsgeldige melding van de betalingsonmacht. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is in geschil of het aan eiser te wijten is dat de betalingsonmacht niet tijdig en rechtsgeldig is gemeld. Voorts is in geschil of er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
3.2.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling.
3.3.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader
4.1.1.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw), voor zover hier van belang, is iedere bestuurder van een lichaam hoofdelijk aansprakelijk voor - onder meer - de loonbelasting en omzetbelasting die het lichaam verschuldigd is overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden van genoemd artikel.
4.1.2.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Iw is, voor zover hier van belang, het lichaam als bedoeld in het eerste lid verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van de loonbelasting of omzetbelasting in staat is, daarvan mededeling aan de ontvanger te doen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 36, vierde lid, eerste volzin, van de Iw kan, indien tijdige melding uitblijft de bestuurder aansprakelijk worden gesteld omdat wordt vermoed dat de niet betaling het gevolg is van aan hem te wijten onbehoorlijk bestuur.
4.1.4.
Ingevolge artikel 36, vierde lid, tweede volzin, van de Iw wordt tot weerlegging van dit vermoeden slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan.
4.1.5.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 dient de mededeling betalingsonmacht uiterlijk te worden gedaan twee weken na de dag waarop ingevolge artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de verschuldigde belasting behoorde te zijn afgedragen of voldaan. Ingevolge artikel 19 van de AWR is de belastingplichtige onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige in de gevallen waarin de belastingwet voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden of afdracht van in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte voorschrijft, gehouden de belasting binnen één maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen.
Melding betalingsonmacht
4.2.1.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 kon de betalingsonmacht ten aanzien van de onderhavige naheffingsaanslagen voor de
loonbelasting en omzetbelasting over het tijdvak september 2010 uiterlijk nog op 15 november 2010, voor de loonbelasting over het tijdvak oktober 2010 uiterlijk op 14 december 2010, voor de loonbelasting over het tijdvak november 2010 uiterlijk op 14 januari 2011 en voor de loonbelasting en omzetbelasting over het tijdvak december 2010 uiterlijk op 14 februari 2011 worden gemeld.
4.2.2.
De rechtbank stelt voorop dat de melding betalingsonmacht tijdig en rechtsgeldig moet plaatsvinden. Tussen partijen is niet in geschil dat de betalingsonmacht ten aanzien van de naheffingsaanslagen loonbelasting voor de tijdvakken november 2010 en december 2010 en voor de naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak december 2010 tijdig is gemeld. Ten aanzien van de overige naheffingsaanslagen is niet in geschil dat niet tijdig is gemeld.
4.2.3.
Tussen partijen is slechts in geschil of de melding van de betalingsonmacht voor de tijdvakken november en december 2010 moet worden aangemerkt als rechtsgeldige melding. Verweerder voert aan dat de in het formulier “Melding van betalingsproblemen bij belastingen en premies” gevraagde (aanvullende) informatie niet door eiser is verstrekt. De melding is daarom niet rechtsgeldig, aldus verweerder. Gelet op de betwisting door verweerder rust op eiser de bewijslast aannemelijk te maken dat de melding rechtsgeldig is en dat hij inzicht heeft gegeven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de verschuldigde belasting niet op aangifte is afgedragen of voldaan. Eiser heeft dienaangaande ter zitting verklaard dat verweerder aan hem heeft laten weten dat hij informatie miste. Eiser denkt dat hij vervolgens stukken bij het administratiekantoor heeft opgevraagd. Aangezien de melding vervolgens niet rechtsgeldig is verklaard, heeft eiser voorts verklaard dat hij er van uitgaat dat niet de gevraagde stukken zijn overgelegd.
4.2.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, voor zover er al sprake is van een tijdige melding voor de onder 4.2.1 genoemde naheffingsaanslagen, er nimmer sprake is geweest van een volledige melding, nu de informatie waar verweerder om heeft verzocht niet is verstrekt. De melding betalingsonmacht kan derhalve niet als een rechtsgeldige melding worden aangemerkt. Daarvoor is immers vereist dat de betalingsonmacht van de B.V. expliciet en ondubbelzinnig wordt gemeld en bovendien dat daarbij inzicht wordt gegeven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de verschuldigde belasting niet op aangifte is afgedragen of voldaan.
Verwijtbaarheid
4.3.1.
Nu er geen sprake is van een rechtsgeldige melding van de betalingsonmacht geldt ten aanzien van eiser het wettelijk vermoeden dat het aan hem te wijten is dat de openstaande aanslagen niet zijn betaald. Tot tegenbewijs van dat vermoeden wordt eiser slechts toegelaten indien hij aannemelijk maakt dat het niet melden van de betalingsonmacht niet aan hem te wijten is. Eiser stelt zich in dat kader op het standpunt dat onder andere uit het onder 2.6.3 genoemde rapport blijkt dat hij psychische klachten had. Eiser stelt dat hij zich op 10 juni 2010 ziek heeft gemeld en dat hij van juni 2010 tot december 2010 nauwelijks inzetbaar was en af en toe op kantoor aanwezig was. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat hij maatregelen heeft getroffen. Hij heeft een aantal - met name operationele - zaken overgelaten aan de heer [B] en het contact over de financiële zaken verliep tussen het administratiekantoor en de CFO, aldus eiser. Verweerder voert aan dat de aanwezigheid van een depressieve stoornis eiser niet ontslaat van het voldoen aan de betalingsverplichtingen die de B.V. heeft. Eiser had maatregelen moeten treffen. Hij had zich de nodige moeite moeten getroosten om te voorkomen dat de B.V. niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen, door bijvoorbeeld een zaakwaarnemer aan te stellen, aldus verweerder.
