ECLI:NL:RBNHO:2014:1561

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
C/14/141136 / FA RK 12/799
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van twee minderjarigen door de man, alsook een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De man weigerde medewerking aan een bevolen DNA-onderzoek, wat cruciaal was voor het vaststellen van zijn vaderschap. De rechtbank oordeelde dat het biologisch vaderschap van de man met betrekking tot de oudste minderjarige niet ter discussie stond, maar dat de belangen van de vrouw en de minderjarige zwaarder wogen dan de belangen van de man bij erkenning. De rechtbank wees het verzoek tot erkenning van de jongste minderjarige af, omdat de man niet kon aantonen dat hij de verwekker was. Tevens werd het verzoek tot een omgangsregeling afgewezen, omdat er geen nauwe persoonlijke betrekking was tussen de man en de jongste minderjarige, en de belangen van de oudste minderjarige in gevaar zouden komen door een omgangsregeling. De rechtbank concludeerde dat omgang met de man ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen. De man werd ook veroordeeld tot betaling van de kosten van het niet uitgevoerde DNA-onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
HZ
zaak- en rekestnummer: C/14/141136 / FA RK 12/799
datum: 8 januari 2014
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
advocaat: mr. M.R. Ploeger,
tegen:
[gerekwestreerde],
verblijvende in het arrondissement [plaats] ,
gerekwestreerde,
advocaat: mr. E.M. Diesfeldt.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 16 oktober 2012 het verzoekschrift van de man ingekomen, waarin wordt verzocht:
  • aan hem vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van de minderjarigen [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], en [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
  • te bepalen dat tussen hem en voornoemde minderjarigen een specifieke omgangsregeling wordt vastgesteld;
  • te bepalen dat de vrouw hem tenminste eenmaal per maand informatie zal verstrekken met betrekking tot de minderjarigen en hem zal raadplegen omtrent de met betrekking tot de minderjarigen te nemen beslissingen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 5 december 2012 mr. N.J.M. Plat benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen.
Ter griffie is op 30 januari 2013 het advies van de bijzondere curator ingekomen.
Op 30 januari 2013 heeft de vrouw een verweerschrift ingediend ertoe strekkende dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoeken, althans dat zijn verzoeken zullen worden afgewezen.
Bij bericht van 17 april 2013 heeft de man de resultaten van een door Verilabs uitgevoerd verwantschapsonderzoek tussen hem en [minderjarige] in het geding gebracht.
Bij bericht van 18 april 2013 heeft de bijzondere curator een aanvullend advies uitgebracht.
Op 27 mei 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Bij beschikking van 5 juni 2013 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek, zijnde een DNA-onderzoek, gelast, tot het vaststellen van het vaderschap van de man met betrekking tot [minderjarige].
Blijkens het vervolgproces-verbaal van de zitting van 27 mei 2013, zijn de stukken door de rechtbank in handen gesteld van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) met het verzoek onderzoek te doen en advies uit te brengen over de vraag of omgang tussen de man en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is, en, zo deze vraag bevestigend wordt beantwoord, op welke wijze omgang tussen de man en [minderjarige] dient te worden opgebouwd. Indien uit het DNA-onderzoek blijkt dat de man de biologische vader van [minderjarige] is, zal de rechtbank de Raad verzoeken het onderzoek uit te breiden en eveneens advies uit te brengen met betrekking tot [minderjarige].
