ECLI:NL:RBNHO:2014:13451

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
HAA 14/3054 en 14/3055
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • O.M. de Feijter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking horeca-exploitatievergunning na geweldsincident en overlast

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 september 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van een horeca-exploitatievergunning van eiser, die zijn horecabedrijf, Bar Gezellig, exploiteert. De burgemeester van de gemeente Zaanstad had de vergunning ingetrokken op basis van een geweldsincident dat plaatsvond in de nacht van 18 op 19 januari 2014, en de daaruit voortvloeiende vrees voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Eiser betwistte de intrekking van de vergunning en voerde aan dat hij er alles aan had gedaan om het geweldsincident te voorkomen, en dat de intrekking van de vergunning niet gerechtvaardigd was op basis van een enkele vechtpartij.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had aangetoond dat de openbare orde in gevaar was door de aanwezigheid van het horecabedrijf. De voorzieningenrechter wees erop dat een enkele uit de hand gelopen vechtpartij niet voldoende is om te concluderen dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde. Ook de andere gronden die door de burgemeester werden aangevoerd, zoals overlast van geluid en fietsen, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het bevoegdheidsgebrek dat was ontstaan bij de intrekking van de vergunning. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar bepaalde dat de gemeente het griffierecht en de proceskosten aan eiser moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de intrekking van vergunningen en de noodzaak van voldoende bewijs voor de gestelde overlast.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 14/3054 en HAA 14/3055
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2014 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser] , h.o.d.n. Bar Gezellig,wonende te [woonplaats] , eiser, gemachtigde: mr. R.J. Boekel, advocaat te Medemblik,
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad,

