ECLI:NL:RBNHO:2014:12283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 946
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor tankstation in Heiloo na onzorgvuldige voorbereiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor een tankstation met nachtautomaat in Heiloo. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heiloo, dat op 4 maart 2014 een omgevingsvergunning had verleend aan BP Europa SE-BP Nederland. Eiser betoogde dat het akoestisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag lag, onjuist was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de geluidsbelasting van het tankstation op de nabijgelegen woningen, met name een nieuw appartementencomplex.

Tijdens de zitting op 7 oktober 2014 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waaronder de claim dat het akoestisch onderzoek geen rekening had gehouden met de reflectie van geluid door het appartementencomplex en dat de gegevens over het aantal tankbeurten niet klopten. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omdat het appartementencomplex niet was meegenomen in het akoestisch onderzoek. Dit leidde tot de conclusie dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid, wat de rechtbank bevestigde door het beroep van eiser gegrond te verklaren.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het akoestisch onderzoek op andere punten voldoende was gemotiveerd. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 974,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 14/946

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 december 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Wieringa),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo, verweerder

(gemachtigden: A.A.M. de Pijper, ir. E. Kraakman en R. Moerkerken).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan BP Europa SE-BP Nederland (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning (revisievergunning) voor de activiteit milieu verleend voor het in werking hebben van een tankstation met nachtautomaat voor het wegverkeer aan de [adres], kadastraal bekend als gemeente Heiloo, Sectie [letter], nummer [nummer].
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Bij brief van 24 september 2014, door de rechtbank ontvangen op 29 september 2014 en daarmee minder dan tien dagen voor de zitting, heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Eiser heeft de rechtbank ter zitting verzocht het verweerschrift buiten beschouwing te laten, omdat het in strijd met het bepaalde in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te laat is ingediend. De rechtbank honoreert dit verzoek niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, hoewel hij het verweerschrift eerst op 1 oktober 2014 heeft ontvangen, voldoende tijd gehad om adequaat op het verweerschrift te reageren, mede gelet op de beperkte omvang ervan. Dat eiser het, naar ter zitting is gebleken, niet eens is met de inhoud van het verweerschrift, omdat de daarin gepresenteerde onderzoeksresultaten niet zijn voorzien van onderzoeksgegevens, maakt het voorgaande niet anders. Niet gezegd kan worden dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde. Dit betekent dat de rechtbank het verweerschrift bij de beoordeling zal betrekken.
2. De aanvraag ziet op het wijzigen van een bestaand tankstation met shop in een onbemand tankstation zonder shop en zonder direct toezicht. Er kan betaald worden via een automaat. Er zal geen verkoop van LPG meer plaatsvinden. Het tankstation zal geopend zijn van maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 21.00 uur, op zaterdagen tussen 07.00 en 21.00 uur en op zondagen tussen 08.00 en 21.00 uur.
3. Aan het bestreden besluit ligt een akoestisch onderzoek van 3 juli 2013 van Ardea acoustics & consult v.o.f. (hierna: het akoestisch onderzoek) ten grondslag. Bij de beoordeling van de geluidsbelasting vanwege de inrichting is in het akoestisch onderzoek de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gehanteerd. In het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat ter plaatse van woningen van derden wordt voldaan aan de voorgestelde grenswaarden .
4. Eiser betoogt dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van onjuiste gegevens. Ten eerste is in het akoestisch onderzoek geen rekening gehouden met de aanwezigheid van het appartementencomplex “[naam]” en de invloed daarvan op het eindresultaat. Het gaat eiser dan om de reflectie van geluid door dit appartementencomplex en de mogelijke geluidshinder die hij daarvan ondervindt.
Ten tweede is het onderzoek theoretisch van aard, omdat er geen metingen aan de pompinstallaties en metingen van het aantal tankbeurten per etmaal aan ten grondslag liggen. In het akoestisch onderzoek had van een hoger gemiddeld aantal tankbeurten dan 390 per etmaal moeten worden uitgegaan. Aannemelijk is immers dat dat aantal zal worden overschreden, nu vergunninghouder zich op de lokale markt als prijsvechter presenteert.
