In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 5 november 2014, staat de rechtsgeldigheid van een verpanding centraal. Eiseres GAP (NETHERLANDS) B.V. heeft een vordering ingesteld tegen F.N.I. HOLDING B.V. en twee derden, Leyduin Vastgoed B.V. en Ulysses N.V., met betrekking tot de wetenschap van benadeling ten tijde van de verpanding. De rechtbank overweegt dat GAP ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast draagt voor de gestelde wetenschap van benadeling. De rechtbank constateert dat de door GAP overgelegde balansen niet het juiste moment van de verpanding reflecteren en dat de schuldenpositie van Leyduin ten tijde van de verpanding niet voldoende is aangetoond.
De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen gewogen en komt tot de conclusie dat Leyduin en Ulysses zijn geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De getuigenverklaringen wijzen erop dat Leyduin ten tijde van de verpanding geen andere schuldeisers had dan de fiscus, en dat de eerdere stelling van Leyduin over de Rabobank niet juist was. Hierdoor is het vermoeden van wetenschap van benadeling ontzenuwd.
De rechtbank oordeelt dat de verpanding van de vordering van Leyduin op FNI aan Ulysses niet paulianeus is en dat er geen grond is voor vernietiging van de verpanding. De vorderingen van GAP worden afgewezen, en GAP wordt niet ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tegen Leyduin en Ulysses. Tevens wordt GAP veroordeeld in de proceskosten, die aanzienlijk zijn, en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis heeft bindende kracht voor de betrokken partijen en is openbaar uitgesproken op 5 november 2014.