ECLI:NL:RBNHO:2014:12323

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 257
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade door wijziging planologisch regime en beoordeling schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 30 december 2014, staat de tegemoetkoming in planschade centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.G.M.F. Lantman, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard. Dit besluit betreft een tegemoetkoming in planschade die aan eiseres was toegekend op basis van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Eiseres had een tegemoetkoming van € 5.200,00 aangevraagd, maar het college had dit bedrag verhoogd naar € 5.709,00 na een herbeoordeling van het bezwaar. Eiseres was van mening dat de schade groter was dan het college had vastgesteld en dat de berekening van de schadevergoeding niet correct was uitgevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van eiseres om tegemoetkoming in planschade verband houdt met de wijziging van het planologisch regime door de aanleg van de Oosttangent, een verbindingsweg die dichter bij haar woning komt te liggen. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak in overweging genomen, en geconcludeerd dat de schadevergoeding niet correct was berekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning van eiseres op de peildatum € 538.000,00 bedraagt, en dat de waardevermindering door de wijziging van het planologisch regime 6% bedraagt, wat resulteert in een schadebedrag van € 32.280,00.

De rechtbank heeft ook de korting van 60% op het schadebedrag wegens normaal maatschappelijk risico beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat deze korting onterecht was vastgesteld, en dat een korting van 50% meer op zijn plaats was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, en eiseres een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 7.520,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de aanvraag. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 14/257

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.G.M.F. Lantman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard, verweerder (gemachtigden: A. Kögeler en B. Klijn).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming in planschade op basis van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) toegekend van € 5.200,00, te vermeerderen met wettelijke rente.
Bij besluit van 17 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard, de tegemoetkoming in planschade gewijzigd vastgesteld op in totaal € 5.709,00, te vermeerderen met wettelijke rente en een deel van de schade in natura gecompenseerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft bij brief van 25 september 2014 nog stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is sinds 8 april 1987 eigenares van het perceel [adres 1].
De aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in planschade is bij verweerder binnengekomen op 17 juli 2012.
De aanvraag ziet op schade die eiseres stelt te hebben geleden door het
bestemmingsplan “Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan”.
Met dit bestemmingsplan is de aanleg van een verbindingsweg, de Oosttangent, en een rotonde in de directe nabijheid van de woning van eiseres mogelijk gemaakt.
Bij besluit van 17 december 2012 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van de Oosttangent.
Op grond van het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan “Waarderhout” rustten op de gronden voor het perceel van eiseres de bestemmingen “Verblijfsdoeleinden”, “Groenvoorzieningen” en “Verkeersdoeleinden”.
Op grond van het thans ter plaatse geldende bestemmingsplan “Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan” rusten op de gronden voor het perceel van eiseres de bestemmingen “Verkeer”, “Groen” en “Verkeer en Verblijf”. Een gedeelte van de gronden met de bestemming “Groen” is voorzien van de aanduiding “Geluidwerende maatregel”.
Verweerder heeft een adviseur opdracht verstrekt om over de aanvraag advies uit te brengen. Langhout & Wiarda juristen en rentmeesters (hierna: L&W) heeft als adviseur gediend voor verweerder. L&W heeft in een advies van 5 maart 2013 geadviseerd om de aanvraag toe te wijzen en aan eiseres een tegemoetkoming in de planschade toe te kennen van € 5.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro, zoals dat luidde van 1 juli 2008 tot 1 oktober 2010, kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Op grond van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager: van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.
3. De rechtbank heeft acht geslagen op de artikelen 7, 8 en 10 van het bestemmingsplan “Waarderhout” en de artikelen 3 en 6 van het bestemmingsplan “Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan”.
4. Bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor de aanvrager in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende regime.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1292, dient in het kader van het onderzoek of het nieuwe planologische regime dat de aanleg van een weg mogelijk maakt, leidt tot een planologische verslechtering die schade tot gevolg heeft, bij de gestelde geluidsoverlast van het verkeer op de weg een vergelijking te worden gemaakt tussen de maximale geluidsbelasting onder het oude planologische regime en de maximale geluidsbelasting onder het nieuwe planologische regime. De feitelijke geluidsbelasting is derhalve niet van belang. Het bestuursorgaan dient bij de beoordeling van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het nieuwe planologisch regime op de peildatum uit te gaan van een reële prognose van het maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen per rijstrook en per tijdseenheid en de daarmee gemoeide geluidsbelasting. Aan de hand daarvan dient te worden onderzocht of die belasting zodanig is, dat het nieuwe regime tot planologische verslechtering met een daaruit voortvloeiende waardevermindering van de woning heeft geleid.
