In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een gewelddadig voorval in Haarlem op 9 juni 2013. De verdachte werd primair beschuldigd van poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte het voornemen had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de slachtoffers, twee jongens die op dat moment toevallig langsfietsten. De rechtbank kwam echter tot de conclusie dat de verdachte wel schuldig was aan openlijke geweldpleging. Dit was gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de getuigenverklaringen die de geweldpleging bevestigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen zeer grof geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers, zelfs nadat zij op de grond lagen. De rechtbank heeft de ernst van het geweld en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De slachtoffers hebben langdurige lichamelijke en psychische klachten ondervonden als gevolg van het geweld, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van het geweld hebben ervaren.
De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en deze toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen als billijk en onderbouwd beschouwd, en heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoedingsmaatregelen aan de Staat.