5. Op grond van artikel 2.14, eerste lid, aanhef, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) betrekt het bevoegd gezag, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval de met betrekking tot de inrichting of het mijnbouwwerk en het gebied waar de inrichting of het mijnbouwwerk zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu.
6. De rechtbank stelt vast dat het appartementencomplex “[naam]”, naar verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft erkend, niet is meegenomen in het akoestisch onderzoek. Eiser heeft onweersproken gesteld dat ten tijde van het ontwerpbesluit reeds met de bouw van dit complex was begonnen. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met de hiervoor weergegeven bepaling uit de Wabo genomen. Verweerder is in het bestreden besluit, zoals eiser heeft betoogd, bovendien niet ingegaan op de zienswijze van eiser op dit punt, zodat het bestreden besluit voorts in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid. Dit betoog van eiser slaagt. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
7. De rechtbank zal in het hiernavolgende beoordelen of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
8. In het verweerschrift alsmede ter zitting heeft verweerder betoogd dat in het akoestisch onderzoek een eengezinswoning is meegenomen die voorheen op de plek stond waar nu het appartementencomplex “[naam]” is gerealiseerd. Volgens verweerder is het akoestische verschil in bijdrage aan enige vorm van reflectie tussen de eengezinswoning en het (kleine) appartementencomplex verwaarloosbaar te achten, zodat een en ander niet van invloed is op het eindresultaat. Het verschil in hoogte is nauwelijks van invloed op de geluidsreflectie. Verder heeft verweerder erop gewezen dat geluid dat wordt gereflecteerd door het appartementencomplex voorzienbaar niet in de richting van de woning van eiser zal gaan.
De rechtbank ziet in het door eiser aangevoerde geen aanleiding aan de conclusie van verweerder te twijfelen. Hieraan doet niet af dat verweerder zijn conclusie niet aan de hand van onderzoeksgegevens heeft onderbouwd. Het bestreden besluit is in zoverre alsnog voorzien van een deugdelijke motivering.
9. Het betoog van eiser dat aan het akoestische onderzoek ten onrechte geen metingen ten grondslag liggen faalt.
In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat voor de lokale situatie een akoestisch rekenmodel is opgesteld volgens de Handleiding Meten en Rekenen industrielawaai 1999 (de Handleiding). In het model zijn de gebouwen in de omgeving opgenomen evenals een aantal rekenpunten bij de woningen. Met behulp van het rekenmodel zijn berekeningen gemaakt met betrekking tot de langtijdgemiddelde geluidsniveaus en de piekniveaus. Voor het berekenen van indirecte hinder van verkeer van en naar de inrichting is gebruik gemaakt van de rekenmethode wegverkeerslawaai 2. Volgens de Handleiding dienen geluidsemissieniveaus door metingen en/of berekeningen te worden vastgesteld op de plaats en de hoogte waar hinder wordt of kan worden ondervonden. Niet kan worden gezegd dat de uitkomsten van de berekeningen in dit geval door metingen hadden moeten worden geverifieerd.
Het aantal tankbeurten van 390 per etmaal waar in het akoestisch onderzoek van is uitgegaan, is daarnaast gebaseerd op gegevens die vergunninghouder zelf heeft aangeleverd. In het verweerschrift heeft verweerder voorts betoogd dat uit de opgevraagde bezoekersaantallen van dit jaar blijkt dat 390 tankbeurten per etmaal een reële waarde is. In het door eiser aangevoerde ziet de rechtbank geen grond voor een andersluidend oordeel.
10. De beroepsgrond dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen onderzoek is verricht naar een laagfrequent geluid bestaande uit een bromtoon, hoorbaar tijdens het tanken bij de pompposities 1 en 2 slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Niet is gebleken dat daadwerkelijk sprake is van laagfrequent geluid. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder aangegeven dat vergunninghouder na het bestreden besluit het betreffende pompeiland heeft geïsoleerd, dat daarna nog geluidsmetingen en waarnemingen zijn gedaan en dat daarbij geen bromtoon of laagfrequent geluid is waargenomen. Wel is volgens verweerder geconstateerd dat niet alle installaties hetzelfde klinken maar de geluidsnormen worden niet overschreden. Dit laatste volgt ook uit het akoestisch onderzoek. Dat sprake is van laagfrequent geluid heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar de reactie op de zienswijze waarin staat dat er een laagfrequent bromgeluid is te horen is hiertoe onvoldoende. Niet is duidelijk of en hoe laagfrequent geluid destijds daadwerkelijk is waargenomen. Gelet op de motivering door verweerder ter zitting staat dit voor de rechtbank niet vast.
11. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 974,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. Kaajan, voorzitter, mr. M. Kraefft en
mr. B. Liefting-Voogd, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.