ECLI:NL:RBNHO:2014:13273

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
16 augustus 2015
Zaaknummer
15/810240-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes tijdens een conflict in Wormer

Op 3 oktober 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 7 juni 2014 te Wormer, waar de verdachte, tijdens een conflict met het slachtoffer, een mes heeft gepakt en deze meerdere keren in het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gestoken. De verdachte heeft dit feit bij de politie en ter terechtzitting bekend, maar heeft aangevoerd dat zij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, gezien de wijze waarop zij met het mes stak. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat zij handelde uit noodweer, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet handelde uit een verdedigingshandeling, maar dat haar gedrag als aanvallend kon worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft haar in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien de psychologische rapportages die wezen op een posttraumatische stressstoornis en andere geestelijke gezondheidsproblemen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 294 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht tot het volgen van behandeling voor haar geestelijke gezondheidsproblemen en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door het incident. De uitspraak benadrukt de ernst van de poging tot doodslag en de impact daarvan op het slachtoffer, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810240-14
Uitspraakdatum: 3 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 september 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Vos en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. M.C. Pinas, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 07 juni 2014 te Wormer, gemeente Wormerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gepakt en/of één- of meermalen met dat mes in het (boven)lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 07 juni 2014 te Wormer, gemeente Wormerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes heeft gepakt en/of één- of meermalen met dat mes in het (boven)lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Verdachte wordt verweten dat zij op 7 juni 2014 te Wormer een persoon, genaamd [slachtoffer] , met een mes heeft gestoken. Verdachte heeft dit bij de politie en ter terechtzitting bekend. De rechtbank moet beoordelen of verdachte zich hiermee heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of verdachte hierbij heeft gehandeld uit noodweer.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Zij heeft betoogd dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Verdachte heeft, door vier maal te steken op een plek waar zich in de nabijheid vitale delen bevinden met een mes met een lemmet van 8 cm, de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zou komen te overlijden.
4.2.
Standpunt van de verdedigingDe raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primaire als het subsidiair ten laste gelegde feit. Opzet op het van het leven beroven of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan op basis van de zich in het procesdossier bevindende bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte had niet de intentie om het slachtoffer om het leven te brengen of ernstig te verwonden. Ook het opzet in voorwaardelijke zin kan op basis van het procesdossier niet worden aangetoond. Verdachte heeft meermalen geprobeerd om zich aan de situatie van een geëscaleerde ruzie te onttrekken. Verdachte heeft slechts uit zelfverdediging gehandeld toen zij door [slachtoffer] bij de keel werd gegrepen. Indien zij opzet had op de dood, zou verdachte elders in het lichaam hebben gestoken. Daarnaast konden de verwondingen van het slachtoffer nooit zwaar lichamelijk letsel of de dood tot gevolg hebben, aangezien er door verdachte geen vitale lichaamsdelen zijn geraakt. Tot slot dient verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te worden geacht, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte het vereiste bewustzijn heeft gehad om willens en wetens de aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood te aanvaarden, aldus steeds de raadsvrouw.
4.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 7 juni 2014 bevonden verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] zich in de woning van het slachtoffer aan de [straat] te Wormer. [2] Tussen verdachte en [slachtoffer] ontstond een conflict, waarbij [slachtoffer] tegen verdachte bleef schreeuwen. Verdachte kon dat niet meer aan en draaide door. Zij liep naar haar slaapkamer en pakte een mes uit haar tas. [3] Dit mes is ter plaatse door de politie aangetroffen en bleek een vouwmes te zijn met een punt en een lemmet van circa 8 centimeter lang. [4] Verdachte is met dit mes in haar hand, waarbij zij haar arm naast haar lichaam hield en de punt van het mes naar achteren, op [slachtoffer] afgestapt. [Slachtoffer] heeft verdachte vervolgens met één hand bij de keel gegrepen, waarna verdachte [slachtoffer] met het mes heeft gestoken. [5] In het ziekenhuis bleek het slachtoffer aan de linkerzijde van haar lichaam een viertal wonden te hebben opgelopen: een oppervlakkige wond van 3 centimeter aan de voorzijde van het lichaam ter hoogte van de schouder, een wond van 4 centimeter met een diepte van 5 centimeter ter hoogte van het schouderblad en twee wonden aan de voorzijde van haar bovenarm. [6]
4.4.
Bewijsoverweging
Verklaring van verdachte ter zitting
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter terechtzitting anders heeft verklaard dan bij de politie. Bij het inpakken van haar spullen zou zij het mes uit haar tas hebben gehaald, omdat hiervoor in de tas geen ruimte meer was. Zij zou dit mes in een zak aan de voorkant van haar broek hebben gedaan. Toen aangeefster haar later bij haar keel greep en deze dicht kneep, voelde verdachte zich in het nauw gedreven. Met het doel zich uit de greep van aangeefster te bevrijden pakte verdachte het mes uit de zak van haar broek, klapte het met één hand open en stak aangeefster.