Bij bericht van 18 juni 2013 heeft mr. Ploeger namens de man meegedeeld dat de man geen medewerking kan en zal verlenen aan het DNA-onderzoek, omdat de man zich de kosten van dat onderzoek niet kan veroorloven.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft de deskundige, [deskundige], mede gedeeld dat de man via mr. Ploeger heeft meegedeeld niet mee te zullen werken aan het DNA-onderzoek.
Bij proces-verbaal van 1 juli 2013 heeft de rechtbank de zaak pro forma aangehouden in afwachting van berichten van de man en de bijzondere curator met betrekking tot de vraag wat de consequenties zijn voor de verzoeken van de man, voor zover die zien op [minderjarige], nu het vaderschap niet kan worden aangetoond.
De bijzondere curator heeft bij brief van 4 juli 2013 nader bericht.
Namens de man heeft mr. Ploeger op 16 augustus 2013 nader bericht.
De zaak is vervolgens bij proces-verbaal van 20 augustus 2013 aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad.
Bij brief van 30 augustus 2013 heeft de Raad het rapport en advies van 29 augustus 2013 ingediend.
Bij bericht van 19 november 2013 heeft de bijzondere curator een nadere reactie ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2013, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Ploeger, alsmede de vrouw, bijgestaan door mr. Diesfeldt. Voorts zijn verschenen de bijzondere curator alsmede een vertegenwoordiger van de Raad.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
1. De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen in de beschikking van 5 juni 2013.
De man heeft na het geven van die beschikking aangegeven dat hij om financiële redenen niet kan en niet mee zal werken aan het bevolen DNA-onderzoek.
2.
Het Raadsrapport van 29 augustus 2013
Uit het rapport blijkt het volgende.
[minderjarige] is belast door de ernstig verstoorde relatie en strijd tussen partijen, Dit heeft hem kwetsbaar gemaakt. [minderjarige] heeft de man de afgelopen jaren nauwelijks gezien. De vrouw praat niet met [minderjarige] over de man. Contact met de man heeft hierdoor mogelijk grote impact op [minderjarige]. Een grote belemmering voor omgang is dat de man is veroordeeld voor bedreiging van de vrouw, waarvoor hij in detentie heeft gezeten. Voorts is de man een contact- en gebiedsverbod opgelegd tot maart 2014. De instabiele woon- en leefomgeving van de man is eveneens een belemmering voor omgang. De man heeft geen werk, geen eigen woonruimte en geen inkomsten. De Raad maakt zich zorgen over de houding van de man naar de vrouw. De man bagatelliseert zijn begane delicten jegens haar en vindt zijn veroordeling onterecht. Hij wil niets met haar te maken hebben, alleen met [minderjarige]. De vrouw heeft een diepgewortelde angst voor de man, die door de houding van de man in stand wordt gelaten. De vrouw heeft als gevolg van de agressie vanuit de man geen vertrouwen in zijn opvoedkundige vaardigheden. De vrouw is onvoldoende in staat om emotionele toestemming te geven om onbelast contact tussen de man en [minderjarige] tot stand te brengen.
De Raad concludeert dat er teveel belemmeringen zijn en te weinig mogelijkheden om een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] op verantwoorde wijze mogelijk te maken. Omgang zal de evenwichtige en sociaal psychologische ontwikkeling van [minderjarige] ernstig belemmeren. Contact tussen de ouders zal leiden tot toename van spanningen als gevolg van de ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders met hun onderlinge conflicten. Deze zorg wordt gedeeld door de politie. Ouders kunnen niet voldoen aan de noodzakelijke voorwaarden om een verantwoorde omgangsregeling in rust en veiligheid voor [minderjarige] uit te voeren. De Raad adviseert geen omgangsregeling vast te stellen omdat omgang ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke belangen van [minderjarige].
3.
De reactie van de bijzondere curator
Uit de reactie van de bijzondere curator op het rapport van de Raad komt het volgende naar voren.
