ECLI:NL:RBNHO:2014:1629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
15/710433-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en bewezenverklaring openlijke geweldpleging in Haarlem

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige aanval op twee onbekende jongens in Haarlem. De verdachte werd primair beschuldigd van poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de slachtoffers. Echter, de rechtbank verklaarde het subsidiaire feit, openlijke geweldpleging, wel bewezen. De feiten vonden plaats op 9 juni 2013, toen de verdachte en zijn medeverdachten zonder enige aanleiding de slachtoffers mishandelden, zelfs toen deze al op de grond lagen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en verklaringen van getuigen.

De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces) van de verdachte, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet gerechtvaardigd was in zijn handelen en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door het geweld. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], terecht waren en dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die zij hadden geleden als gevolg van de openlijke geweldpleging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710433-13 (P)
Uitspraakdatum: 31 januari 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 januari 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Oosten en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Farber, advocaat te Hoofddorp, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlaste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 09 juni 2013 in de gemeente Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (met kracht) (met een helm, althans met een hard voorwerp) op/tegen het/de hoofd(en) en/of het/de licha(a)m(en) en/of de ledematen heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt (ook toen hij/zij (weerloos) op de grond lag(en)), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 juni 2013 in de gemeente Haarlem met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Kruisstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het (met een helm, althans een hard voorwerp) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen tegen het/de hoofd(en) en/of het/de licha(a)m(en) en/of de ledematen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (ook toen hij/zij (weerloos) op de grond lag/lagen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden verklaard dat er sprake was van een poging zware mishandeling.
3.3 Vrijspraak ten aanzien van het primaire feit
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd, nu niet is gebleken dat verdachte het voornemen had om, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
3.4 Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van het subsidiaire feit
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit van de dagvaarding op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van
[slachtoffer 2] d.d. 9 juni 2013 (dossierpagina 286 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever
[slachtoffer 2] d.d. 9 juni 2013 (dossierpagina 291 e.v.);
- een schriftelijk bescheid, te weten medische informatie betreffende [slachtoffer 2] van het Kennemer Gasthuis d.d. 9 juni 2013 (dossierpagina 299);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van
[slachtoffer 1] d.d. 9 juni 2013 (dossierpagina 360 e.v.);
- schriftelijke bescheiden, te weten foto’s van de verwondingen van aangever
[slachtoffer 1] (dossierpagina’s 364-366);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 22 juni 2013 (dossierpagina 103 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 24 juni 2013 (dossierpagina 211 e.v.);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen beschrijven beelden Montys d.d. 20 juni 2013 (dossierpagina 319 e.v.).
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiair
hij op 9 juni 2013 in de gemeente Haarlem met anderen, op of aan de openbare weg, de Kruisstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het slaan, stompen en schoppen tegen de hoofden, lichamen en ledematen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], ook toen zij weerloos op de grond lagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
5.1 Beroep op noodweer(exces)
Er was volgens verdachte en zijn raadsman bij de openlijke geweldpleging sprake van een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van medeverdachte [medeverdachte 3] lijf door aangevers, waartegen verdachte zich mocht verdedigen op de wijze waarop hij dat heeft gedaan. Derhalve was sprake van noodweer(exces), aldus de raadsman van verdachte, hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
5.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van wederrechtelijke aanranding. Subsidiair stelt de officier van justitie dat mocht er al sprake zijn van een wederrechtelijke aanranding, het door verdachte gebruikte geweld niet proportioneel is geweest.
5.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient sprake te zijn van een noodzakelijke verdediging van (onder meer) zijn eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk is. Deze verdediging moet voorts voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen niet blijkt dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een dreigend gevaar daarvoor ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 3] dan wel verdachte zelf. Verdachte heeft verklaard dat hij nadat hij [medeverdachte 3] zijn naam hoorde noemen, op [medeverdachte 3] afrende omdat hij dacht dat zijn medeverdachte in de problemen zat, waarna verdachte vervolgens één van de aangevers heeft geduwd. Door geen van de aanwezigen, ook niet door [medeverdachte 3] zelf, is echter verklaard dat [medeverdachte 3] verdachte geroepen heeft. Verdachte is, zonder zich te vergewissen van de situatie, tegen één van de aangevers gaan duwen, waarna de vechtpartij ontstond.
De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte 3] door één van de aangevers, op grond waarvan er voor verdachte noodzaak tot verdediging bestond. Integendeel, het was juist medeverdachte [medeverdachte 3] die de confrontatie met aangevers opzocht en zich ook daarvoor reeds geruime tijd uitdagend heeft gedragen.
