ECLI:NL:RBNHO:2014:1630

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
15/710431-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel en bewezenverklaring openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een gewelddadig voorval in Haarlem op 9 juni 2013. De verdachte werd primair beschuldigd van poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte het voornemen had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de slachtoffers, twee jongens die op dat moment toevallig langsfietsten. De rechtbank kwam echter tot de conclusie dat de verdachte wel schuldig was aan openlijke geweldpleging. Dit was gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de getuigenverklaringen die de geweldpleging bevestigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen zeer grof geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers, zelfs nadat zij op de grond lagen. De rechtbank heeft de ernst van het geweld en de gevolgen voor de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De slachtoffers hebben langdurige lichamelijke en psychische klachten ondervonden als gevolg van het geweld, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van het geweld hebben ervaren.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en deze toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen als billijk en onderbouwd beschouwd, en heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoedingsmaatregelen aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710431-13 (P)
Uitspraakdatum: 31 oktober 2013
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Oosten en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.W. Jansen, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 09 juni 2013 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (met kracht) (met een helm, althans met een hard voorwerp) op/tegen het/de hoofd(en) en/of het/de licha(a)m(en) en/of de ledematen heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt (ook toen hij/zij (weerloos) op de grond lag(en)), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 juni 2013 in de gemeente Haarlem met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kruisstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het (met een helm, althans een hard voorwerp) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het/de hoofd(en) en/of het/de licha(a)m(en) en/of de ledematen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (ook toen hij/zij (weerloos) op de grond lag/lagen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het voornemen had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De openlijke geweldpleging kan wel bewezen worden verklaard.
3.3 Vrijspraak ten aanzien van het primaire feit
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, nu niet is gebleken dat verdachte het voornemen had om, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
3.4 Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het subsidiaire feit
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit van de dagvaarding op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van
[slachtoffer 2] d.d. 9 juni 2013 (dossierpagina 286 e.v.);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever
[slachtoffer 2] d.d. 9 juni 2013 (dossierpagina 291 e.v.);
een schriftelijk bescheid, te weten medische informatie betreffende [slachtoffer 2] van het Kennemer Gasthuis d.d. 9 juni 2013 (dossierpagina 299);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van
[slachtoffer 1] d.d. 9 juni 2013 (dossierpagina 360 e.v.);
schriftelijke bescheiden, te weten foto’s van de verwondingen van aangever
[slachtoffer 1] (dossierpagina’s 364-366);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 22 juni 2013 (dossierpagina 103 e.v.);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 24 juni 2013 (dossierpagina 211 e.v.);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 26 juni 2013 (dossierpagina 277 e.v.);
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen beschrijven beelden Montys d.d. 20 juni 2013 (dossierpagina 319 e.v.).
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiair
hij op 9 juni 2013 in de gemeente Haarlem met anderen, op of aan de openbare weg, de Kruisstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het slaan, stompen en schoppen tegen de hoofden, lichamen en ledematen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], ook toen zij weerloos op de grond lagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor duur van één maand met een proeftijd van twee jaar.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte kwam op 8 juni 2012 samen met medeverdachte [medeverdachte 3] naar Haarlem om daar zijn verjaardag te vieren, waar zij bekenden tegenkwamen. Verdachte heeft zich vervolgens samen met anderen uit zijn groep in de nachtelijke uren op straat schuldig gemaakt aan zeer grof geweld tegen twee hen volstrekt onbekende jongens die op dat moment toevallig langsfietsten na een avondje uit te zijn geweest. Zonder enige aanleiding zijn beide jongens, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], door de groep van verdachte mishandeld, zelfs nadat zij op de grond terecht waren gekomen en ook nog nadat de jas van [slachtoffer 2] over diens hoofd was getrokken en hij daardoor niet meer kon zien wat er gebeurde. Door verschillende getuigen is verklaard dat verdachte totaal geen genade heeft gehad en dat het erop leek dat hij bezig was om [slachtoffer 2] dood te slaan of te schoppen.
