Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Parketnummer: 15/810268-14
Uitspraakdatum: 24 november 2014
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. van der Plas en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 26 juni 2014 te Haarlem [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met (telkens) enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:
- " Maak mij niet boos, als ik echt boos ben dan had ik je al lang bij je keel gegrepen" en/of
- " Ik zie dat je zwanger bent, ik kan de baby er zo uit schoppen, niet liegen tegen mij", en/of - een mes ter hand genomen en/of met een mes in de hand in de woning van die [slachtoffer] gelopen (terwijl die [slachtoffer] zich in dezelfde ruimte/vertrek als verdachte bevond) en/of met voornoemd mes steek/snijbewegingen heeft gemaakt in spullen welke die [slachtoffer] toebehoren, althans woorden en/of daden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2:
hij op of omstreeks 26 juni 2014 te Haarlem in een woning, gelegen aan de [adres] en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers heeft hij, verdachte, zonder toestemming van die [slachtoffer] de woning betreden en op mededeling van die [slachtoffer] de woning niet verlaten;
Feit 3:
hij op of omstreeks 26 juni 2014 te Haarlem opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) tegen de schouder(s) heeft geduwd (als gevolg waarvan die [slachtoffer] op/tegen een zitbank is terechtgekomen), waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Feit 4:
hij op of omstreeks 26 juni 2014 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een identiteitskaart en/of een bankpas en/of een OV chip kaart (op naam van [slachtoffer]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle feiten.
3.3. Vrijspraak ten aanzien van feit 2 en feit 3
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 en feit 3 ten laste is gelegd zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
In het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is immers onvoldoende gebleken dat verdachte de woning van aangeefster wederrechtelijk is binnengedrongen. Verdachte heeft verklaard dat een huisgenoot de deur voor hem had geopend en dat hij bij aangeefster heeft aangeklopt waarna zij hem binnenliet. Getuige [getuige] verklaart dat zij die avond omstreeks middernacht via de gemeenschappelijke buitendeur het pand waar ook aangeefster woonde verliet. Zij zag toen verdachte voor de deur staan. Zij herkenden elkaar en verdachte vroeg aan de getuige of zij daar ook woonde waarop zij nee zei en vroeg of hij daar woonde. Verdachte lachte toen en liep de trap op. Hij liep toen naar de deur van aangeefster die de deur open deed en die zei “Hee wat doe jij hier nou”, wat voor getuige een teken was dat ze elkaar kenden. De verklaring van verdachte dat aangeefster verdachte zelf heeft binnengelaten wordt door de getuige dus ondersteund.
Daartegenover staat de verklaring van aangeefster dat zij die avond om 02.30 uur de deur opendeed omdat er werd gebeld, waarop verdachte haar opzij drukte en de trap oprende waarop zij riep “ga mijn woning uit”. Deze verklaring vindt echter geen ondersteuning in het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op het voorgaande onvoldoende bewijs voor het wederrechtelijk binnendringen in de woning van aangeefster.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 3 ten laste gelegde mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen is, nu het deel van de tenlastelegging dat zij pijn heeft ondervonden slechts ondersteund wordt door de verklaring die zij hierover bij de politie heeft afgelegd. Nu aangeefster tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris uitdrukkelijk heeft verklaard geen pijn te hebben gehad van de duw, is de verklaring die zij hierover bij de politie heeft afgelegd onvoldoende overtuigend voor een bewezenverklaring. Verdachte moet derhalve ook van dit feit worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 en feit 4
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 en feit 4 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 26 juni 2014 is verdachte met aangeefster [slachtoffer] in haar woning aan de [adres] te Haarlem. Op een gegeven moment zegt verdachte tegen aangeefster: “Maak mij niet boos, als ik echt boos ben dan had ik je al lang bij je keel gegrepen.’ Vervolgens zegt hij: ‘Ik zie dat je zwanger bent, ik kan de baby er zo uit schoppen, niet liegen tegen mij.’Daarna geeft verdachte aangeefster een duw waarop hij in de war raakt.Verdachte veroorzaakt daarna een chaos in de woning van aangeefster.Verdachte pakt op een zeker moment een mes, loopt daarmee rond in de woning en gaat uiteindelijk sinaasappels snijden.Later stopt verdachte de pinpas, identiteitskaart van aangeefster en de ov-chipkaart op naam van aangeefster in zijn zak. Deze worden aangetroffen als hij wordt gefouilleerd.
