ECLI:NL:RBNHO:2014:1559

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
C/14/151373 KG ZA 14/10 en C/14/151369 FA RK 14/56
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en huisverbod in geval van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een huisverbod. Eiser, die gedetineerd was, had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester dat hem een tijdelijk huisverbod had opgelegd voor de duur van tien dagen. Dit huisverbod was gebaseerd op eerdere incidenten van huiselijk geweld en de beoordeling van de situatie door de politie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot het opleggen van het huisverbod, gezien de feiten en omstandigheden die op dat moment bekend waren. Eiser was niet ingeschreven op het adres van de vrouw, maar verbleef daar wel. De voorzieningenrechter concludeerde dat er voldoende grond was om de veiligheid van de vrouw en eventuele andere betrokkenen te waarborgen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de veiligheid in situaties van huiselijk geweld en de rol van de burgemeester in het opleggen van huisverboden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnummers: C/14/151373 KG ZA 14/10 (voorlopige voorziening)
C/14/151369 FA RK 14/56 (beroepschrift)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb van 15 januari 2014.
in de zaak van:
[eiser],
verzoeker, tevens eiser (hierna: eiser),
gemachtigde: mr. M.E. Groot, advocaat te Bovenkarspel,
en
[verweerder],
verweerder, zetelende te [plaats],
in welke zaken belanghebbende is:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats].

1.ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 8 januari 2014 (hierna: het besluit) heeft verweerder aan eiser een tijdelijk huisverbod voor de duur van tien dagen opgelegd als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth).
Namens eiser is op 9 januari 2014 bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen dit besluit. Tevens heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening en het beroep zijn op 14 januari 2014 ter zitting behandeld, alwaar zijn verschenen eiser, bijgestaan door mr. Groot voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen mevrouw [juridisch adviseur], juridisch adviseur en mevrouw [beleidsmedewerker], beleidsmedewerker Welzijn. Voort is verschenen mevrouw [tolk], tolk in de Poolse taal. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2.het besluit

Verweerder heeft het besluit tot het opleggen van het huisverbod gebaseerd op het ingevulde Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG) van 8 januari 2014. Hierin is het onder meer het volgende opgenomen. Eiser en de vrouw waren behoorlijk onder invloed van sterke drank, waarbij eiser heeft verklaard dat er die avond met nog twee andere personen erbij twee flessen wodka zijn genuttigd. Er is eerder een huisverbod opgelegd in juni 2013. Volgens eiser is er sprake van veel schreeuwen tijdens de ruzie en geen geweld. De politie heeft bij de vrouw letsel geconstateerd en bij eiser een door de vrouw veroorzaakte steekwond. Eiser wil geen aangifte doen. Eiser ontkent de vrouw te hebben geslagen en heeft aangegeven haar nooit te slaan. Hij heeft haar stevig vastgepakt en omdat zij een dunne huid heeft ontstaan snel blauwe plekken. Het waarneembare letsel aan het hoofd van de vrouw is volgens eiser niet veroorzaakt door slaan, maar doordat eiser zijn hand op haar mond heeft gelegd omdat zij aan het schreeuwen was. De spanningen worden veroorzaakt door geldgebrek, waarbij eiser heeft aangegeven een schuld te hebben van € 600,00.
Verweerder heeft in het RiHG en het besluit als belangrijkste signalen (feiten en omstandigheden) die hebben geleid tot het huisverbod aangegeven: eerdere registratie van huiselijk geweld en eerder opgelegd huisverbod. Als overige punten van belang heeft verweerder aangegeven dat de vrouw ook geweld heeft gepleegd door met een mes te steken. Hierover is overleg gevoerd door de politie met ZSM (werkwijze van het Openbaar Ministerie: Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en Samenlevingsgericht Mogelijk).
In het RiHG heeft verweerder de reactie van eiser opgenomen, waarin eiser heeft aangegeven het niet eens te zijn met het huisverbod, omdat hij meerdere problemen voorzag. Hij zorgt namelijk voor zijn dochter en als hij uit huis wordt geplaatst is er geen oppas. Hierdoor kan de vrouw volgens hem niet naar haar werk, wordt zij ontslagen en geeft dat meer geldproblemen.
Als belangenafweging heeft verweerder aangegeven dat er eerder een huisverbod is opgelegd dat niet heeft geresulteerd in het voorkomen van geweld.
Voorts blijkt uit het besluit dat eiser zal worden voorgeleid aan de rechter-commissaris en dat eiser nog een onherroepelijke boete heeft openstaan van € 1.400,00 of 24 dagen detentie.