Ten aanzien van [minderjarige] betreurt de bijzondere curator dat de Raad zich niet heeft uitgelaten over de vraag of erkenning de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] kan schaden. De bijzondere curator is van mening dat dit op basis van het rapport wel het geval is. Tussen partijen is niet in geding dat de man de biologische vader is van [minderjarige], hoewel dit niet onomstotelijk uit het overgelegde DNA-onderzoek blijkt. De erkenning kan leiden tot een belemmering in de sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. Met name de door de Raad vastgestelde diepgewortelde angst van de vrouw voor de man en het feit dat hij deze door zijn houding in stand houdt, is doorslaggevend om te adviseren geen vervangende toestemming te geven voor de erkenning van [minderjarige].
Ten aanzien van [minderjarige] is de bijzondere curator van mening dat er onduidelijkheid bestaat over het verwekkerschap van de man. De man weigert om financiële redenen zijn medewerking aan een DNA-onderzoek. De bijzondere curator heeft een beroep gedaan op artikel 14 van de Leidraad deskundige in Civiele Zaken. De bijzondere curator ziet echter thans geen noodzaak meer voor een DNA-onderzoek in het kader van vervangende toestemming. Het rapport van de Raad biedt voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat erkenning ook de sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] zal schaden. Erkenning is niet in het belang van [minderjarige]. De bijzondere curator acht het bijzonder kwalijk dat de man de discussie over het verwekkerschap is aangegaan, maar niet wil meewerken aan het DNA-onderzoek. Voor [minderjarige] blijft het uiteraard wenselijk dat komt vast te staan of de man de verwekker is. De bijzondere curator adviseert het verzoek tot vervangende toestemming ten aanzien van [minderjarige] af te wijzen en dit verzoek ten aanzien van [minderjarige] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
4.
De mondelinge behandeling van 2 december 2013
In het bericht van 16 augustus 2013 en ter zitting is door en namens de man aangevoerd dat, hoewel er een DNA-onderzoek is gelast, niet ter discussie staat dat de man de verwekker is van [minderjarige]. De man stelt dat hem allerlei onwaarheden en verzinsels in de schoenen worden geschoven, zonder dat hij een kans krijgt om te laten zien dat zijn bedoelingen oprecht zijn. De man erkent wel dat hij de vrouw heeft bedreigd, maar hij heeft zijn straf daarvoor gehad. Door nu ook geen contact met zijn kinderen toe te staan, wordt hij dubbel gestraft.
Ter zitting is door en namens de vrouw naar voren gebracht dat het verbazend is dat de man thans zijn twijfel over het verwekkerschap intrekt. Voor zover de man contact wil met de kinderen stelt de vrouw dat er niet voor niets een straat- en contactverbod is opgelegd.
De bijzondere curator heeft ter zitting aangegeven dat zij reeds in het eerste gesprek met de man de kosten van een DNA-onderzoek heeft besproken. De bijzondere curator betreurt dat de man de zaak is opgestart, maar nu afziet van het DNA-onderzoek. [minderjarige] zal wellicht ooit geïnformeerd raken over deze zaak en weten dat er een discussie bestaat ten aanzien van zijn afstamming.
De Raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Nadat de Raad kennis heeft genomen van de aanvullende stukken van de bijzondere curator, heeft de Raad besloten ook ten aanzien van het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen te adviseren. Hetgeen in het rapport ten aanzien van de omgang is overwogen acht de Raad ook van toepassing op het verzoek tot vervangende toestemming erkenning. De Raad is van mening dat met name gelet op de ernstig verstoorde verhouding tussen partijen met de mogelijk daarbij komende gevolgen, erkenning van de minderjarigen door de man niet in het belang van de minderjarigen is. Of er ooit enige toenadering in de toekomst mogelijk zal zijn, ligt in handen van de man. Hij zal moeten erkennen wat er is gebeurd en zijn eigen aandeel daar in moeten zien. De man zal aan zichzelf moeten werken en onder meer een agressieregulatietherapie moeten volgen. Bij de huidige stand van zaken verhardt de man slechts de bestaande situatie.
5.
Beoordeling