3.5. Bewijsoverweging
De raadsman heeft ten aanzien de bedreiging en de diefstal vrijspraak bepleit. De ten laste gelegde zinnen zijn niet door verdachte geuit en hij heeft het mes vastgehouden om sangria te maken, maar dat is niet te kwalificeren als een bedreiging ex artikel 285 Sr. De verklaringen van verdachte en aangeefster staan lijnrecht tegenover elkaar en er is geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Derhalve dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Tevens heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake is van diefstal, omdat het opzet van verdachte niet was gericht op het in het bezit houden en gebruiken van de weggenomen passen. Verdachte wilde de spullen onder zich houden tot hij zijn eigen pinpas die hij kwijt was, terug had. Vrijspraak dient te volgen nu het opzet niet bewezen kan worden, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt beide verweren en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft bij de rechter commissaris verklaard dat het klopt dat hij aangeefster heeft gevraagd of zij zwanger was. Ter zitting heeft hij voorts bevestigd dat hij nadat hij aangeefster geduwd had in de war is geraakt en toen met een mes heeft rondgelopen om sinaasappels te schillen voor de sangria. Deze sangria wilde hij maken om het “weer goed te maken” met aangeefster omdat hij zich schuldig zou voelen over de duw. Uit de direct na de aanhouding gemaakte foto’s van de woning van aangeefster blijkt dat het daar een chaos was; op het aanrecht stond een omgekeerd flesje bier in een bak met grof gehakte sinaasappels, het mes dat verdachte had gebruiktlag in een eierdoos en in een blender trof de politie een rood kledingstuk aan. Onder deze omstandigheden zou een ieder en dus ook aangeefster zich redelijkerwijs bedreigd voelen. Om die reden is de tenlastegelegde bedreiging naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank verwerpt derhalve het eerste verweer van de raadsman.
Anders dan de raadsman vindt de rechtbank het met het oog op de bewezenverklaring niet relevant dat verdachte niet de intentie had om de passen van aangeefster te houden. Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad de passen van aangeefster – die in zijn broekzakken werden gevonden – heeft weggenomen, waarmee de diefstal is voltooid. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en feit 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 26 juni 2014 te Haarlem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:
- " Maak mij niet boos, als ik echt boos ben dan had ik je al lang bij je keel gegrepen" en
- " Ik zie dat je zwanger bent, ik kan de baby er zo uit schoppen, niet liegen tegen mij", en
- een mes ter hand genomen en met een mes in de hand in de woning van die [slachtoffer] gelopen terwijl die [slachtoffer] zich in dezelfde ruimte/vertrek als verdachte bevond en met voornoemd mes steek/snijbewegingen heeft gemaakt in spullen welke die [slachtoffer] toebehoren;
Feit 4:
hij op 26 juni 2014 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een identiteitskaart en een bankpas en een OV chip kaart op naam van [slachtoffer], toebehorende aan [slachtoffer].
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 4: diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van de verdachte, heeft de rechtbank een tweetal Pro Justitia rapportages ontvangen. Het betreft een rapport van psychiater [psychiater] gedateerd 9 oktober 2014 en een rapport van klinisch psycholoog [psycholoog] gedateerd 29 september 2014.
Uit de rapportage van [psychiater] voornoemd komt naar voren dat verdachte bekend is met aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADD), verslaving aan cannabis, misbruik van amfetamine en verslavingsgedrag. Tevens is ook sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken. Deze gaat gepaard met verhoogde kwetsbaarheid voor psychotische overschrijdingen door bijvoorbeeld middelengebruik. Het is niet uit te sluiten, gezien zijn bizarre gedrag, dat hij tijdens de ten laste gelegde feiten aan een door middelen geïnduceerde en dus voorbijgaande psychose leidde. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er ook sprake van de ziekelijke stoornissen, waardoor zijn gedragskeuzes en gedragingen mogelijk werden beïnvloed.
Uit die rapportage van [psycholoog] komt verder naar voren dat het gedrag van verdachte wijst op een gebrekkige innerlijke structurering. Hij heeft zeer sterk de neiging te externaliseren en neemt weinig verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag. Het intellectueel functioneren ligt op beneden gemiddeld (IQ van 84). Verdachte presenteert zich verbaal sterk, maar gezien zijn IQ kan dat leiden tot overschatting van zijn capaciteiten. Er is sprake van structurele problemen met de impulscontrole en een neiging tot grenzeloosheid. Er bestaat grote discrepantie tussen hoe verdachte zichzelf ziet en de realiteit. Hij heeft namelijk structurele problemen wat betreft sociale aanpassing, instabiliteit op alle levensterreinen en een weinig realistisch toekomstbeeld.
