In deze zaak hebben passagiers British Airways gedagvaard wegens vertraging van hun vlucht van Zuid-Afrika naar Amsterdam op 3 maart 2012. De passagiers hadden een vlucht geboekt met British Airways, maar de vlucht BA 58 vertrok met aanzienlijke vertraging. De passagiers arriveerden uiteindelijk op 5 maart 2012 in Amsterdam, wat hen noopte om compensatie te eisen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. British Airways betwistte de vordering en voerde aan dat er sprake was van een buitengewone omstandigheid, namelijk een onverwacht gezondheidsprobleem bij de crew, dat de vertraging veroorzaakte. De kantonrechter oordeelde echter dat het plotseling onwel worden van de crew geen buitengewone omstandigheid was, aangezien dit inherent is aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij. De rechter wees de vordering van de passagiers toe, inclusief compensatie van € 3.000,00 per passagier, en bijkomende kosten. De rechter oordeelde dat British Airways als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de passagiers kregen ook recht op wettelijke rente over de toegewezen bedragen.