5. Niet in geschil is dat een vergelijking dient te worden gemaakt tussen het planologische regime van het voorheen geldende bestemmingsplan “Waarderhout” en dat van het geldende bestemmingsplan “Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan”.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiseres ten gevolge van de wijziging van het planologische regime in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan zij schade lijdt of zal lijden.
Tussen partijen is in geschil in welke mate eiseres ten gevolge van de wijziging van het planologische regime in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren en wat de omvang van de schade is die zij ten gevolge hiervan lijdt.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat het akoestische onderzoek van de Milieudienst regio Alkmaar (MRA) van 24 september 2013 dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is gebaseerd op een onjuiste vergelijking. Het beroep is reeds hierom gegrond.
7. De MRA heeft op 8 januari 2014 – en daarmee hangende beroep – een nieuw akoestisch onderzoek opgesteld. Voor de berekening van de maximale geluidsbelasting onder het oude planologische regime is in het onderzoek uitgegaan van een weg zonder geluidschermen. Voor de berekening van de maximale geluidsbelasting onder het nieuwe planologisch regime is in het onderzoek uitgegaan van een weg met een geluidscherm met een hoogte van 3,50 meter. In het akoestische onderzoek is – overeenkomstig de wensen van eiseres – de cumulatieve geluidsbelasting berekend. Voorts is daarin, eveneens overeenkomstig de wensen van eiseres, wat betreft het maximaal aantal te verwachten motorvoertuigen per rijstrook en per tijdseenheid en de daarmee gemoeide geluidsbelasting uitgegaan van de gegevens als opgenomen in het “Akoestisch onderzoek Gewijzigde geluidreducerende maatregelen Bestemmingsplan “Doortrekken Oosttangent langs Waarderhout”” van verweerder van 10 december 2012.
8.1
In wat eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het akoestische onderzoek van 8 januari 2014 op een onjuiste planvergelijking is gebaseerd dan wel onjuistheden bevat. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.2
Verweerder heeft betoogd dat onder het nieuwe planologische regime, anders dan onder het oude planologische regime, is uitgegaan van een weg met een geluidscherm, omdat de Wet geluidhinder het plaatsen van een geluidscherm onder het nieuwe planologische regime verplicht stelt. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze stelling van verweerder te twijfelen. Dit betekent dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dat onder het nieuwe planologische regime geen geluidscherm wordt geplaatst, zodat in het akoestische onderzoek terecht van de aanwezigheid van een geluidscherm onder het nieuwe planologische regime is uitgegaan.
8.3
In het geluidsadvies van 8 januari 2014 is de geluidsbelasting gemeten op de woning van eiseres op een hoogte van 5 meter. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8732, die betrekking heeft op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan “Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan”, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Gelet op het verhandelde ter zitting wordt de zolder niet regulier gebruikt als slaap-, woon- of eetkamer. Ook is zij niet voor zodanig gebruik ingericht. Wel wordt ze enkele malen per jaar gebruikt als slaapruimte voor kleinkinderen maar dit is, nu de zolder niet als slaapkamer is ingericht, onvoldoende om haar aan te merken als een ruimte die kennelijk als slaapkamer wordt gebruikt. Voorts kon de raad uit het feit dat de zolder niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 afleiden dat zij niet voor gebruik als slaapkamer is bestemd.”De Afdeling heeft in die zaak gelet hierop overwogen dat de beroepsgrond van eiseres die inhield dat de geluidbelasting ten onrechte is berekend op een hoogte van vijf meter in plaats van acht meter, niet slaagt. Omdat eiseres op dit punt geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding daar in deze zaak anders over te oordelen.
8.4
Voor de stelling van eiseres dat er bij de planvergelijking onder het nieuwe planologische regime ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat sprake is van geluid afkomstig van doorgaand verkeer, terwijl onder het oude planologische regime slechts sprake was van geluid afkomstig van afbuigend verkeer, bestaat onvoldoende grond. In zijn advies van 5 maart 2013 heeft L&W aangegeven dat de planologische situatie in die zin is gewijzigd dat de bestaande Oosttangent wordt doorgetrokken naar de Beukenlaan. Hierdoor is volgens L&W sprake van een toename van het verkeer. De weg komt dichter op de woning van eiseres te liggen. L&W heeft in zijn advies voorts aangegeven dat als gevolg van de nieuwe verbindingsweg sprake is van een intensivering van het gebruik. De Oosttangent is volgens L&W van een geheel andere orde dan een ontsluitingsweg.
