ECLI:NL:RBNHO:2014:12433
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van contributie door Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders aan kandidaat-gerechtsdeurwaarder
In deze zaak vordert de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) betaling van contributie van de gedaagde, die van 9 januari 2012 tot 31 januari 2013 en na een onderbreking vanaf 13 september 2013 als kandidaat-deurwaarder aan een deurwaarderskantoor was verbonden. De vordering betreft de contributie over het jaar 2013, die de KBvG stelt te hebben geheven op basis van het Heffingsreglement. De gedaagde betwist de vordering en voert aan dat het Heffingsreglement tegenstrijdigheden bevat die de geldigheid van de heffing in twijfel trekken.
De procedure begon met een dagvaarding op 29 april 2014, waarna de gedaagde schriftelijk heeft geantwoord. De kantonrechter heeft op 17 juli 2014 een comparitie van partijen gelast, die op 13 oktober 2014 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft de KBvG aanvullende producties ingediend en een pleitnotitie overgelegd. De gedaagde heeft haar verweer gehandhaafd, waarbij zij de tegenstrijdigheid in het Heffingsreglement aanhaalt.
De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen. De KBvG erkent de tegenstrijdigheid in het Heffingsreglement en is voornemens dit te repareren. Desondanks oordeelt de kantonrechter dat de KBvG gerechtigd is om de contributie over het gehele jaar 2013 te heffen, ongeacht de status van de gedaagde als kandidaat-gerechtsdeurwaarder. De kantonrechter wijst de vordering van de KBvG toe, met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente, die niet kan worden toegewezen naast de boete. De proceskosten worden aan de gedaagde opgelegd.