Geadviseerd wordt de verdachte voor de ten laste gelegde feiten als verminderd ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en psycholoog over en maakt die tot de hare.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar onder de bijzondere voorwaarden van de meldplicht - minstens één keer in de week - het afnemen van urinetesten, een ambulante behandeling en indien noodzakelijk een kortdurende klinische opname ten behoeve van detox en opname in een instelling voor begeleid wonen.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en diefstal. Verdachte heeft deze feiten gepleegd terwijl hij in de woning van aangeefster was. Een woning is bij uitstek een plek waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen angst en onrust veroorzaakt, maar ook het gevoel van veiligheid van aangeefster in haar eigen huis is door hem ernstig aangetast. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk. Voorts neemt de rechtbank in het nadeel van verdachte zijn strafblad mee.
Gelet op de voornoemde rapportages van de psychiater en psycholoog zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat in aanmerking nemen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
Voorts blijkt uit die rapportages dat het recidiverisico tenminste middelmatig tot hoog wordt ingeschat. Hij is nog nooit degelijk behandeld voor zijn gebreken. Hoewel normaliter een ambulante behandeling zou volstaan, valt te vrezen dat hij dan direct uit zorg zal geraken en daarom adviseren beide deskundigen een klinische opname met onder meer aandacht voor het middelengebruik en ADHD, met medicatie en coaching. Daarna is begeleiding door een forensisch behandelteam en begeleid wonen nodig, aldus de deskundigen.
Nu verdachte voor feit 2 en feit 3 wordt vrijgesproken komt de rechtbank tot een andere strafmaat dan door de officier van justitie geëist.
De reclassering (Inforsa) heeft in haar rapport van 3 november 2014 geadviseerd om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan kort samengevat de navolgende bijzondere voorwaarden te verbinden : een meldplicht, klinische opname, ambulante opname en begeleid wonen.
Als het gaat om de nodig geachte en geadviseerde klinische opname is in het rapport al opgemerkt dat verdachte weinig inzicht heeft in zijn problematiek en niet gemotiveerd is voor een klinische opname, terwijl hij wel bereid is ambulante zorg te accepteren.
Gelet op dit rapport en de toelichting door getuige [reclasseringswerker] (medewerker Inforsa) ter zitting, ziet de rechtbank aanleiding om een ambulante behandelverplichting op te leggen in plaats van de door de deskundigen geadviseerde klinische behandeling. De getuige [reclasseringswerker] heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat ze geen vertrouwen heeft in een klinische behandeling; er is geen kans van slagen omdat verdachte meermalen heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan een dergelijke behandeling. Wel is het nodig de mogelijkheid van een korte klinische opname open te houden in de voorwaarden. In het kader van een ambulante behandeling zouden, indien nodig, ook urinecontroles op drugsgebruik en op het innemen van medicatie kunnen plaatsvinden, aldus getuige [reclasseringswerker]. Tot slot heeft de moeder van verdachte ter zitting haar adres opgegeven en heeft de raadsman in haar aanwezigheid bevestigd dat zij het goed vindt dat verdachte tijdelijk bij haar verblijft totdat er passende huisvesting voor hem is gevonden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact en begeleiding door GGZ Reclassering Palier, bestaande uit een meldplicht, ambulante behandeling, verblijf bij zijn moeder tot hij eigen huisvesting heeft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang noodzakelijk. Voorwaarden van deze strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Gelet op het uit alle voornoemde rapportages genoemde hoge recidiverisico en het feit dat verdachte in verwarde en bedreigende toestand een mes heeft vastgehouden, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte, als hij niet behandeld en begeleid wordt, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom beveelt de rechtbank dat de hierna te noemen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 14e, 57, 285, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 en feit 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder feit 1 en feit 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder feit 1 en feit 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 13 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich zal houden aan de aanwijzingen die door/namens de reclassering worden gegeven, ook indien zulks inhoudt het afnemen van urinecontroles en/of het innemen van medicatie;
- zich gedurende de proeftijd bij GGZ Reclassering Palier op de Zijlweg 148c, 2015 BJ te Haarlem zal melden, zolang en frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich ambulant onder behandeling zal stellen van een zorginstelling/behandelaar op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/behandelaar aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek en/of andere problemen. Indien nodig kan een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie en/of diagnostiek plaatsvinden voor de duur van maximaal zeven weken, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal verblijven bij zijn moeder [moeder] op het adres [adres] totdat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- waarbij hij zal verblijven in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De reclassering wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.J. van Keken, voorzitter,
mr. J.C.M. Swinkels en mr. M.A.H. van der Woude, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2014.
Mr. Swinkels, mr. Van der Woude en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.