gemachtigde: mr. P.J. Gomez-Peek, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende horeca-exploitatievergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken met ingang van 5 februari 2014.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift van 18 maart 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders ongegrond verklaard bij besluit van 14 juli 2014 (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij brief van 8 augustus 2014. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Hangende beroep heeft verweerder bij besluit van 12 augustus 2014 het bestreden besluit bekrachtigd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Zij werd vergezeld door collega's [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
Eiser heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Eiser huurt het pand waarin het bedrijf gevestigd is. De huurovereenkomst eindigt in mei 2015 en eiser wenst de exploitatie van de bar tot die tijd voort te zetten.
1.3.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Bij besluit van 19 december 2013 is aan eiser een vergunning verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf, in de vorm van een cafe waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid en verstrekt voor een periode van een jaar. Reden voor het slechts verstrekken van de vergunning voor een jaar was dat er in het verleden veel klachten zijn geweest over een horecabedrijf op dezelfde locatie waar eiser als leidinggevende aan verbonden was. De klachten betroffen geluidsoverlast en geparkeerde fietsen.
3. Bij het primaire besluit is de verleende vergunning ingetrokken vanwege overlast op straat van de wachtende bezoekers van de inrichting en overlast van geparkeerde fietsen van bezoekers, geluidsoverlast veroorzaakt door elektrisch versterkte muziek vanuit de inrichting en een vechtpartij in de inrichting die -nadat de betrokkenen uit de inrichting waren gezet- op straat is voortgezet en waarbij de rust pas is wedergekeerd nadat de politie er bij is betrokken (het geweldsincident).
4. In het bestreden besluit is ten aanzien van de fietsen en de wachtende bezoekers overwogen dat niet met stelligheid te concluderen is dat de geplaatste fietsen foutief zijn geparkeerd dan wel aan de bezoekers van de inrichting toebehoren en dat niet gebleken is dat in de periode tussen de vergunningverlening en de intrekking de wachtrij van bezoekers zodanige overlast veroorzaakte dat de intrekking op grond daarvan gerechtvaardigd zou zijn. De fietsen en - voor zover daardoor geen overlast is ontstaan - de wachtrij, wordt door verweerder als bijzaak aangemerkt. De intrekking wordt voornamelijk gebaseerd op de overschrijding van de geluidsnormen en het geweldsincident. Door toezichthouders [naam 1] en [naam 3] is in de nacht van 18 op 19 januari 2014 tussen 03.20 uur en 4 uur bij de inrichting een geluidsmeting verricht waaruit is gebleken dat de grenswaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 40 dB(A) met 14 dB(A) werd overschreden door muziekgeluid vanuit de inrichting. Ook wordt nog verwezen naar incidenten die zich in het verleden hebben voorgedaan met betrekking tot de inrichting, maar deze zijn niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
5. Eiser - eigenaar en exploitant van de inrichting - kan zich niet met de intrekking van de horeca-exploitatievergunning verenigen. Het bestreden besluit is in zijn ogen onbevoegd genomen en hij kan niet beoordelen of het hoofd van de afdeling Juridische Zaken wel bevoegd is om namens verweerder het bestreden besluit te bekrachtigen. Voorts is eiser van mening dat verweerder ten onrechte de fietsen en de wachtrij (mede) ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Overtreding van milieunormen kan naar de mening van eiser gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) niet leiden tot intrekking van de exploitatievergunning. Eiser sluit niet uit dat de resultaten van de geluidsmeting onbetrouwbaar zijn. Tot slot bestrijdt eiser dat de intrekking van de exploitatievergunning kan worden gestoeld op het geweldsincident. Ter zitting heeft eiser -zakelijk weergegeven- met betrekking tot het geweldsincident aangegeven dat hij er alles aan heeft gedaan en doet om ruzies en opstootjes in en rond de inrichting te voorkomen door te trachten deze in de kiem te smoren. Hem kan geen nalatigheid worden verweten.
6. Op grond van artikel 2:28a, van de APV kan de burgemeester onverminderd de in artikel 1:6 genoemde gronden voor het intrekken of wijzigen van een vergunning, en onverminderd de bepalingen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien:
(...)
c. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;
d. aannemelijk is dat de houder, de ondernemer of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;
(...)
g. zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf.
7. Het bestreden besluit is genomen door burgemeester en wethouders en niet door verweerder. De gemachtigde van eiser heeft terecht aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Het beroep is derhalve gegrond.
8. In het hiernavolgende zal de voorzieningenrechter het geschil verder bespreken en bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit en het daarmee onlosmakelijk verbonden bekrachtigingsbesluit in stand te laten.
9. Het onder 7 genoemde bevoegdheidsgebrek- zo heeft de gemachtigde van eiser ter zitting ook erkend - is hersteld nu verweerder bij besluit van 12 augustus 2014 het bestreden besluit heeft bekrachtigd. Ook heeft verweerder nadere stukken ingebracht waaruit blijkt dat de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op bezwaar door verweerder is ondergemandateerd aan het Hoofd Juridisch zaken. Het Hoofd Juridische zaken was derhalve bevoegd het bestreden besluit namens verweerder te bekrachtigen. Eiser heeft ter zitting laten weten dit niet meer te betwisten.
10. Ten aanzien van de fietsen en de wachtrij is door verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de intrekking van de vergunning op grond daarvan niet gerechtvaardigd zou zijn en daarom als bijzaak wordt gezien. Ter zitting is aangegeven dat daarmee wordt bedoeld dat de fietsen en de wachtrij geen doorslaggevend gewicht in de schaal hebben gelegd bij het besluit tot intrekking maar dat deze daarin wel zijn meegenomen. Voor zover daarmee wordt bedoeld dat de overlast van de geparkeerde fietsen en van de wachtrij mede ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, is voorzieningenrechter van oordeel dat dit ten onrechte is gebeurd. Immers door verweerder is expliciet overwogen dat deze overlast niet aannemelijk is geworden. De beroepsgrond van eiser dat de fietsen en de wachtrij niet (mede) ten grondslag kunnen worden gelegd aan het bestreden besluit, slaagt.
11. Aan het bestreden besluit heeft verweerder verder ten grondslag gelegd dat door de toezichthouders van de gemeente in de nacht van 18 op 19 januari 2014 is geconstateerd dat ten gevolge van geluidsproductie afkomstig van de inrichting in de directe nabijheid van de inrichting de grenswaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 40 dB(A)
met 14 dB(A) werd overschreden. Ingevolge bestendige jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2011 :BP 1 333) dient de beoordeling of een horeca-inrichting aan de milieunormen voldoet
uitsluitendin het kader van de handhaving van de Wet milieubeheer aan de orde te komen. Verweerder kan dan ook de eventuele overtreding van geluidsnormen niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Het betoog van eiser dat overtreding van milieunormen en niet kan leiden tot intrekking van de exploitatievergunning, treft doel. Het betoog van eiser dat niet kan worden uitgesloten dat de resultaten van de geluidsmeting onbetrouwbaar zijn omdat niet is gebleken dat de meetapparatuur van de gemeentelijke toezichthouders ten tijde van de meting was geijkt, kan derhalve onbesproken blijven.
12. Aan het bestreden besluit is verder het geweldsincident dat plaatsvond in de nacht van 18 op 19 januari 2014 ten grondslag gelegd. Dat dit geweldsincident heeft plaatsgevonden, wordt door eiser niet betwist.
13. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed (artikel 2:28a, aanhef, onder c, van de APV) vanwege het incident, volgt de voorzieningenrechter dit standpunt niet. Eén enkele uit de hand gelopen vechtpartij, die ongetwijfeld de nodige impact heeft gehad op de woonomgeving, is onvoldoende om dit oordeel op te baseren.
14. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het geweldsincident is aan te merken als een feit dat de vrees wettigt, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf (artikel 2:28a, aanhef, onder g, van de APV), is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit standpunt niet kan worden gevolgd. Deze ene uit de hand gelopen vechtpartij is onvoldoende om de vrees te wettigen dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. In dat verband is mede van belang dat artikel 2:28a, aanhef onder g, van de APV spreekt over 'feiten'.
15. Voor zover verweerder meent dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2.28 a, aanhef onder d, van de APV is van belang dat eiser onbetwist heeft gesteld dat hij er alles aan heeft gedaan om het incident te voorkomen. Eiser kan dan ook geen nalatigheid verweten worden.
16. Nu er geen andere feiten ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit die grondslag kunnen vormen als bedoeld in artikel 2:28a, aanhef, onder c, d en g van de APV, zal het beroep gegrond worden verklaard . Het bestreden besluit alsmede het besluit tot bekrachtiging d.d. 12 augustus 2014 zullen worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het primaire besluit zal worden herroepen.
17. Voor het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening bestaat gelet op het vorenstaande derhalve geen aanleiding meer.
18. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht in beide zaken vergoedt.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op€ 1.461,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van€ 487,-- en een wegingsfactor 1 ). Ook het verzoek om vergoeding van de reiskosten van eiser wordt toegewezen. Blijkens de website
www.ns.nlkost een retour Wormerveer-Haarlem € 10,20. Verweerder zal worden veroordeeld dit bedrag aan eiser te vergoeden.
20. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, dient betaling plaats te vinden aan zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter: verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit alsmede het besluit tot bekrachtiging van het bestreden besluit d.d. 12 augustus 2014;
herroept het primaire besluit;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
draagt verweerder op het in de beroepszaak betaalde griffierecht van € 330,-- aan eiser te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.471,20.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. de Feijter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uit esproken op 18 september 2014.

Afschrift verzonden aan partijen op: 1 8 -09-

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voorzover het de hoofdzaak betreft hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.
-- - - - - - - - - - - - - - - - -