Ten aanzien van het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning.

Uit artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat voor het verkrijgen van vervangende toestemming tot erkenning vereist is dat de man de verwekker is en dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zal schaden.
Ten aanzien van het verwekkerschap met betrekking tot [minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt. Zowel tegenover de bijzondere curator, de Raadsonderzoeker, als ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 27 mei 2013 is door en namens de man de twijfel uitgesproken of de man de verwekker is van [minderjarige]. Deze twijfel had door middel van het bevolen DNA-onderzoek weggenomen kunnen worden. Ingevolge artikel 198, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn partijen verplicht mee te werken aan een onderzoek door deskundigen. Wanneer aan deze verplichting niet wordt voldaan, kan de rechter daaraan de gevolgtrekking verbinden die zij geraden acht. De man heeft er zelf voor gekozen het bevolen DNA-onderzoek niet uit te laten voeren, zodat de gevolgen hiervan voor zijn rekening en risico dienen te komen. Nu niet is komen vast te staan, noch voldoende aannemelijk is gemaakt, dat de man de verwekker is van [minderjarige], is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 1:204, derde lid, van het BW, zodat het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van het verwekkerschap met betrekking tot [minderjarige] staat tussen partijen vast dat de man de verwekker is. Daarmee is aan de eerste voorwaarde van artikel 1:204, derde lid, van het BW voldaan.
Uitgangspunt bij een verzoek tot verlenen van vervangende toestemming tot erkenning door de rechter in de zin van artikel 1:204, derde lid van het BW, is, dat de verwekker en het kind er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang en de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en de belangen van dit kind. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van voornoemd artikel is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het belemmerd wordt in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken, met name het (aangevulde) verslag van de bijzondere curator en het rapport van de Raad, en het verhandelde ter zitting, zowel tijdens de zitting van 27 mei 2013 als van 2 december 2013, het volgende is gebleken. Tussen partijen is sprake van een zeer slechte verstandhouding. De vrouw heeft een grote angst voor de man en ondervindt nog steeds hevige spanningen als gevolg van de eerdere gedragingen van de man. De man is voor bedreiging van de vrouw veroordeeld en gedetineerd geweest. De man erkent dit laatste feit, maar ontkent al het overige dat de vrouw heeft gesteld. De man bagatelliseert de impact van het gezamenlijk verleden van partijen op de vrouw. Het belang van [minderjarige] vereist dat hij kan opgroeien in een emotioneel veilige en stabiele situatie, zoals thans bij de vrouw het geval is. Indien de man [minderjarige] zou erkennen bestaat een risico dat de vrouw hierdoor in grote psychische problemen komt, wat kan leiden tot een belemmering van [minderjarige] in zijn sociaal psychische en emotionele ontwikkeling. De stelling van de man dat hij al langere tijd zijn afstand bewaart ten opzichte van de vrouw kan daar niet aan afdoen, nu er thans nog een straat- en contactverbod geldt en de man reeds om die reden zijn afstand dient te bewaren. Gelet op het voorgaande dienen de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] en de belangen van [minderjarige] zwaarder te wegen dan de belangen van de man bij erkenning. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.

Ten aanzien van het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling

Ten aanzien van het verzoek van de man om een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen is de rechtbank van oordeel dat, nu de man geen (juridisch) ouder is van de minderjarigen, op grond van het bepaalde in artikel 1:377a van het BW, dient te worden beoordeeld of de man een nauwe persoonlijke betrekking heeft met de minderjarigen, alvorens beoordeeld kan worden of en op welke wijze een omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van [minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt. De man is niet betrokken geweest bij de zwangerschap. Hij was wel bij de geboorte van [minderjarige] aanwezig. De man heeft [minderjarige] daarna slechts drie keer gezien, zoals blijkt uit zijn verklaring tegenover de bijzondere curator. Daarnaast heeft de man zijn verwekkerschap met betrekking tot [minderjarige] steeds ter discussie gesteld. De rechtbank is van oordeel dat er alus geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige]. Het verzoek om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van [minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van [minderjarige]. Volgens vaste jurisprudentie is het enkele biologische ouderschap onvoldoende om een nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen. Daarvoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden nodig, die deels betrekking kunnen hebben op de periode vóór de geboorte van het kind en deels op de periode daarna, in onderling verband en samenhang beschouwd. Partijen onderhielden contact tijdens de zwangerschap van [minderjarige]. De man was bij de bevalling aanwezig. Ook blijkt uit de stukken dat er tussen de man en [minderjarige] omgang is geweest. De rechtbank is van oordeel dat tussen de man en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Hoewel [minderjarige] blijkens de verklaring van de vrouw niet weet dat de man zijn vader is, maakt dit het voorgaande niet anders. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of tussen de man en [minderjarige] een omgangsregeling kan worden vastgesteld.
Het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling kan alleen worden afgewezen indien (één van) de ontzeggingsgronden, zoals vermeld in artikel 1:377a, derde lid, van het BW zich voordoen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het Raadsrapport en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat omgang tussen de man en [minderjarige] ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige], dan wel anderszins in strijd is met zijn zwaarwegende belangen. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.

