ECLI:NL:RBNHO:2014:12304

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
C/14/158840 / HA RK 14/165
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de rechter in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 december 2014 een verzoek tot wraking van rechter M.C. Schenkeveld afgewezen. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J.P. Liefting, naar aanleiding van een kort geding dat op 9 december 2014 had plaatsgevonden. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en dat de gang van zaken tijdens de zitting niet in overeenstemming was met de beginselen van hoor en wederhoor. De verzoeker voerde aan dat de rechter stukken had geaccepteerd die te laat waren ingediend en dat hij niet de kans had gekregen om adequaat te reageren op de argumenten van de wederpartij.

De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat het accepteren van de stukken een procesbeslissing was en dat er geen sprake was van partijdigheid. De rechter stelde dat de advocaat van de verzoeker niet expliciet had verzocht om de stukken buiten beschouwing te laten en dat de behandeling van de zaak geen verplichte volgorde kent. De rechter heeft ook opgemerkt dat de vraag die zij aan de verzoeker stelde, bedoeld was om verduidelijking te krijgen en niet om een oordeel te vellen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de rechter zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een vermoeden van partijdigheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechter een vooringenomenheid koesterde en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd het proces in de hoofdzaak voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/14/158840 / HA RK 14/165
Beslissing van 19 december 2014
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen.
Het verzoek is gericht tegen:
M.C. Schenkeveld,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 9 december 2014 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie handel & insolventie, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer / rolnummer C/14/158521 / KG ZA 14/385, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 17 december 2014. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.J.P. Liefting. Voorts zijn verschenen de rechter en de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak, mr. drs. M.L. Molenaar.

2.Standpunten

2.1
De advocaat van verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
Allereerst is de rechter overgegaan tot het accepteren van stukken die binnen de 24-uurstermijn zijn binnengekomen. De advocaat van verzoeker heeft aan het begin van de zitting tegen deze gang van zaken geprotesteerd. De acceptatie van deze stukken is op grond van artikel 19 Rv in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, nu verzoeker zich hier niet over heeft kunnen uitlaten en is derhalve een grond voor wraking.
Bij de behandeling van de zaak ter zitting is ook geen sprake geweest van een juiste wijze van hoor en wederhoor. De behandeling van een zaak kent geen verplicht stramien. Echter, om het beginsel van hoor en wederhoor te waarborgen, kent de behandeling van een zaak wel de volgorde van het geven van een toelichting op de dagvaarding, een antwoord, repliek, dupliek, een laatste woord aan eiser alsmede aan gedaagde. De advocaat stelt zich op het standpunt dat hij de rechter heeft moeten verzoeken om tezamen met de wederpartij een tweede ronde te mogen krijgen voor het voeren van repliek. Hierna gaf de rechter aan dat zij ‘genoeg wist’ van de zaak en ontnam zij verzoeker de kans om zelf nog iets te zeggen. Hierdoor is aan verzoeker de kans ontnomen om te reageren op hetgeen eerder was aangegeven door de wederpartij in de pleitaantekeningen alsmede alle persoonlijke opmerkingen jegens verzoeker.
De rechter heeft zich tevens te snel bevoegd geacht om te oordelen in de geldelijke kwestie. Verzoeker heeft de gelden apart gezet op een eigen beleggingsrekening en aldus voor de kinderen gereserveerd. Er was en is geen enkele aanspraak of lijntje tussen de wederpartij en deze gelden. De wederpartij heeft ook niet laten zien dat dit anders is. De wederpartij heeft de eisen in reconventie dan ook als een soort van ‘voor de kinderen’ gedaan. Daarvan zegt de wet dwingend dat voor het instellen van een dergelijke vordering toestemming van de kantonrechter dient te komen en of dat een dergelijke vordering aan de kantonrechter dient te worden voorgelegd. Geen andere rechter is bevoegd, dat was in de bodemzaak ook al gebleken en geoordeeld. Door, ten faveure van de wederpartij, zich ongemotiveerd en zonder wettelijke grondslag bevoegd te oordelen, heeft de rechter tegen wettelijk gehandeld. Alles in strijd met de objectieve aspecten van onpartijdigheid.
