ECLI:NL:RBNHO:2014:12433

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
3119686 / CV EXPL 14-5969
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contributie door Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders aan kandidaat-gerechtsdeurwaarder

In deze zaak vordert de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) betaling van contributie van de gedaagde, die van 9 januari 2012 tot 31 januari 2013 en na een onderbreking vanaf 13 september 2013 als kandidaat-deurwaarder aan een deurwaarderskantoor was verbonden. De vordering betreft de contributie over het jaar 2013, die de KBvG stelt te hebben geheven op basis van het Heffingsreglement. De gedaagde betwist de vordering en voert aan dat het Heffingsreglement tegenstrijdigheden bevat die de geldigheid van de heffing in twijfel trekken.

De procedure begon met een dagvaarding op 29 april 2014, waarna de gedaagde schriftelijk heeft geantwoord. De kantonrechter heeft op 17 juli 2014 een comparitie van partijen gelast, die op 13 oktober 2014 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting heeft de KBvG aanvullende producties ingediend en een pleitnotitie overgelegd. De gedaagde heeft haar verweer gehandhaafd, waarbij zij de tegenstrijdigheid in het Heffingsreglement aanhaalt.

De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen overwogen. De KBvG erkent de tegenstrijdigheid in het Heffingsreglement en is voornemens dit te repareren. Desondanks oordeelt de kantonrechter dat de KBvG gerechtigd is om de contributie over het gehele jaar 2013 te heffen, ongeacht de status van de gedaagde als kandidaat-gerechtsdeurwaarder. De kantonrechter wijst de vordering van de KBvG toe, met uitzondering van de gevorderde wettelijke rente, die niet kan worden toegewezen naast de boete. De proceskosten worden aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 3119686 / CV EXPL 14-5969
datum uitspraak: 13 november 2014

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders
te Den Haag
eiser
hierna te noemen KBvG
gemachtigde S. Koops
tegen

[gedaagde]

te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr C. de Wolf

De procedure

De KBvG heeft [gedaagde] gedagvaard op 29 april 2014. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 17 juli 2014 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Bij die gelegenheid heeft de KBvG nog vijf producties in het geding gebracht en een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten

[gedaagde] is van 9 januari 2012 tot 31 januari 2013 in het kader van haar stage als kandidaat-gerechtsdeurwaarder toegevoegd geweest aan gerechtsdeurwaarder [XXX] , verbonden aan [YYY] & [XXX] Gerechtsdeurwaarders B.V. te Amsterdam. Omdat de stage in beginsel niet langer dan een jaar mag duren, maar de studie van [gedaagde] (HBO rechten, afstudeerrichting kandidaat gerechtsdeurwaarder aan de Hogeschool Utrecht) nog niet was afgerond, bleef [gedaagde] na 31 januari 2013 weliswaar bij [YYY] & [XXX] maar verviel haar bevoegdheid als kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Na voltooiing van haar opleiding is [gedaagde] vanaf 13 september 2013 opnieuw toegevoegd aan [YYY] & [XXX] .
De vordering
De KBvG vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.248,76. Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 1.937,77 voor aan de KBvG verschuldigde contributie over het jaar 2013 (inclusief BTW), een boete van 10% van dat bedrag wegens te late betaling en een bedrag van € 117,22 wegens rente tot aan datum dagvaarding. De KBvG legt aan de vordering ten grondslag dat artikel 78 Gerechtsdeurwaardersreglement bepaalt dat de KBvG alle kosten draagt die uit de uitvoering van de haar door de Gerechtsdeurwaarderswet opgedragen taken voortvloeien. Ter dekking van deze kosten kan zij van de leden jaarlijks een bijdrage heffen. Deze wordt telkens vastgesteld door de algemene ledenvergadering op voorstel van het bestuur. Krachtens het Heffingreglement wordt de hoogte van de heffing bepaald door het bedrag van de begrote financieringsbehoefte te delen door het aantal leden van de KBvG op 1 januari van het jaar waarop de begroting en de heffing ziet. De KBvG telde op 1 januari 2013 962 leden. De begroting voor 2013 gaf een financieringsbehoefte middels heffingen van € 1.540.600. Dit kwam neer op een bedrag van € 1.601,46 ex BTW per lid. Dit bedrag is ook bij [gedaagde] , die op de peildatum 1 januari 2013 was toegevoegd aan gerechtsdeurwaarder [XXX] , in rekening gebracht, maar ondanks herhaalde betalingsaanmaning onvoldaan gebleven. Het Heffingreglement 2013 bepaalt uitdrukkelijk dat de heffing (onder andere) niet gecrediteerd wordt als de kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet langer toegevoegd is, zoals bij [gedaagde] met ingang van 1 februari 2013 het geval was. De strekking hiervan is dat de penningmeester zeker moet zijn van een bepaald minimumbedrag aan inkomsten voor KBvG, gelet op de lasten die zij jaarlijks heeft te dragen, aldus de KBvG.

Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering en heeft ter comparitiezitting met name gehandhaafd haar verweer dat het Heffingreglement innerlijk tegenstrijdig in elkaar steekt en daarom voor ongeldig moet worden gehouden. Niet valt immers met elkaar te rijmen dat zij volgens genoemd reglement na haar herintreding als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder op 13 september 2013 naar rato van het aantal volle maanden dat zij gedurende het jaar 2013 lid is geweest van de KBvG nog een bedrag aan contributie zou hebben moeten betalen nadat zij krachtens dat zelfde reglement al voor het hele jaar 2013 had moeten betalen (in plaats van naar rato van 1 maand) in verband met haar lidmaatschap gedurende de maand januari van 2013.
Een redelijke uitleg van het reglement kan niet anders zijn dan dat de heffing wordt vastgesteld naar rato van de volle maanden dat [gedaagde] in 2013 KBvG-lid was, te weten januari plus oktober tot en met december = 4 maanden, aldus [gedaagde] , die voorts verweer voert tegen de gevorderde wettelijke rente en de boete. Zij is eerst op 14 februari 2014 in persoon aangeschreven voor voldoening van de heffing, de rente is onjuist berekend en de boete kan niet tezamen met de wettelijke rente over de hoofdsom worden toegewezen, gelet op het bepaalde in artikel 6:92 BW.
De beoordeling
De KBvG erkent de door [gedaagde] opgevoerde tegenstrijdigheid in het Heffingreglement 2013 en is voornemens terzake een reparatie-voorstel aan de ledenraad te doen, zodat met ingang van 1 januari 2015 het reglement niet langer grondslag biedt voor dubbele heffingen als door [gedaagde] aan de orde gesteld. Evenwel laat deze (reparabele) tegenstrijdigheid onverlet het gerechtvaardigde belang van (het bestuur van) de KBvG om telkens in de maand januari van het nieuwe jaar, en dus ook in 2013, zekerheid te verkrijgen over haar aanspraak jegens de leden op betaling van een zodanig bedrag dat zij, het bestuur, zich verzekerd weet van voldoende inkomsten om de begrote lasten van de organisatie te kunnen voldoen. De KBvG kan zich niet veroorloven hiermee het onzekere voor het zekere te nemen en uit te gaan van speculaties over in de loop van het komende jaar nog intredende nieuwe leden of herintredende kandidaat-gerechtsdeurwaarders; wellicht gaan er in een jaar veel meer leden weg dan er komen. Niet valt dan ook in te zien dat het Heffingreglement 2013 geen toereikende grondslag biedt om de door de KBvG bij [gedaagde] in rekening gebrachte contributie over het gehele jaar 2013 te heffen en niet tot creditering of gedeeltelijke creditering van die heffing over te gaan na het vertrek van [gedaagde] in februari 2013.
Het Heffingreglement 2013 bepaalt dat de omstandigheid dat het heffingbedrag wordt opgelegd aan de kantoren ten behoeve van het lid van de KBvG de hoofdelijke verbondenheid van de leden onverlet laat. Vertragingsrente van 1% per maand over onbetaald gebleven facturen kan volgens het reglement worden geheven vanaf de vervaldatum van de desbetreffende factuur, zijnde in dit geval 17 januari 2013. De KBvG vordert vertragingsrente van [gedaagde] vanaf 23 oktober 2013 tot datum dagvaarding (29 april 2014), hetgeen uitkomt op een bedrag van € 117,22. Dit bedrag ligt voor toewijzing gereed.
Naar [gedaagde] terecht betoogt, staat artikel 6:92 lid 2 BW eraan in de weg dat naast een boete tevens wettelijke rente wordt gevorderd. De gevorderde wettelijke rente na datum dagvaarding zal dan ook niet worden toegewezen.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de KBvG van € 2.248,76;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de KBvG tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 79,15
griffierecht € 462,00
salaris gemachtigde € 300,00
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.