8.5
De rechtbank overweegt verder dat zelfs als, zoals eiseres heeft betoogd, het aanleggen van de nieuwe verbindingsweg met zich brengt dat normen uit de Wgh worden overschreden, dit hoogstens gevolgen kan hebben voor en tot wijziging kan leiden van de op
17 december 2012 verleende omgevingsvergunning. Een eventueel nieuw planologisch besluit kan vervolgens aanleiding vormen voor eiseres om opnieuw een aanvraag om planschade bij verweerder in te dienen. Op de in het kader van onderhavige aanvraag te verrichten planvergelijking is een en ander evenwel niet van invloed.
9.1
Eiseres betoogt dat sprake is van een grotere waardevermindering van haar woning dan waarvan verweerder is uitgegaan.
9.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de woning van eiseres voor de peildatum moet worden gewaardeerd op een bedrag van € 538.000,00 in plaats van op
€ 490.000,00, het bedrag waarvan L&W in zijn advies van 5 maart 2013 is uitgegaan.
9.3
Verweerder heeft in het bestreden besluit betoogd dat, omdat L&W er in zijn advies van 5 maart 2013 van is uitgegaan dat de waardedaling van de woning van eiseres 3,061% bedraagt (€ 490.000,00 versus € 475.000,00), de schade 3,061% van € 538.000,00 bedraagt. De waarde van de woning van eiseres bedraagt daarmee volgens verweerder op de peildatum
€ 522.000,00.
9.4
Verweerder heeft, ondanks daartoe ter zitting in de gelegenheid te zijn gesteld, niet kunnen uitleggen waarom, ook in de situatie waarin wordt uitgegaan van een waarde voor de peildatum van € 538.000,00, eenzelfde schadepercentage moet worden gehanteerd als waarvan L&W in zijn advies is uitgegaan. Verweerder heeft niet kunnen verklaren waarom hij er niet tevens voor heeft gekozen de waarde van de woning van eiseres op de peildatum opnieuw vast te stellen. Verweerder heeft evenmin gemotiveerd waarom de door L&W en eiseres op de peildatum gehanteerde bedragen van respectievelijk € 475.000,00 en € 508.000,00 onjuist zijn.
Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat in dit geval moet worden uitgegaan van een waardevermindering van 6%, in lijn met het percentage dat verweerder heeft gehanteerd in een tweetal besluiten van 16 juli 2014 waarbij hij een tegemoetkoming in de planschade heeft toegekend aan de eigenaren van de woningen aan de [adres 2].
9.5
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom moet worden uitgegaan van een waardevermindering van 3,061%. Dit betekent dat verweerder er ten onrechte van is uitgegaan dat de waarde van de woning van eiseres ten gevolge van het nieuwe planologische regime met € 16.000,00 is gedaald. Het betoog van eiseres slaagt.
10. Uitgaande van een waardevermindering van 6% van € 538.000,00 bedraagt de omvang van de schade € 32.280,00.
11.1
In geschil is of een deel van de schade anderszins is verzekerd.
11.2
Eiseres betoogt dat de door verweerder in het bestreden besluit voorgestelde compensatiemaatregel, bestaande uit het partieel herzien van het bestemmingsplan “Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan”, onvoldoende is om te kunnen concluderen dat de schade met betrekking tot de hoogte en situering van een geluidsscherm en andere bouwwerken anderszins is verzekerd. Ten eerste is de voorgestelde maatregel afhankelijk van onzekere nadere besluitvorming. Ten tweede is niet onderzocht wat de omvang van de schade is bij 8 dan wel 12 meter hoge bebouwing die op grond van het nieuwe planologische regime mogelijk is. Ten derde is in het bestreden besluit niet aangegeven dat ook eventuele rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel recht hebben op de geldelijke vergoeding van de schade.
11.3
Verweerder betoogt in het bestreden besluit dat de schade ten gevolge van de mogelijkheden die het nieuwe planologische regime biedt met betrekking tot de hoogte en situering van een geluidsscherm en kunstobjecten kan worden weggenomen door het bestemmingsplan “Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan” partieel te herzien in voor eiseres gunstige zin.
11.4
Zoals de Afdeling heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9072, sluit artikel 6.1 van de Wro compensatie in natura niet uit, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat de schade anderszins is verzekerd. In geschil is of hetgeen eiseres bij het bestreden besluit is geboden afdoende is om te kunnen oordelen dat de schade in dit geval deels anderszins is verzekerd.
11.5
In het bestreden besluit is bepaald dat de geleden planschade gedeeltelijk wordt vergoed door een voor eiseres gunstige bestemmingsplanwijziging en dat daartoe een herzieningsprocedure zal worden opgestart. Voorts is in het bestreden besluit bepaald dat indien de herziening van het bestemmingsplan niet tot stand komt, een geluidsscherm van 8 meter, de situering daarvan en een kunstobject van 12 meter alsnog bij de schadebepaling zullen worden betrokken.