Tot slot heeft de rechter aan verzoeker een zodanige vraag gesteld waaruit haar persoonlijke opinie blijkt, nu deze vraag zeer veroordelend is geformuleerd, zijnde: “Vindt u het nou normaal dat de belastingbetaler moet gaan betalen voor de kosten van uw kinderen, terwijl de partner van mevrouw deze gewoon kan betalen.?” Verzoeker mocht daarop niet reageren. Verzoeker kan hieruit opmaken dat de rechter, wegens de groeiende antipathie, blijkbaar van mening is dat zulke afspraken niet door de beugel kunnen. Zulks terwijl de rechter ‘dagelijks’ gelijke constructies bevestigt of bekrachtigt.
Wegens hetgeen is voorgevallen tijdens de zitting is er sprake van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker persoonlijke, dan wel aangaande een standpunt in een zaak, een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees subjectief en objectief gerechtvaardigd is. Voor verzoeker is er door hetgeen heeft plaatsgevonden tijdens de zitting een terechte twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter ontstaan.
2.2
De rechter heeft ter onderbouwing van haar standpunt – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het accepteren van stukken die minder dan 24 uur voor de kort geding zitting zijn ingediend, vormt naar de mening van de rechter geen grond voor wraking, maar betreft een procesbeslissing. Uit hetgeen de advocaat (van verzoeker) tijdens de zitting heeft gezegd, is het de rechter niet duidelijk geworden dat hij daarbij een verzoek deed om de stukken buiten het geding te laten. De advocaat is in het verdere verloop van de behandeling niet meer teruggekomen op het feit dat de stukken naar zijn mening te laat waren ingediend en hij heeft evenmin verzocht de stukken buiten beschouwing te laten. De rechter heeft op een dergelijk verzoek dan ook geen beslissing kunnen nemen.
De door de advocaat genoemde wijze waarop een zaak behandeld wordt komt voor, maar is zeker geen verplichte wijze van behandeling. Nadat de zitting gesloten was, liet verzoeker weten dat hij nog wat zou willen zeggen. Omdat de rechter (naar haar mening) een compleet beeld had van de zaak en de behandeling ter zitting reeds gesloten had, heeft zij verzoeker niet meer de gelegenheid gegeven alsnog het woord te voeren. De advocaat heeft op geen enkel moment aangegeven dat verzoeker nog het woord zou willen voeren, of dat hij zelf op bepaalde zaken niet kon reageren maar verzoeker wel.
Ter zitting heeft de rechter geen definitief oordeel gegeven over de vraag of zij bevoegd is te oordelen over de eis in reconventie. Wel heeft zij opgemerkt dat zij vooralsnog geen redenen ziet om zich onbevoegd te achten. Men zou dit kunnen zien als een voorlopig oordeel, hetgeen niet ongebruikelijk is tijdens de behandeling van een kort geding. Een definitief oordeel zal in het vonnis komen. Er is naar de mening van de rechter geen sprake van dat een voorlopig oordeel zou kunnen leiden tot toewijzing van het verzoek tot wraking.
Ten aanzien van de ter zitting gestelde vraag merkt de rechter op dat de vraagstelling iets anders luidde dan door de advocaat is aangevoerd, namelijk: “begrijp ik het goed dat u van mening bent dat overheid, dat wil zeggen de belastingbetaler, aan de kosten van de kinderen moet bijdragen, terwijl deze door mevrouw en haar partner voldaan kunnen worden?” Volgens de advocaat zou uit deze opmerking blijken dat de rechter een onjuiste visie had op de zaak. Dan is het juist goed geweest dat zij deze vraag heeft gesteld, aldus de rechter. De advocaat kreeg door deze vraag immers de gelegenheid die visie bij te stellen.
In de door de advocaat aangevoerde gronden kunnen naar de mening van de rechter geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat sprake is van (een schijn van) partijdigheid die maakt dat de rechter de zaak niet verder zou kunnen behandelen.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
Nu verzoeker geen opmerkingen heeft gemaakt over de inhoud van het proces-verbaal van de kort geding zitting van 9 december 2014, gaat de wrakingskamer er van uit dat dit proces-verbaal het verhandelde ter zitting juist weergeeft.