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer dat er sprake is geweest van noodweerexces. Nu, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet gesproken kan worden van een noodweersituatie, moet ook het beroep op noodweerexces in dit geval falen. Niet gebleken is van enige ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte 3] door één van de aangevers.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor duur van één maand met een proeftijd van twee jaar.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte kwam op 8 juni 2012 samen met medeverdachte [medeverdachte 4] naar Haarlem om daar de verjaardag van [medeverdachte 4] te vieren. In Haarlem kwamen zij bekenden tegen. Verdachte heeft zich vervolgens samen met anderen uit zijn groep in de nachtelijke uren op straat schuldig gemaakt aan zeer grof geweld tegen twee hen volstrekt onbekende jongens die op dat moment toevallig langsfietsten na een avondje uit te zijn geweest. Zonder enige aanleiding zijn beide jongens, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], door de groep van verdachte mishandeld, zelfs nadat zij op de grond terecht waren gekomen en ook nog nadat de jas van [slachtoffer 2] over diens hoofd was getrokken en hij daardoor niet meer kon zien wat er gebeurde. Ook door verdachte is daarbij buitensporig geweld toegepast.
Zowel beide slachtoffers als verdachte mogen van geluk spreken dat de gevolgen voor beide slachtoffers niet nog veel ernstiger zijn. Het had voor de slachtoffers, die onder meer tegen het hoofd zijn geschopt, hetgeen een uiterst kwetsbare plek is, gemakkelijk slechter kunnen aflopen. Dergelijk gewelddadig gedrag in het uitgaansleven is bovendien zeer bedreigend voor omstanders die daar ongewild getuige van zijn, hetgeen ook blijkt uit meerdere getuigenverklaringen, en het versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de samenleving in het algemeen.
Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig lichamelijke en psychische klachten ondervinden. Dit volgt ook uit de toelichting van de vorderingen van beide slachtoffers. Naast het feit dat [slachtoffer 1] veel lichamelijke ongemakken heeft ondervonden als gevolg van het opgelopen letsel, heeft hij ook een tijd fysiotherapie ondergaan, een periode niet kunnen sporten en kon hij pas later dan de bedoeling was met zijn nieuwe baan beginnen. Ook is hij sinds het gebeuren erg alert en besefte hij pas later dat het helemaal verkeerd had kunnen aflopen.
[slachtoffer 2] is geopereerd aan zijn hand, waardoor hij niet alleen zes weken niet kon werken, maar ook zes tentamens niet heeft kunnen maken. Het kost hem thans nog steeds veel moeite om zijn hand te gebruiken. Hij kan niet meer kickboksen en heeft een marinierstraining moeten stopzetten. Het is nog onzeker hoe zijn hand zal herstellen. Sinds het gebeuren heeft hij geen plezier meer in het uitgaan, is hij erg oplettend en voelt hij zich niet veilig in Haarlem.
De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn directe bekentenis en houding ter terechtzitting ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. De rechtbank merkt op, dat de officier van justitie gezien haar eis – kennelijk – de ernst van de zaak anders waardeert dan de rechtbank.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
7.1. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.738,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit vermindering van het arbeidsvermogen ad € 609,- en schade aan een jas ad € 79,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie gerequireerd tot een hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering wordt afgewezen. Verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de gebroken middenhandsbeentjes van [slachtoffer 2], omdat dit ook door klappen die door het slachtoffer zelf zijn uitgedeeld kan zijn ontstaan. Daar komt bij dat de gestelde schade aan de jas en het verlies van inkomen niet zijn onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen uit te gaan van het gemiddelde salaris van [slachtoffer 2], te weten € 250,- per maand.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen. Er is sprake van groepsaansprakelijkheid bij openlijke geweldpleging en verdachte maakte deel uit van de groep. Er bestaat causaal verband tussen het geweld dat door verdachte en zijn mede-verdachten is gepleegd en het breken van [slachtoffer 2]’s middenhandsbeentjes. Dat het slachtoffer zich heeft verweerd tegen de aanval door verdachte en zijn mede-verdachten maakt niet dat sprake is van eigen schuld. Vergoeding van de immateriële schade ad € 1.050,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder subsidiair bewezen verklaarde feit. Door de benadeelde partij is wat betreft de schade aan de jas een beroep gedaan op de schattingsbevoegdheid. Gelet op de verklaring van de werkgever is de rechtbank van oordeel dat het gestelde verlies aan inkomen eveneens aannemelijk is. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2. Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 892,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van het tenlastegelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit een eigen risico ad € 350,- en fysiotherapie ad € 167,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een hoofdelijke toewijzing van de gehele vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging stelt dat niet is gebleken waarom [slachtoffer 1] fysiotherapie heeft gehad en dat niet blijkt of de behandeling reeds door de verzekering is vergoed en verzoekt om afwijzing van de vordering voor wat betreft de materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder subsidiair bewezen verklaarde feit en deze in de toelichting op de vordering voldoende is onderbouwd. Vergoeding van de immateriële schade ad € 375,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: openlijke geweldpleging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 141 van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van (zegge: TWEE) weken, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 180 (zegge: HONDERDTACHTIG) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 1.738,-, bestaande uit € 688,- voor de materiële en
€ 1.050,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, rekeningnummer 145863849, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door of namens een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.738,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 892,-, bestaande uit € 517,- voor de materiële en
€ 375,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer 578221330, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door of namens een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 892,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter,
mrs. E.J. van Keken en M. Mateman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2014.
Mr. Mateman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.