4.3.2.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet en overweegt dienaangaande het volgende. Gelet op de stukken van het geding is er geen sprake van onverwachte of onvoorziene omstandigheden. De psychische klachten van eiser zijn niet kort voor het einde van de meldingstermijn ineens opgekomen. Bovendien is gesteld noch gebleken dat eiser ten gevolge van zijn gestelde psychische klachten niet meer in staat was om te beoordelen of hij zijn taak als bestuurder van de B.V. nog naar behoren kon vervullen. Integendeel, eiser wilde zelf blijven doorgaan met zijn werkzaamheden, was af en toe op kantoor en wilde de zaken oplossen. Uit het onder 2.6.3 genoemde psychiatrische rapport volgt dat eiser zich verantwoordelijk voelde voor de zaak en de andere werknemers. Tevens volgt uit het rapport dat eiser zich niet ziek voelde. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de enveloppen van de Belastingdienst voorbij zag komen en besloot ze in eerste instantie niet te openen. Uiteindelijk heeft hij de brieven gelezen en contact opgenomen met verweerder en volgde op 6 januari 2011 de bespreking met verweerder. Indien eiser van mening was dat hij niet meer in staat was zijn taak als bestuurder van de B.V. naar behoren uit te oefenen, had het op zijn weg gelegen om er voor zorg te dragen dat zijn taken als bestuurder van de B.V. door een volwaardige vervanger werden overgenomen. Dat heeft hij nagelaten. Voorts is gesteld noch gebleken dat, hoewel eiser niet ontkende dat hij in staat was zijn taak als bestuurder naar behoren te vervullen, hij ten gevolge van zijn psychische klachten feitelijk niet in staat was om zijn functie als bestuurder uit te voeren dan wel voor volwaardige vervanging zorg te dragen. Uit de onder 2.6.1 bedoelde correspondentie kan worden afgeleid dat eiser zelf een beslissing heeft genomen over de aard en de frequentie van de inzet van [B] en dat hij vooral commerciële taken heeft overgedragen. In bovengenoemde omstandigheden moet worden geoordeeld dat eiser onverkort verantwoordelijk is gebleven voor de vervulling van zijn taken als bestuurder van de B.V. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het niet aan hem te wijten is dat de melding van de betalingsonmacht niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Eiser wordt daarom niet toegelaten tot het weerleggen van het vermoeden dat de niet-betaling van de naheffingsaanslagen aan hem te wijten is. Eiser is dan ook terecht aansprakelijk gesteld op grond van artikel 36 van de Iw.
Aansprakelijkstelling voor de boetes, de invorderingskosten en de invorderingsrente
4.4.1.
Op de voet van artikel 32, tweede lid, van de Iw geldt een aansprakelijkstelling ook ten aanzien van de kosten, invorderingsrente en boetes voor zover het belopen daarvan aan de aansprakelijk gestelde bestuurder is te wijten. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de boetes, de invorderingskosten en de invorderingsrente, aangezien het belopen daarvan niet aan hem te wijten is. Verweerder voert aan dat eiser in zijn hoedanigheid van bestuurder kan worden verweten dat de B.V. de verschuldigde belasting niet heeft betaald en dat hij daarom ook aansprakelijk is voor het belopen van de kosten, invorderingsrente en de boetes.
4.4.2.
Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, staat vast dat eiser als bestuurder van de B.V. in de gelegenheid is geweest invloed uit te oefenen op het betalingsgedrag van de B.V. en dat hij verantwoordelijk was voor het nakomen van de fiscale verplichtingen van de B.V. Het feit dat eiser naar eigen zeggen werkzaamheden aan anderen overliet, doet aan zijn zeggenschap en verantwoordelijkheid niet af. Eiser heeft als bestuurder verzuimd ervoor zorg te dragen dat de verschuldigde belasting werd betaald, dan wel hij heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat de betalingsonmacht tijdig dan wel rechtsgeldig werd gemeld en hiermee belet dat verweerder de maatregelen kon nemen die laatstgenoemde geraden voorkwamen. Aldus was aan eiser te wijten dat kosten, invorderingsrente en verzuimboetes zijn belopen, zodat eiser daarvoor terecht aansprakelijk is gesteld.
Vertrouwensbeginsel
4.5.
Eiser doet tot slot een beroep op het vertrouwensbeginsel omdat tijdens het gesprek op 6 januari 2011 zou zijn toegezegd door verweerder dat eiser niet persoonlijk aansprakelijk zou worden gesteld. Het door eiser gestelde vertrouwen kan in rechte worden gehonoreerd indien er sprake is van feiten en omstandigheden welke bij eiser de indruk hebben kunnen wekken dat er sprake is van een bewuste standpuntbepaling. Nu eiser echter ter zitting heeft verklaard dat hij op 6 januari 2011 gerust is gesteld door verweerder, maar dat niet is toegezegd dat hij ontheven zou worden van persoonlijke aansprakelijkstelling, is er geen sprake van een expliciete toezegging. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. M.C. van As, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.