De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig en gaat uit van de verklaring zoals verdachte die kort na het voorval bij de politie heeft afgelegd.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het slachtoffer viermaal met een puntig mes en een snijvlak met een aanmerkelijke lengte in de linkerzijde van het bovenlichaam heeft gestoken. Door het steken zijn bij het slachtoffer vier snijwonden ontstaan. Het is een algemene ervaringsregel dat er zich in het bovenlichaam van de mens vitale delen bevinden en dat, indien daar met een mes wordt gestoken de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, mag ook van verdachte worden verwacht dat zij daarvan op de hoogte was. Door niettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden. Om deze reden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster had. Voor zover de raadsvrouw voor het ontbreken van opzet heeft gewezen op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken.
4.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 7 juni 2014 te Wormer, gemeente Wormerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een mes heeft gepakt en meermalen met dat mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op: poging tot doodslag.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat verdachte handelde uit noodweer. Op die grond heeft zij betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte zich verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van aangeefster en is verdachte daarbij binnen de grenzen gebleven van de noodzakelijke verdediging die door de wederrechtelijke aanranding geboden was. Aangeefster heeft tegen verdachte geroepen dat zij haar kop eraf zou trekken of iets soortgelijks en heeft verdachte daarna bij de keel gepakt. Verdachte was door die onmiddellijke dreiging bang en heeft ter verdediging van haar lichamelijke en geestelijke integriteit aangeefster met een mes gestoken.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank acht anders dan door verdachte en diens raadsvrouw betoogd, aannemelijk geworden dat verdachtes intentie was gericht op het aangaan van een confrontatie met aangeefster, waarbij het gebruik van een steekwapen niet zou worden geschuwd. Dit leidt de rechtbank onder meer af uit de verklaring van verdachte dat zij het gedrag van aangeefster niet meer aankon en doordraaide, uit het pakken van het mes en het feit dat verdachte met het mes in haar hand op aangeefster is afgestapt. Het gedrag van verdachte, te weten het steken met het mes, kan daarom – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een verdedigingshandeling, zodat het verweer faalt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
De raadsvrouw heeft subsidiair een beroep op noodweerexces gedaan, aangezien verdachte uit paniek de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit beroep, nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een verdedigingshandeling, zoals onder 4. reeds is vastgesteld.
Beroep op ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte
De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat bij verdachte sprake is van onder andere PTSS en de pathologie van verdachte een aanzienlijke rol heeft gespeeld ten tijde van de totstandkoming van het feit.
In opdracht van de officier van justitie heeft de psycholoog P.E. Geurkink een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van verdachte. De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen van de psycholoog, zoals neergelegd in haar Pro Justitiarapport van 17 september 2014.
De psycholoog komt tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestaande uit een partiële posttraumatische stressstoornis in gedeeltelijke remissie en middelenmisbruik onder toezicht in remissie. Voorts is er mogelijk sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Het ten laste gelegde feit kent een duidelijk verband met de persoonlijkheidspathologie van verdachte. Zowel elementen van de posttraumatische stressstoornis als elementen van de persoonlijkheid van verdachte, zoals haar impulsiviteit en haar agressieregulatieproblematiek, hebben een rol gespeeld bij de totstandkoming van het ten laste gelegde feit. De psycholoog adviseert de rechtbank om verdachte ten aanzien van het haar tenlastegelegde
in verminderde mate toerekeningsvatbaarte achten.
Voorts heeft de psychiater J.M.J.F. Offermans in opdracht van de officier van justitie een psychiatrisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van verdachte. De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van de bevindingen van de psychiater, zoals weergegeven in haar Pro Justitiarapport van 10 september 2014.
Ook de psychiater concludeert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een partiële posttraumatische stressstoornis in gedeeltelijke remissie en middelenmisbruik onder toezicht in remissie. Daarnaast is er volgens de psychiater sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling met voornamelijk borderline kenmerken. De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit. De verhoogde, aan de partiële posttraumatische stressstoornis gerelateerde, prikkelbaarheid van verdachte en de aan de in ontwikkeling zijnde borderline persoonlijkheidsstoornis gerelateerde impulsiviteit van verdachte speelden een aanzienlijke rol. De psychiater adviseert de rechtbank tevens om verdachte ten aanzien van het haar tenlastegelegde
in verminderde mate toerekeningsvatbaarte achten.
De rechtbank volgt voornoemde adviezen en is van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde slechts in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Nu echter geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van driehonderdzestig (360) dagen, waarvan tweehonderdvierennegentig (294) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en dat daaraan de bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden, zoals weergegeven in het door GGZ Reclassering Palier opgestelde Reclasseringsadvies d.d. 16 september 2014. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte bij uitspraak zal worden opgeheven.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Primair heeft de raadsvrouw een straf bepleit die gelijk is aan de duur van het voorarrest en subsidiair een gedeeltelijk voorwaardelijke straf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest en waarbij aan het voorwaardelijke gedeelte de bijzondere voorwaarden worden verbonden, die de rechtbank noodzakelijk acht. Verdachte heeft aangegeven mee te willen werken aan een intakegesprek bij De Waag en open te staan voor behandeling aldaar, indien deze behandeling wordt afgestemd op de behandeling die zij bij haar psycholoog te Utrecht al volgt. Tegen een drugsverbod en een verplichting mee te werken aan urinecontroles heeft zij geen bezwaar.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de opgemaakte rapportages is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer] .
