ECLI:NL:RBNHO:2014:12953

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
15/800295-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag tijdens Bokkentocht in Koog aan de Zaan

Op 28 augustus 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 17 mei 2014 tijdens de jaarlijkse 'Bokkentocht' in Koog aan de Zaan. De verdachte, die in een schermutseling verwikkeld raakte met het slachtoffer, heeft met een metalen voorwerp, een grondpot, het slachtoffer in het gezicht geslagen. Het slachtoffer liep hierdoor ernstige verwondingen op, waaronder een open schedelfractuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 14 augustus 2014 heeft de officier van justitie de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en het bewijs vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen, omdat de feitelijke toedracht niet aannemelijk was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en moet 240 uur onbetaalde arbeid verrichten. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800295-14
Uitspraakdatum: 28 augustus 2014
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Storm en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. de Dood, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht) met een scherp/puntig metalen voorwerp (een grondpen) in het gezicht dan wel tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan/snijden/steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een forse snijwond op diens (voor)hoofd), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een scherp puntig metalen voorwerp (een grondpen) tegen het hoofd te slaan/snijden/steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) met een scherp en/of puntig metalen voorwerp (een grondpen) in het gezicht dan wel tegen het hoofd te slaan/snijden/steken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Inleiding
Op zaterdag 17 mei 2014 ontving de meldkamer van de politie een melding dat er een mishandeling had plaatsgevonden bij café De Toog op het Zuideinde te Koog aan de Zaan. Ter plaatse trof de politie een grote groep personen voor café De Toog aan. Enkele personen van deze groep wezen de politie de richting waarin de dader was gelopen. Verdachte werd vervolgens aangehouden. Het slachtoffer [naam slachtoffer] had een forse openstaande snee op zijn voorhoofd waaruit bloed vloeide en is door het ambulancepersoneel meegenomen naar het Zaans Medisch Centrum.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de verwonding aan het slachtoffer heeft toegebracht en of hij zich hiermee heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag dan wel zware mishandeling of poging tot zware mishandeling.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primaire, als het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit. Opzet op het van het leven beroven of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan op basis van de zich in het procesdossier bevindende bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte voelde zich bedreigd door een groep mensen die samen met [slachtoffer], met wie verdachte en zijn broer eerder onenigheid hadden, op hem af kwam lopen. Hij handelde uitsluitend ter verdediging van zichzelf en zijn broer door met een metalen voorwerp te zwaaien om zodoende de groep op afstand te houden. Het was daarbij niet zijn intentie het slachtoffer met het voorwerp te raken, aldus de raadsman.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 17 mei 2014 vond de jaarlijkse ‘Bokkentocht’ plaats en bezochten zowel verdachte, als het slachtoffer [naam slachtoffer] café De Toog in Koog aan de Zaan. Buiten voor het café deed zich tussen verdachte en [slachtoffer] een schermutseling voor waarbij ook de broer van verdachte betrokken was. Verdachte gaf [slachtoffer] daarbij een klap. [Slachtoffer] is hierna het café in gegaan. [2] Verdachte stak vervolgens de straat naast café De Toog over, waar zich een makelaarskantoor bevindt, en pakte hier, nadat hij [slachtoffer] weer buiten zag en met een aantal anderen op zich af zag komen, een voorwerp van de grond. [3] Dit voorwerp is ter plaatse door de politie aangetroffen en bleek een metalen grondpot voor het plaatsen van een (tijdelijk) verkeersbord te zijn, met een lengte van 73 centimeter en een gewicht van 2.296 gram. [4] Het voorwerp bestaat uit een voet (onderdeel in de grond) en een houder die aan elkaar verbonden zijn. De voet heeft een driehoeksvorm, die van boven (breed) naar onderen (smal) in een punt loopt. [5]
Verdachte had het brede gedeelte van deze grondpot in zijn handen, zwaaide ermee rond en sloeg met het andere (smalle) gedeelte van de grondpot het slachtoffer. [6]
Verschillende getuigen hadden zicht op het gebeuren. Hieronder waren een verkeersregelaar ([getuige 1]) die voor het tegenover café De Toog gelegen makelaarskantoor stond [7] , een beveiliger van café De Toog ([getuige 2]), die buiten voor het café stond [8] , en een bezoekster van het café ([getuige 3]) die achter het raam van het café stond [9] . [Getuige 1] zag dat verdachte eerst een metalen voorwerp om zich heen zwaaide, dat hij op bepaald moment bleef stilstaan en zich richtte op een jongen en op hem afliep. Toen tilde hij het voorwerp op tot boven zijn schouders en bracht het voorwerp met hoge snelheid naar het hoofd van de jongen en raakte hem. [10] [Getuige 2] zag ook iemand met een voorwerp om zich heen zwaaien, het voorwerp omhoog brengen en ermee een man slaan tegen de linkerzijde van zijn gezicht, waarna de man direct op de grond viel. [11] [Getuige 3] zag een man met een voorwerp zwaaien in de richting van de voor hem staande mensen. Vervolgens hief de man het voorwerp omhoog, bracht het in de richting van een jongen en sloeg de jongen met het voorwerp op het hoofd, waardoor de jongen neerviel. [12]
Het slachtoffer raakte even buiten bewustzijn en had een open hoofdwond aan de linker bovenkant van zijn hoofd. [13] In het ziekenhuis bleek het slachtoffer een open schedelfractuur links frontaal te hebben opgelopen. [14]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij met het voorwerp waarmee hij sloeg ernstig letsel kon toebrengen. [15]
3.5.