3.standpunten van partijen

3.1
Eiser is het niet eens met het besluit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft een innerlijk tegenstrijdig besluit gegeven door enerzijds bij de feiten en omstandigheden die tot het nemen van het besluit hebben geleid te overwegen dat eerder sprake was van huiselijk geweld en eerder een huisverbod is opgelegd en anderzijds bij de belangenafweging te overwegen dat het eerder opgelegde huisverbod niet heeft geresulteerd in het voorkomen van geweld. Het nieuwe huisverbod lijkt zo voor een ander doel gegeven te zijn dan bedoeld in de wet.
Eiser bestrijdt dat uit feiten en omstandigheden de conclusie getrokken zou moeten worden dat hij een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn huisgenoten. Eiser heeft tegenover de politie verklaard de vrouw niet te hebben geslagen of iets dergelijks. De politie heeft wel vastgesteld dat eiser een door zijn huisgenoot toegebrachte steekwond had. De vrouw zou derhalve de aangewezen persoon zijn voor een huisverbod. Het huisverbod is ten onrechte aan eiser opgelegd.
Eiser en de vrouw hebben na het vorige huisverbod reeds hulpverlening geaccepteerd. Dit is nog in gang. Eiser is daartoe ook bereid. Alcoholgebruik door eiser en de vrouw leidt tot woordenwisselingen en een ruziesfeer. Als zij nuchter zijn, hetgeen doorgaans het geval is, zijn zij goed in staat op goede voet samen te leven. De man heeft een zwaarwegend belang bij opheffing van het verbod, omdat de vrouw werkt en de man niet. Hij heeft een belangrijke rol in de verzorging van het minderjarige kind van partijen. Er is geen andere opvang. Indien de vrouw haar werk moet verzaken, zal dit tot grote financiële problemen voor partijen leiden.
3.2.
Verweerder heeft het volgende aangevoerd.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is er terecht voor gekozen om partijen uit elkaar te houden en één van hen een huisverbod op te leggen. Het belang van de vrouw om in de woning te blijven heeft geprevaleerd boven dat van de man. Na het doorlopen van de RiHG is verweerder in overleg met de hulpofficier van justitie (HOvJ) gebleken dat er op meer dan één niveau sprake was van een hoog risico, hetgeen redengevend is geweest voor het opleggen van het huisverbod. Het doel is niet het opleggen van een straf, maar het voorkomen van een verdere escalatie en een hulpverleningstraject op te starten. Omdat de motivering in het besluit summier is, heeft de beleidsmedewerker van verweerder de HOvJ om een nadere toelichting verzocht. De HOvJ heeft telefonisch aan de beleidsmedewerker meegedeeld dat het besluit naast het RiHG gebaseerd is op de mondelinge toelichting van de HOvJ aan de burgemeester. Hierin is het volgende voorgelegd:
- eiser is in juni 2013 een huisverbod opgelegd, dit heeft niet geleid tot afname van het geweld jegens de vrouw;
- er is duidelijk waarneembaar letsel bij de vrouw, ondanks ontkenning van eiser dat hij dit zou hebben toegebracht;
- eiser heeft aangegeven dat het letsel in het gelaat van de vrouw is veroorzaakt doordat hij zijn hand voor haar mond heeft gehouden, om zo het schreeuwen te onderdrukken;
- eiser heeft aangegeven dat hij de vrouw wel stevig heeft vastgepakt;
- de vrouw heeft aangegeven bang te zijn voor herhaling;
- eiser staat niet ingeschreven op dit adres;
- eiser heeft een onherroepelijk vonnis openstaan;
- er is voor het kind een oppas beschikbaar;
- overleg door de politie ten tijde van de melding met ZSM heeft geresulteerd in het niet vervolgen, beide betrokkenen wensen geen aangifte te doen.
Naar aanleiding van het huisverbod in juni 2013 is wel advies en voorlichting aan eiser en de vrouw verleend, maar concrete zorg is niet verleend.
Nu er aangegeven is dat er oppas was voor het kind, ook toen de vrouw op gesprek kwam bij het Steunpunt Huiselijk Geweld, is verweerder van mening dat eiser geen zwaarwegend belang heeft bij opschorten van het huisverbod, zoals door hem is gesteld.