11.6
De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van
5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:305, van oordeel dat verweerder met het onder 11.5 overwogene heeft kunnen volstaan. Uit deze uitspraak volgt voorts dat, anders dan eiseres heeft betoogd, de omstandigheid dat de voorgestelde maatregel afhankelijk is van onzekere nadere besluitvorming niet in de weg hoeft te staan aan de conclusie dat de schade deels in natura is gecompenseerd.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1866 volgt daarnaast dat, anders dan eiseres heeft betoogd, niet in alle gevallen voorafgaand aan compensatie in natura de vaststelling van de omvang van de schade in geld noodzakelijk is.
Met het bestreden besluit staat naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid vast dat, mocht blijken dat compensatie in natura niet tot stand kan worden gebracht, de hoogte van het alsnog uit te betalen bedrag na inwinning van advies bij een ter zake kundige, onafhankelijke planschadeadviseur, zal worden vastgesteld.
Voor de stelling van eiseres dat niet in natura kan worden gecompenseerd omdat in het bestreden besluit niet is aangegeven dat ook eventuele rechtsopvolgers onder algemene en bijzondere titel recht hebben op de geldelijke vergoeding van de schade bestaat verder geen grond. De rechtbank volgt verweerder op dit punt in zijn standpunt dat hij hieromtrent in het verweerschrift heeft ingenomen.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat het bestemmingsplan “Actualisatieplan Heerhugowaard 2014” (het Actualisatieplan) mogelijk niet de beoogde compensatie biedt, zoals eiseres heeft betoogd. Te meer niet nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat de door eiseres in het Actualisatieplan geconstateerde omissies binnenkort zullen worden hersteld.
11.6
De beroepsgrond van eiseres faalt.
12. Eiseres heeft ter zitting alsmede in haar aanvullende beroepschrift van
25 september 2014 verklaard dat de omvang van de schade die in natura is gecompenseerd, gelijk aan die in de planschadebesluiten ten aanzien van de woningen aan de [adres 2], moet worden gekwantificeerd op € 14.000,00. Verweerder heeft dat bedrag ter zitting onderschreven. Daarvan uitgaande bedraagt de schade € 18.280,00 (€ 32.280,00 - € 14.000,00).
13.1
In geschil is verder of verweerder in redelijkheid een korting van 60% op het schadebedrag heeft kunnen stellen wegens het normale maatschappelijke risico.
13.2
Eiseres betoogt dat dit percentage niet in overeenstemming is met percentages die in uitspraken van de Afdeling worden gehanteerd. Eiseres verwijst in dit verband ter voorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0153
.Daarnaast stelt eiseres dat het percentage van het schadebedrag dat tot het normaal maatschappelijk risico behoort nog verder moet worden verlaagd, omdat haar woning op bijzonder korte afstand van de planologische ontwikkeling is gelegen.
13.3
De rechtbank stelt vast dat L&W in de adviezen die hij heeft uitgebracht over de aanvragen om tegemoetkoming in planschade ten aanzien van de woningen aan de [adres 2] in de situatie waarin er geen compensatie van de schade in natura plaatsvindt, is uitgegaan van een korting op het schadebedrag wegens het normale maatschappelijke risico van 50%. In de situatie waarin het bestemmingsplan wordt herzien, dient volgens L&W van een korting van 60% te worden uitgegaan.