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte eerst met een metalen grondpot met een behoorlijk gewicht en smal uiteinde om zich heen heeft gezwaaid en vervolgens dit voorwerp heeft opgeheven en het slachtoffer tegen het voorhoofd heeft geslagen. Aldus staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer niet per ongeluk, maar opzettelijk heeft geraakt. Door het slaan is een open schedelfractuur ontstaan. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd van een mens dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen met een dergelijk voorwerp wordt geslagen de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, mag ook van verdachte worden verwacht dat hij daarvan op de hoogte was. Door niettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen overlijden. Om deze reden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat voorwaardelijk opzet op de dood van aangever had.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 17 mei 2014 te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een puntig metalen voorwerp (een grondpen) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op: poging tot doodslag.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte handelde uit noodweer omdat hij een groep mensen zodanig dreigend op zich af zag lopen dat hij zich genoodzaakt voelde deze groep ter bescherming van zichzelf door middel van het zwaaien met het voorwerp van zich af te houden.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daarbij als volgt.
De rechtbank acht deze feitelijke toedracht, zoals door de verdediging aangevoerd, niet aannemelijk geworden. De stelling dat sprake zou zijn geweest van een groep personen, die zich dreigend opstelde naar verdachte waardoor verdachte zich genoodzaakt zou hebben gezien zich te verweren, vindt geen steun in de zich in het dossier bevindende verklaringen van getuigen van het gebeuren. Aan het vereiste van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding is om die reden niet voldaan, zodat het verweer faalt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft subsidiair een beroep op noodweerexces gedaan aangezien verdachte -zo begrijpt de rechtbank- uit paniek de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweerexces op de gronden, zoals door de rechtbank onder 4. is overwogen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden, waarvan acht (8) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals weergegeven in het door Reclassering Nederland opgestelde Reclasseringsadvies d.d. 13 augustus 2014. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht voornoemde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de gevangenneming van verdachte bij uitspraak zal worden bevolen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het geval dat de rechtbank tot een veroordeling komt, bepleit een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen en aan de daarbij te bepalen proeftijd de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. Een voorwaardelijke gevangenisstraf zou, indien de rechtbank dit noodzakelijk acht, worden kunnen worden gecombineerd met de oplegging van een onvoorwaardelijke werkstraf aan verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het aldaar besproken rapport van de Reclassering van 13 augustus 2014 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van het slachtoffer [naam slachtoffer]. Verdachte en het slachtoffer bezochten beiden in het kader van een plaatselijk georganiseerde jaarlijkse kroegentocht hetzelfde café. Zonder dat sprake was van een noemenswaardige aanleiding heeft verdachte op klaarlichte dag op straat voor het café het slachtoffer met een metalen grondsteun tegen het hoofd geslagen, waardoor bij het slachtoffer ernstig letsel is ontstaan. Het incident vond plaats voor het oog van veel omstanders, die in het kader van voornoemd evenement in het café en op straat aanwezig waren.