3.3
behandeling ter zitting
3.3.1
Namens en door eiser is ter zitting het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft zelf aangegeven dat een eerder huisverbod niet tot het voorkomen van geweld heeft geleid, waarmee in feite is toegegeven dat het doel van het huisverbod niet zal worden gehaald. Te meer nu duidelijk was dat eiser niet op korte termijn naar huis zou gaan. Daarbij is opmerkelijk dat gebleken is dat tijdens het nemen van het besluit reeds duidelijk was dat eiser niet strafrechtelijk zou worden vervolgd en er geen voorgeleiding bij de rechter-commissaris zou plaatsvinden. Dit is echter wel als zodanig in het besluit opgenomen en als ondersteuning gebruikt voor de beslissing tot opleggen van het huisverbod. Daarbij is voorts gebleken dat de man niet op het adres staat ingeschreven en de vrouw reeds op grond van civiel recht de man toegang tot de woning kon verbieden. Bij de Wth speelt de schuldvraag wellicht geen rol, maar er wordt wel vanuit gegaan dat degene van wie de dreiging uitgaat of van wie wordt vermoed dat hij of zij, zonder interventie, zal overgaan tot geweld, in aanmerking komt voor een huisverbod. Hiermee is het de bedoeling dat de agressor een huisverbod krijgt. In dit geval dus ook de vrouw. Onduidelijk blijft waarom eiser het huisverbod opgelegd heeft gekregen. Voor verweerder was op voorhand duidelijk, gelet op de detentie, dat het doel van hulpverlening niet gehaald zou worden. Eiser heeft derhalve onterecht een huisverbod opgelegd gekregen.
3.3.2.
Verweerder heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
Een medewerker van de SHG heeft op het politiebureau met eiser gepraat. Eiser was geagiteerd en voelde zich gediscrimineerd. Hij ontkende het geweld. Er zijn op dat moment geen hulpverleningsafspraken gemaakt. Instandlating van het huisverbod is van belang, nu eiser gedetineerd is zonder beperkingen en daarmee de mogelijkheid open blijft dat hij telefonisch contact met de vrouw opneemt. Het huisverbod verbiedt telefonisch contact. Nu de vrouw heeft aangegeven niet meer met eiser verder te willen, zich zorgen maakt om hun dochter, acht verweerder het niet in het belang van de achterblijvers dat het huisverbod thans wordt opgeheven.
4 beoordeling
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter binnen 24 uur, derhalve op 15 januari 2014, mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest, meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek in dit geval redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal hij gebruikmaken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter toetst het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid. Daarnaast dient de voorzieningenrechter ambtshalve te beoordelen of het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd.
Op grond van artikel 2 van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de aanwezigheid van de door verweerder gestelde feiten en omstandigheden vol dient te worden getoetst. Uit artikel 9 van de Wth volgt dat de gebruikmaking van de bevoegdheid door de burgemeester in een concreet geval slechts terughoudend door de rechter kan worden getoetst. Dit betekent dat die gebruikmaking slechts dan rechtens onaanvaardbaar moet worden geacht indien geoordeeld moet worden dat de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik van die bevoegdheid heeft kunnen maken.
Allereest zal de voorzieningenrechter de formele stelling van eiser beoordelen, waarin is gesteld dat hij niet staat ingeschreven op het adres van de vrouw en om die reden reeds onterecht een huisverbod aan hem is opgelegd. De stelling houdt geen stand. Eiser heeft aangegeven dat hij een zwaarwegend belang heeft om in de woning te kunnen verblijven in verband met de opvang van zijn dochter. Hiermee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aangetoond dat eiser anders dan incidenteel in de woning verblijft, zoals bedoeld in artikel 2 van de Wth.
Het huisverbod kan worden opgelegd teneinde de veiligheid van personen met wie een huishouden wordt gedeeld te waarborgen en een periode te creëren waarin maatregelen kunnen worden genomen om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen. Indien in een periode na het beëindigen van een huisverbod hulpverlening niet tot stand komt, ongeacht welke reden, of ondanks hulpverlening, de geweldsspiraal niet doorbroken wordt, behoudt verweerder de bevoegdheid om opnieuw een huisverbod op te leggen. Nergens blijkt uit de Wth of de Memorie van Toelichting op deze wet dat door het niet op gang komen van hulpverlening bij een eerder huisverbod of indien het huiselijk geweld na een eerder gegeven huisverbod niet afneemt, de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod is komen te vervallen. Integendeel, de belangen van alle betrokkenen bij huiselijk geweld vereisen dat hun veiligheid gewaarborgd kan worden door van overheidswege ingestelde instrumenten, zoals het huisverbod. Het niet of onvoldoende op gang gekomen zijn van hulpverlening kan wel een reden zijn om aan te nemen dat er nog steeds sprake is van een dreigende situatie. In sommige situaties kan het ertoe leiden dat er meerdere malen een maatregel nodig is, zoals een huisverbod, om tot het gewenste eindresultaat te komen, namelijk een einde aan (de dreiging van) het geweld. In casu is uit de stukken en ter zitting gebleken dat de hulpverlening na het vorige aan de man opgelegde huisverbod niet voldoende op gang is gekomen en dat het bij voorlichting en advies is gebleven. Niet is gebleken dat concrete hulpverlening deze keer bij voorbaat zinloos zal zijn.