Een poging doodslag is een aantasting van het hoogste goed dat een mens bezit, namelijk het leven. Een dergelijke aantasting van de lichamelijke integriteit is voor slachtoffers daarvan zeer traumatisch en kan tot langdurige lichamelijke en/of geestelijke klachten aanleiding geven. Gelet op de aard van de verwondingen is het toevalligerwijs nog goed voor het slachtoffer afgelopen. De rechtbank rekent verdachte haar handelen ernstig aan. Dit geldt des te meer, nu verdachte bij het slachtoffer inwoonde en haar als een tweede moeder beschouwde.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank voorts meegewogen dat uit het op naam van verdachte staan Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 10 juni 2014 blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Tot slot heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met haar jeugdige leeftijd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank tevens gelet op
het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 september 2014 van GGZ Reclassering Palier waarin wordt geadviseerd als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen: een meldplicht bij de reclassering, een verplichting mee te werken aan een verblijf in een begeleide of beschermde woonvoorziening en een behandelverplichting voor haar verslavingsproblematiek bij een forensische instelling voor verslavingszorg. Uit het advies van de reclassering en de toelichting van de toezichthouder van verdachte, de heer Van Gelder, als getuige ter terechtzitting verwoord, blijkt dat een behandeling bij een ambulante forensische zorginstelling als De Waag door de reclassering tevens noodzakelijk wordt geacht, alsmede een drugsverbod. Verdachte heeft zich ter zitting hiertoe bereid verklaard.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal hieraan de bijzondere voorwaarde van verplicht contact met GGZ Reclassering Palier verbinden, alsmede alle overige voorwaarden zoals hiervoor vermeld.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.760,02 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij haar vordering gewijzigd in die zin dat zij voorts vergoeding van de medische kosten vordert, zodat de vordering tot schadevergoeding in totaal € 10.780,52 bedraagt.
De gestelde schade bestaat uit:
  • beschadigde kleding à € 65,-;
  • beschadigde slippers à € 45,-;
  • aanschaf van een nieuwe mop à € 6,98;
  • kapot horloge à € 250,-
  • eigen risico zorgverzekering à € 360,-
  • medische kosten à € 20,50;
  • reiskosten bezoek slachtoffergesprek à € 18,48;
  • reiskosten bezoek zitting à € 14,56;
  • immateriële schade à € 10.000,-.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.635,46, bestaande uit € 135,46 aan materiële en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, toe te wijzen, en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het kapotte horloge, het eigen risico van de zorgverzekering en de beschadigde slippers af te wijzen, nu deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de geleden immateriële schade dient te worden gematigd vanwege het eigen aandeel van het slachtoffer in de totstandkoming van het feit en de ‘ouder-kindrelatie’ tussen verdachte en het slachtoffer. Ook het bedrag van € 1.500,-, zoals door de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd, acht de raadsvrouw te hoog.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 155,96 (kleding, slippers, mop, medische kosten en reiskosten bezoek slachtoffergesprek) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangeefster is zelf niet naar de zitting gekomen zodat vergoeding van die reiskosten niet in de rede ligt. De vordering van € 14,56 zal worden afgewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Uit de stukken is niet gebleken dat als gevolg van het bewezen verklaarde een horloge van aangeefster stuk is gegaan. Het eigen risico zorgverzekering is niet onderbouwd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen, te weten de poging tot doodslag, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIEHONDERDZESTIG (360) DAGEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot TWEEHONDERDDRIEËNNEGENTIG (293) DAGEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich uiterlijk drie dagen na dit vonnis meldt bij GGZ Reclassering Palier op de Zijlweg 148c te Haarlem, en zich hierna zal blijven melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
  • zich voor haar persoonlijkheidsproblematiek en posttraumatische stressstoornis onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke ambulante (forensische) zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • zich voor haar verslavingsproblematiek onder behandeling stelt van een (forensische) instelling voor verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • zich onthoudt van het gebruik van verdovende middelen en meewerkt aan de afname van urinecontroles.
Geeft opdracht aan GGZ Reclassering Palier tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van
€ 5.155,96, bestaande uit € 155,96 voor de materiële en
€ 5.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af de vordering tot vergoeding van geleden schade voor zover deze ziet reiskosten tot een bedrag van € 14,56.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.155,96, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Wagenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 oktober 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 8 juni 2014 (blad 1, 2 en 3). Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 8 juni 2014 (blad 2).
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 8 juni 2014 (blad 4).
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 8 juni 2014 (blad 4); Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 27 juni 2014 (blad 2) met bijbehorende fotomap met foto’s van het vouwmes (los opgenomen in het dossier.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 8 juni 2014 (blad 4)
6.Een geschrift, te weten een brief d.d. 8 juni 2014 van Azijli en F.W. Bloemers, chirurgen, verbonden aan het VUmc (los opgenomen in het dossier).