Zowel beide slachtoffers als verdachte mogen van geluk spreken dat de gevolgen voor beide slachtoffers niet nog veel ernstiger zijn. Het had voor de slachtoffers, die onder meer tegen het hoofd zijn geschopt, hetgeen een uiterst kwetsbare plek is, gemakkelijk slechter kunnen aflopen. Dergelijk gewelddadig gedrag in het uitgaansleven is bovendien zeer bedreigend voor omstanders die daar ongewild getuigen van zijn, hetgeen ook blijkt uit meerdere getuigenverklaringen, en het versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig lichamelijke en psychische klachten ondervinden. Dit volgt ook uit de toelichting van de vorderingen van beide slachtoffers. Naast het feit dat [slachtoffer 1] veel lichamelijke ongemakken heeft ondervonden als gevolg van het opgelopen letsel, heeft hij ook een tijd fysiotherapie ondergaan, een periode niet kunnen sporten en kon hij pas later dan de bedoeling was met zijn nieuwe baan beginnen. Ook is hij sinds het gebeuren erg alert en besefte hij pas later dat het helemaal verkeerd had kunnen aflopen. [slachtoffer 2] is geopereerd aan zijn hand waardoor hij niet alleen zes weken niet kon werken, maar ook zes tentamens niet heeft kunnen maken. Het kost hem thans nog steeds veel moeite om zijn hand te gebruiken. Hij kan niet meer kickboksen en heeft een marinierstraining moeten stopzetten. Het is nog onzeker hoe zijn hand zal herstellen. Sinds het gebeuren heeft hij geen plezier meer in het uitgaan, is hij erg oplettend en voelt hij zich niet veilig in Haarlem. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn directe bekentenis en houding ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. De rechtbank merkt op, dat de officier van justitie gezien haar eis – kennelijk – de ernst van de zaak anders waardeert dan de rechtbank.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
7.1. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.738,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit vermindering van het arbeidsvermogen ad € 609,- en schade aan een jas ad € 79,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering wordt afgewezen. Verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de gebroken middenhandsbeentjes van [slachtoffer 2]. Daar komt bij dat de gestelde schade aan de jas en het verlies van inkomen niet zijn onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen uit te gaan van het gemiddelde salaris van [slachtoffer 2], te weten € 250,- per maand.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen. Er is sprake van groepsaansprakelijkheid bij openlijke geweldpleging en verdachte maakte deel uit van de groep. Er bestaat causaal verband tussen het geweld dat door verdachte en zijn medeverdachten is gepleegd en het breken van de middenhandsbeentjes. Dat het slachtoffer zich heeft verweerd tegen de aanval door verdachte en zijn medeverdachten maakt niet dat er sprake is van eigen schuld. vergoeding van de immateriële schade ad € 1.050,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder subsidiair bewezen verklaarde feit. Door de benadeelde partij is wat betreft de schade aan de jas een beroep gedaan op de schattingsbevoegdheid. Gelet op de verklaring van de werkgever is de rechtbank van oordeel dat het gestelde verlies aan inkomen eveneens aannemelijk is. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 892,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van het ten laste gelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit een eigen risico ad € 350,- en fysiotherapie ad € 167,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging stelt dat niet is gebleken waarom [slachtoffer 1] fysiotherapie heeft gehad en dat niet blijkt of de behandeling reeds door de verzekering is vergoed en verzoekt om afwijzing van de vordering voor wat betreft de materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder subsidiair bewezen verklaarde feit en deze in de toelichting op de vordering voldoende is onderbouwd. Vergoeding van de immateriële schade ad € 375,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van (zegge: TWEE) weken, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 180 (zegge: HONDERDTACHTIG) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.738,-, bestaande uit € 688,- voor de materiële en
€ 1.050,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer 145863849, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door of namens een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.738,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 892,-, bestaande uit € 517,- voor de materiële en
€ 375,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer 578221330, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door of namens een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 892,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mrs. E.J. van Keken en M. Mateman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2014.
Mr. Mateman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.