Het opleggen van een huisverbod staat los van de strafrechtelijke procedure en strekt ertoe om in de gegeven noodsituatie escalatie te voorkomen en hulpverlening mogelijk te maken. De Wth geeft daarbij aan dat aan degene van wie dreiging uitgaat of van wie vermoed wordt dat hij, zonder interventie, zal overgaan tot het plegen van geweld in huis, het huisverbod dient te worden opgelegd.
Gelet op de stelling van eiser dat niet hij, maar zijn vriendin degene is van wie de dreiging uitging, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder in redelijkheid eiser heeft aangemerkt als de persoon bedoeld in artikel 2 van de Wth.
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat er sprake is geweest van een geweldsincident en dat zowel de vrouw als eiser daarbij behoorlijk onder invloed waren van sterke drank. Ook is niet in geding dat er een eerdere registratie is van huiselijk geweld en dat er aan eiser reeds eerder een huisverbod is opgelegd. Gesteld noch gebleken is dat eiser hiertegen een rechtsmiddel heeft aangewend. Dat huisverbod heeft er niet toe geleid dat het huiselijk geweld is afgenomen. De vrouw heeft niet ontkend de man te hebben gestoken en bij hem is door de politie letsel vastgesteld. De politie heeft daarnaast eveneens letsel bij de vrouw vastgesteld. De blote ontkenning van de man dat hij dit niet heeft veroorzaakt kan daar niet aan afdoen, te meer nu hij heeft verklaard haar stevig te hebben vastgepakt en zijn hand op haar mond te hebben gehouden om haar te beletten te schreeuwen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het geweld enkel van de zijde van de vrouw gekomen zou zijn. Het is de taak van de politie om tot een de-escalatie van het geweld te komen. De politie heeft in casu verweerder verzocht om een huisverbod te overwegen. Uit het besluit en het RiHG blijkt dat voorgaande feiten en omstandigheden zijn meegenomen in de belangenafweging. Ook het door de vrouw gepleegde geweld is daarbij door verweerder meegewogen. De rechtbank is niet gebleken dat het feit dat de man al dan niet zou worden voorgeleid aan de rechter-commissaris mede redengevend is geweest voor de besluitvorming van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder het geheel van de bekende feiten en omstandigheden op dat moment in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de man, mede gelet op het eerdere aan hem opgelegde huisverbod, is aangemerkt als de persoon bedoeld in artikel 2 van de Wth.
Op het moment waarop het huisverbod werd opgelegd, was er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts voldoende grond om de maatregel op te leggen teneinde de veiligheid van personen met wie een huishouden wordt gedeeld te waarborgen en een periode te creëren waarin maatregelen kunnen worden genomen om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen. Verweerder heeft de belangen van partijen afgewogen en heeft daarbij in redelijkheid het onderhavige besluit kunnen nemen. De rechtbank is van oordeel dat, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen, het besluit berust op een deugdelijke motivering.
Op grond van artikel 6 van de Wth dient de rechtbank bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden te betrekken die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod. Eiser is na het opleggen van het huisverbod op 9 januari 2014 overgebracht naar het huis van bewaring voor een periode van 24 dagen in verband met een uitstaande boete. Door en namens eiser zijn geen omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat eiser een spoedeisend belang heeft bij opheffing van het huisverbod. De termijn van 10 dagen in artikel 2 van de Wth is dwingend voorgeschreven. Verweerder is derhalve niet gehouden om zich gedurende die termijn ambtshalve ervan te vergewissen of nog aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan. Dit is wel van belang bij het voorbereiden van een eventuele verlenging van het huisverbod, maar een zodanig besluit is hier niet aan de orde. Een reden voor opheffing op verzoek van eiser zou kunnen zijn dat er reeds hulpverlening op gang is gekomen. De vrouw heeft inmiddels een gesprek gehad bij de SHG. De man heeft bij aanvang van zijn detentie een kort gesprek gehad met de SHG. Van een daadwerkelijke aanvang van hulpverlening is niet gebleken. Het feit dat dit, voor de afloop van de termijn van 10 dagen, nog niet tot stand is gebracht, is evenmin een reden om het huisverbod op te schorten dan wel het opleggen van het huisverbod onrechtmatig te achten. Het huisverbod houdt van rechtswege tevens een contactverbod in, zodat het eiser tijdens zijn detentie niet is toegestaan contact op te nemen met de vrouw. Eiser heeft hieromtrent niets verzocht of gesteld, noch is anderszins gebleken dat eiser een zwaarwegend belang heeft bij schorsing van dit contactverbod.
De voorzieningenrechter zal, gelet op het voorgaande, het beroep ongegrond verklaren. Bij deze beslissing ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

5.de beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J.L. Roubos, rechter, en in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, aan partijen medegedeeld (en nadien op schrift gesteld) en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep in stellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.