3.3
De advocaat van verzoeker heeft, blijkens het proces-verbaal, tijdens de zitting opgemerkt dat de ingediende stukken te laat, te weten niet uiterlijk 24 uur voor de zitting, zijn ingediend. De advocaat heeft daaraan echter niet de conclusie verbonden dat hij de stukken buiten het geding wilde laten. Evenmin heeft de advocaat in het vervolg van de zitting verzocht deze stukken buiten beschouwing te laten of om een onderbreking van de zitting gevraagd om de stukken met verzoeker te bespreken. Het accepteren van de stukken door de rechter kan reeds gelet op deze omstandigheden niet als blijk van vooringenomenheid en/of partijdigheid worden aangemerkt.
3.4
De behandeling ter zitting van een vordering in kort geding kent geen verplichte volgorde of wijze van behandeling. De zaak is bepleit door de advocaten van partijen, ook in re- en dupliek, de rechter heeft tussentijds op enige onderdelen aan partijen verduidelijking gevraagd en was niet gehouden de partijen, voor het sluiten van de zitting, nog aan het woord te laten. De rechter heeft de zaak gesloten omdat zij van oordeel was dat het debat, uiteraard in het licht van de voorgelegde vorderingen, voldoende was gevoerd. Blijkens het proces-verbaal heeft de advocaat op geen enkel moment aangegeven dat verzoeker het woord wilde of diende te voeren. De advocaat heeft evenmin na het sluiten van de zaak aangevoerd waarover verzoeker het woord nog wilde of diende te voeren, waardoor de rechter een heropening niet heeft hoeven overwegen. De omstandigheid dat de rechter de zitting gesloten heeft alvorens verzoeker aan het woord te laten levert onder de gegeven omstandigheden dan ook geen grond voor wraking op.
3.5
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat de rechter een oordeel heeft uitgesproken met betrekking tot de bevoegdheid van de voorzieningenrechter. De rechter heeft aangegeven dat zij hooguit een voorlopig oordeel heeft gegeven over de vraag of zij als voorzieningenrechter bevoegd zou zijn te oordelen over de eis in reconventie. Deze gang van zaken is niet ongebruikelijk, ook omdat het een aanpak is die - de raadslieden van - partijen de mogelijkheid biedt nog op achterliggende feiten en rechtsvragen in te gaan. Op de vraag naar de bevoegdheid van de rechter zal echter nog een beslissing dienen te volgen, waarbij de uitkomst thans nog niet vaststaat. Het voorlopig oordeel van de rechter over haar bevoegdheid kan onder de gegeven omstandigheden niet als blijk van vooringenomenheid en/of partijdigheid worden aangemerkt.
3.6
De rechter heeft, blijkens het proces-verbaal, aan de advocaat gevraagd of zij het goed begrijpt dat hij bedoelt te zeggen dat de overheid, dat wil zeggen de belastingbetaler, aan de kosten van de kinderen van partijen moet bijdragen, terwijl die kosten door de vrouw en haar partner voldaan kunnen worden. De advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak heeft ter zitting van de wrakingskamer aangevoerd dat zij in haar pleidooi heeft gesteld dat de vrouw en haar nieuwe partner bereid zijn de kosten van de kinderen te betalen. De advocaat van de wederpartij heeft vervolgens de vraag gesteld waarom de belastingbetaler hiervoor dan moet opdraaien. De wrakingskamer beschouwt de opmerking van de rechter over dit onderwerp als een reactie op eerder ter zitting door een van de partijen gemaakte opmerkingen. De opmerking van de rechter kan onder de gegeven omstandigheden dan ook niet als blijk van een bepaalde vooringenomenheid en/of partijdigheid worden aangemerkt.
3.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de wrakingskamer tot de conclusie dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De subjectieve toets levert derhalve geen grond voor wraking op. Evenmin is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is. De objectieve toets levert derhalve ook geen grond voor wraking op. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
4.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de sectie handel & insolventie, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.F. van Hoorn, voorzitter, mr. A.E. Patijn en mr. H.A. van den Berg, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Naeije, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.