De rechtbank overweegt dat L&W aan deze onderscheiden percentages ten grondslag legt dat de aanleg van de Oosttangent een ontwikkeling is die moet worden onderscheiden van de plaatsing van geluidwerende voorzieningen en kunstobjecten en dat deze onderscheiden ontwikkelingen ieder een eigen mate van normaal maatschappelijk risico kennen. Volgens L&W is de aanleg van de Oosttangent met de mogelijkheid tot het plaatsen van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van 8 meter en kunstobjecten met een hoogte van 12 meter een ‘minder normale’ maatschappelijke ontwikkeling dan de aanleg van de Oosttangent met de mogelijkheid tot het plaatsen van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van maximaal 3,50 meter en zonder kunstobjecten. Naar het oordeel van de rechtbank moet echter bij de beantwoording van de vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling tot het normale maatschappelijke risico behoort, de integrale ontwikkeling die het schadeveroorzakende besluit of de schadeveroorzakende bepaling mogelijk maakt, worden bezien. Nu het bestemmingsplan “Oosttangent tussen Rustenburgerweg en Beukenlaan” de aanleg van de Oosttangent mèt de mogelijkheid tot het plaatsen van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van 8 meter èn kunstobjecten met een hoogte van 12 meter mogelijk maakt, moet de schade van deze integrale ontwikkeling tot uitgangspunt worden genomen bij de beantwoording van de vraag of de schade tot het normale maatschappelijke ontwikkeling behoort. Dat de schade vervolgens voor een deel wordt gecompenseerd door het ongedaan maken van de planologische ontwikkeling wat betreft de hoogte van de geluidwerende voorziening deels en de plaatsing van kunstobjecten, brengt niet mee dat die nog ongedaan te maken ontwikkeling bij de vaststelling van de mate van normaal maatschappelijk risico buiten beschouwing kan worden gelaten. Pas bij de vaststelling van de waarde van de compensatie in natura bestaande uit het ongedaan maken van de planologische ontwikkeling wat betreft de hoogte van de geluidwerende voorziening kan wel weer een rol spelen dat een kennelijk nadelige en ‘minder normaal’ maatschappelijk risico zich heeft voorgedaan. De rechtbank moet concluderen dat verweerder in dit geval ten onrechte niet de integrale planologische ontwikkeling in ogenschouw heeft genomen bij het vaststellen van de korting op het schadebedrag van wege het normale maatschappelijke risico en deze korting om die reden onjuist heeft vastgesteld. Aangezien uit de adviezen die ten grondslag liggen aan de tegemoetkomingen in planschade ten aanzien van de woningen aan de [adres 2] blijkt dat is uitgegaan van een normaal maatschappelijk risico van 50% als het gaat om de de aanleg van de Oosttangent mèt de mogelijkheid tot het plaatsen van geluidwerende voorzieningen met een hoogte van 8 meter èn kunstobjecten met een hoogte van 12 meter, en niet valt in te zien dat voor eiseres een ander maatschappelijk risico geldt, is verweerder dus ten onrechte uitgegaan van 60%.
13.4
De beroepsgrond slaagt.
14. In het door eiseres aangevoerde ziet de rechtbank echter geen grond voor het oordeel dat de korting op het schadebedrag wegens het normale maatschappelijke risico op minder dan 50% had behoren te worden gesteld. Doorslaggevend acht de rechtbank daarbij, zoals L&W ook aangeeft, dat gezien de nieuw ontwikkelde woonwijken rondom de wijk van eiseres, de aanleg van de Oosttangent in de lijn der verwachting lag. Dit betekent dat een bedrag van € 9.140,00 (50% van € 18.280,00) op de uit te keren tegemoetkoming in mindering moet worden gebracht.
De aftrek van 2% van de waarde van de getroffen onroerende zaak (€ 538.000,00) die op grond van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro in ieder geval als normaal maatschappelijk risico op de uit te keren tegemoetkoming in mindering dient te worden gebracht, te weten € 10.760,00, is echter groter dan de korting van 50% op het schadebedrag. In dit geval dient dan ook het tweede lid van artikel 6.2 van de Wro te worden toegepast, zodat aan eiseres een tegemoetkoming in de planschade dient te worden toegekend van € 7.520,00
(€ 18.280,00 - € 10.760,00).
15. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het bestreden besluit vernietigen, behoudens voor zover verweerder daarbij aan eiseres een deel van de schade in natura heeft gecompenseerd.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd in stand te laten, maar zal zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaren, dat besluit herroepen en aan eiseres een tegemoetkoming in planschade toekennen van
€ 7.520,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de ontvangst van de aanvraag. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
De rechtbank begroot de kosten op € 16,78 aan reiskosten van de gemachtigde van eiseres (openbaar vervoer per bus en trein (tweede klasse) van Amsterdam naar Alkmaar en terug).
De verletkosten van de gemachtigde van eiseres begroot de rechtbank op € 80,88 (4 uren aan reis- en zittingstijd, € 20,22 per uur).
Voorts begroot de rechtbank de kosten voor het inschakelen van deskundige bijstand (de second opinion van 4 februari 2014 van Gloudemans) op € 877,25.
De totale door verweerder te vergoeden kosten bedragen aldus € 974,91 (€ 16,78 + € 80,88 + € 877,25).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, behoudens voor zover verweerder daarbij aan eiseres een deel van de schade in natura heeft gecompenseerd;
- verklaart het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond, herroept dat besluit, kent aan eiseres een tegemoetkoming in planschade toe van € 7.520,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de ontvangst van de aanvraag en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,91.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, voorzitter, mr. B. Liefting-Voogd en
mr. drs. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.