Ten aanzien van het verzoek om een informatie- en consultatieregeling

De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw gehouden is de man tenminste eenmaal in de maand per e-mail op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen en hem te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen, zoals onder meer (doch niet beperkt tot) alles betrekking hebbende op de school, medische aangelegenheden en dergelijke.
Namens de vrouw is aangevoerd dat zij geen enkel (in)direct contact met de man wenst. Er is niet voor niets een twee jaar durend contact- en locatieverbod aan de man opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn verzoek niet heeft onderbouwd met een wettelijk grondslag. Uit de tekst van het verzoek begrijpt de rechtbank dat de man zijn verzoek heeft gegrond op artikel 1:377b van het BW.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:377b van het BW is bepaald dat de ouder die met het gezag is belast, is gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegen met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen -zo nodig door tussenkomst van derden- over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Met ouder is bedoeld diegene die de juridische vader of moeder van het kind is. De man is niet de juridische ouder van de minderjarigen. Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens komt het recht op informatie ook toe aan de vader die het kind niet heeft erkend, maar die wel in een betrekking tot het kind staat die aangemerkt moet worden als “family life”. Op grond van hetgeen hiervoor reeds is overwogen is er alleen tussen de man en [minderjarige] sprake van family life. Het verzoek om een informatieregeling ten aanzien van [minderjarige] dient dan ook te worden afgewezen.
Ten aanzien van een informatieregeling met betrekking tot [minderjarige] is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw op dit moment niet kan worden verlangd dat zij informatie aan de man levert over [minderjarige]. Of derden, zoals de advocaten van partijen, daarbij betrokken worden of niet, uiteindelijk zal de vrouw deze informatie moeten verzamelen en verstrekken. Dit zal bij de vrouw grote spanningen veroorzaken en haar steeds opnieuw (indirect) confronteren met de man. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [minderjarige] zich verzetten tegen de verzochte informatieregeling en dat een dergelijke regeling een onaanvaardbare druk op de vertrouwensband tussen de vrouw en [minderjarige] zal veroorzaken. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.

Ten aanzien van de kosten van het DNA-onderzoek

[deskundige] heeft ter zake het niet uitgevoerde deskundigenonderzoek een nota ingediend ten bedrage van € 50,- (zijnde administratiekosten). De rechtbank acht het, gelet op de opstelling van de man, geraden dat deze kosten ten laste van de man gebracht worden en zal conform beslissen.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Wijst het verzoek van de man strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen, af.
Wijst het verzoek van de man strekkende tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarigen, af.
Wijst het verzoek van de man strekkende tot het vaststellen van informatie- en consultatieregeling met betrekking tot de minderjarigen, af.
Verwijst de man in de administratieve kosten van het deskundigenbericht, door de rechtbank tot op heden begroot op € 50,=, welk bedrag door de man dient te worden voldaan door storting van dat bedrag op rekening nummer 56.99.90.513 ten name van MvJ Arrondissement Alkmaar en onder vermelding van het zaak- en rekestnummer van de onderhavige procedure.
Verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 december 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.