Een poging doodslag is een aantasting van het hoogste goed dat een mens bezit, namelijk het leven. Een dergelijke aantasting van de lichamelijke integriteit is voor slachtoffers daarvan vaak zeer traumatisch en kan tot langdurige lichamelijke en/of geestelijke klachten aanleiding geven. Gelet op de aard van de verwondingen is het toevalligerwijs nog goed voor het slachtoffer afgelopen. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen ernstig aan en neemt ook in aanmerking dat hij gezien de aanwezigheid van vele omstanders de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving heeft versterkt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 juli 2014, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van het plegen van geweld heeft weerhouden. De rechtbank heeft deze omstandigheid echter niet in strafverzwarende zin meegewogen, aangezien sinds de laatste veroordeling voor een geweldsdelict meer dan vijf jaar is verstreken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op
het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 augustus 2014 van Reclassering Nederland waarin wordt geadviseerd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel een meldplicht bij de reclassering op te leggen en het volgen van een gedragsinterventie (training Cognitieve Vaardigheden). Verdachte heeft zich ter terechtzitting hiertoe bereid verklaard. Ook heeft hij zich bereid verklaard om een agressieregulatietraining te volgen, hetgeen de rechtbank gelet op de ernst van het geweld en de eerdere geweldsfeiten waarvoor verdachte is veroordeeld, buitengewoon wenselijk voorkomt. De rechtbank zal ook deze bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om af te wijken van de straf, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte heeft door zijn houding ter terechtzitting ervan blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. Hij heeft spijt betuigd jegens het slachtoffer en zich bereid verklaard diens schade te vergoeden. Daarnaast heeft de verdachte een nog jeugdige leeftijd en beschikt hij over een kwetsbare persoonlijkheid. De rechtbank acht het in het belang van zowel de maatschappij als van verdachte dat hij zijn woning en werk zal behouden. De rechtbank zal om die reden de op te leggen vrijheidsstraf zodanig matigen dat het onvoorwaardelijke gedeelte daarvan gelijk is aan de tijd dat verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. De rechtbank acht verplicht contact met Reclassering Nederland noodzakelijk en de voorwaarden zoals hiervoor vermeld.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het gepleegde feit naast de op te leggen vrijheidsstraf een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het maximum aantal uren moet worden opgelegd.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 7.664,-, vermeerderd met de wettelijke rente, toe te wijzen, en daaraan de schadevergoedingsmaatregel te verbinden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de benadeelde partij ten aanzien van de verdwenen zonnebril niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding dient te worden afgewezen. Partijen waren beiden betrokken bij een grote vechtpartij en onder die omstandigheden is het niet juist om de schade bij verdachte neer te leggen. Met betrekking tot de vordering van de gederfde inkomsten zijn de facturen over de maand juni niet overgelegd. Hierdoor niet kan worden nagegaan of de opgave van de gederfde inkomsten door de benadeelde partij correct is. Daarnaast is de door het slachtoffer af te dragen inkomsten- en omzetbelasting niet in de vordering verwerkt. Voorts blijkt uit het procesdossier niet dat de benadeelde partij ten tijde van het incident een zonnebril bij zich droeg. De vordering benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding dient eveneens te worden afgewezen. Los van de omstandigheid dat de vergelijking met de door de benadeelde partij aangehaalde, aan de ANWB Smartengeldgids ontleende, uitspraken mank gaat, heeft de benadeelde partij in de onderhavige zaak een eigen aandeel in de totstandkoming en voortduring van het conflict gehad, aldus de raadsman.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.714,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
  • eigen risico zorgverzekering à € 360,-;
  • gederfde inkomsten à € 5304,-;
  • verdwenen zonnebril à € 50,-;
  • immateriële schade à € 2000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 3.980,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Deze materiële schade bestaat uit eigen risico zorgverzekering à € 360,- en gederfde inkomsten à € 3.620,-. Bij de schatting van de gederfde inkomsten heeft de rechtbank rekening gehouden met de afdracht van inkomstenbelasting, waarbij bij de berekening de algemene heffingskorting en de arbeidskorting in aanmerking zijn genomen. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade van € 2.000,-- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Ten aanzien van de zonnebril is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van het tenlastegelegde feit.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen, te weten de poging tot doodslag, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEEHONDERDZEVENENTWINTIG (227) DAGEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot HONDERDTACHTIG (180) DAGEN
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich uiterlijk drie dagen na dit vonnis bij een onderdeel van Reclassering Nederland meldt, en zich hierna blijft melden zo vaak en zolang de Reclassering dat nodig acht;
  • deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training Cognitieve Vaardigheden, aangeboden door Reclassering Nederland of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in dat kader door of namens die instelling zullen worden gegeven;
  • deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit een agressieregulatietraining, aangeboden door De Waag of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in dat kader door of namens die instelling zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem noodzakelijk oordeelt.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vier (4) maanden hechtenis.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van
€ 5.980,-, bestaande uit een bedrag van € 3.980,- aan geleden materiële en een bedrag van € 2.000,- aan geleden immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5980,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 64 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte en heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. M.L.M. van der Voet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.M. Wagenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 augustus 2014.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd; het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 18 mei 2014 (dossierpagina 36).
3.De verklaring verdachte ter terechtzitting afgelegd.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2014 (dossierpagina 15); het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2014 met bijbehorende fotobijlage (dossierpagina’s 32 en 33).
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2014 met bijbehorende fotobijlage (dossierpagina’s 32 en 33).
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 17 mei 2014 (dossierpagina’s 45-46).
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 17 mei 2014 (dossierpagina’s 47-48).
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 22 mei 2014 (dossierpagina 73).
10.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 17 mei 2014 (dossierpagina 46).
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 17 mei 2014 (dossierpagina’s 47 en 48).
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 22 mei 2014 (dossierpagina 73).
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] (dossierpagina 65).
14.Een geschrift, te weten een brief d.d. 19 mei 2014 van [arts-assistent], arts-assistent en [neurochirurg], neurochirurg, verbonden aan het VUmc. (los opgenomen in het dossier).
15.De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd.