ECLI:NL:RBNHO:2014:12279

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
2993739 CV EXPL 14-3000
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gemeente om aansluitkosten op riool te verhalen en de redelijke prijs voor de werkzaamheden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft de gemeente Edam-Volendam een vordering ingesteld tegen J.E. Bouw B.V. betreffende de betaling van aansluitkosten voor de riolering van nieuwbouwwoningen. De gemeente vorderde een bedrag van € 6.228,21, terwijl J.E. Bouw een tegenvordering indiende van € 8.600,76 wegens schade door vermeende vertraging in de aansluiting op de riolering. De kantonrechter heeft op 25 september 2014 uitspraak gedaan na een zitting op 21 augustus 2014, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank oordeelde dat de aansluitkosten niet waren inbegrepen in de legeskosten van de bouwvergunning en dat de gemeente bevoegd was om een privaatrechtelijke overeenkomst te sluiten voor de aansluiting op de riolering. De kantonrechter concludeerde dat er inderdaad een overeenkomst was tussen de gemeente en J.E. Bouw, maar dat de prijs niet vooraf was vastgesteld. De rechter heeft de redelijke prijs vastgesteld op € 2.484,23, wat de helft is van het door de gemeente in rekening gebrachte bedrag. Daarnaast werd J.E. Bouw veroordeeld tot betaling van rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De tegenvordering van J.E. Bouw werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de vertraging in de aansluiting niet te wijten was aan de gemeente, maar aan de discussie over de kosten. Uiteindelijk werd J.E. Bouw veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 3.188,77 aan de gemeente, vermeerderd met wettelijke rente, en werd bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Het vonnis werd uitgesproken door kantonrechter P.J. Jansen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Zaanstad
Zaaknr/rolnr.: 2993739 CV EXPL 14-3000
Uitspraakdatum: 25 september 2014

Vonnis in de zaak van:

de publiekrechtelijke rechtspersoon
gemeente Edam-Volendam, gevestigd te Volendam
eisende partij in de zaak van de vordering (conventie), verwerende partij in de zaak van de tegenvordering (reconventie)
verder te noemen: de gemeente
gemachtigde: mr. C.M. Smit, advocaat te Volendam
tegen

de besloten vennootschap J.E. Bouw B.V., gevestigd te Edam

gedaagde partij in de zaak van de vordering (conventie), eisende partij in de zaak van de tegenvordering (reconventie)
verder te noemen: J.E. Bouw
gemachtigde: mr. H.A. Kwakman, advocaat te Edam.

Het procesverloop

in de zaak van de vordering en de tegenvordering
1. De gemeente heeft bij dagvaarding van 8 april 2014 een vordering ingesteld. J.E. Bouw heeft schriftelijk geantwoord en een tegenvordering (in reconventie) ingediend. Na beraad heeft de kantonrechter bij vonnis van 5 juni 2014 een verschijning van partijen ter zitting bevolen. Die zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014, waar voor de gemeente zijn verschenen [A] en [B], bijgestaan door mr. Smit, en waar voor J.E. Bouw is verschenen [X], directeur, bijgestaan door mr. Kwakman. Partijen hebben op de zitting hun standpunt toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Met het oog op de zitting hebben partijen bij brieven van 14 augustus, 18 augustus, 20 augustus en 21 augustus 2014 nog nadere stukken overgelegd. Vervolgens is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

De feiten

in de zaak van de vordering en de tegenvordering
2. J.E. Bouw heeft in 2010 als aannemer nieuwbouwwoningen gerealiseerd aan de [adres] (hierna: de woningen). Op 13 september 2010 is daarvoor een bouwvergunning verleend door de gemeente.
3. De gemeente heeft ten behoeve van de woningen een aansluiting op de gemeentelijke riolering gerealiseerd. Met een factuur van 22 februari 2011 heeft de gemeente daarvoor bij J.E. Bouw een bedrag in rekening gebracht van € 4.968,46. J.E. Bouw heeft dit bedrag niet betaald.

Het geschil

in de zaak van de vordering
4. De gemeente vordert betaling van € 6.228,21 van J.E. Bouw. Daarbij stelt de gemeente – kort samengevat – dat J.E. Bouw de factuur van 22 februari 2011 voor het realiseren van een aansluiting van de woningen op de gemeentelijke riolering nog moet betalen, en dat J.E. Bouw rente en incassokosten verschuldigd is.
5. J.E. Bouw stelt dat zij niets verschuldigd is aan de gemeente, nu gemeente in de bouwvergunning niets heeft opgenomen over de kosten van de aansluiting op de riolering en die kosten al zijn betaald via de leges voor de bouwvergunning. Ook meent J.E. Bouw dat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor het verhaal van die kosten. Verder voert J.E. Bouw aan dat er ook geen overeenkomst is gesloten tussen partijen op grond waarvan J.E. Bouw aansluitkosten verschuldigd is. Voor zover al wel sprake zou zijn van een overeenkomst, moet deze worden vernietigd wegens misbruik van omstandigheden, dan wel moeten de kosten worden gematigd, aldus J.E. Bouw.
in de zaak van de tegenvordering
6. J.E. Bouw vordert betaling van € 8.600,76 van de gemeente. J.E. Bouw stelt dat de gemeente weigerachtig is geweest om de aansluiting op de riolering te realiseren en dat J.E. Bouw daardoor schade heeft geleden. Die schade bestaat volgens J.E. Bouw vooral uit de kosten wegens juridische bijstand en het dagelijks moeten wegpompen van water. De gemeente heeft de tegenvordering betwist.
in de zaak van de vordering en de tegenvordering
7. Bij de beoordeling zal zo nodig nog nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.

De beoordeling

8. Het gaat in deze zaak om de vraag of J.E. Bouw moet worden veroordeeld tot betaling van
€ 6.228,21.
9. Anders dan J.E. Bouw stelt, zijn de aansluitkosten van de riolering niet begrepen in de legeskosten van de bouwvergunning. Legeskosten zien, gelet op artikel 229 van de (toenmalige) Gemeentewet en de (toenmalige) Legesverordening van de gemeente, uitsluitend op kosten voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning.
10. De kantonrechter volgt J.E. Bouw ook niet in haar stelling dat de gemeente de aansluitkosten voor de riolering had moeten regelen in of bij de bouwvergunning. Onder omstandigheden is de gemeente op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om een zogeheten exploitatieplan vast te stellen, waarin ook het verhaal van kosten wordt geregeld. Blijkens artikel 6.2.1a van het Besluit ruimtelijke ordening bestaat die verplichting echter niet als de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op nutsvoorzieningen betreffen. In de toelichting bij laatstgenoemd artikel wordt opgemerkt dat het hier gaat om bijvoorbeeld een aansluiting op het riool, en dat de gemeente de kosten daarvan via een overeenkomst kan verhalen (Stb. 2010/684, pag. 4). Gelet hierop behoefde de gemeente de aansluitkosten dus niet te regelen in de bouwvergunning en was zij bevoegd daarover een (privaatrechtelijke) overeenkomst te sluiten.
11. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de stukken dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan voor het aansluiten van de woningen op de riolering. In de e-mail van 27 oktober 2010 verzoekt de heer [X] namens J.E. Bouw aan de gemeente om op korte termijn de aansluitingen te maken. Met een e-mail van 13 december 2010 heeft de heer [X)] nogmaals de opdracht gegeven om de woningen aan te sluiten. Hieraan heeft de gemeente gevolg gegeven door het realiseren van de aansluiting in week 50 van 2010. Daaruit kan niet anders worden afgeleid dan dat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk voor het realiseren van aansluiting van de riolering op de woningen.
12. J.E. Bouw kan wel worden gevolgd in haar stelling dat bij het sluiten van de overeenkomst tussen partijen geen prijs is bepaald. Uit eerdergenoemde e-mails blijkt immers dat J.E. Bouw ten aanzien van de kosten en de prijs uitdrukkelijk een voorbehoud heeft gemaakt, in die zin dat die kosten volgens J.E. Bouw nog moesten worden uitgezocht en dat de kosten onder protest werden voldaan. Bovendien blijkt niet dat de gemeente bij of vóór het sluiten van de overeenkomst het bedrag aan kosten heeft genoemd dat zij met de factuur van 22 februari 2011 in rekening heeft gebracht bij J.E. Bouw, ook niet bij wijze van richtprijs.
13. Volgens artikel 7:752 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd, indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.
14. De gemeente is bij de bepaling van de prijs voor de door haar in rekening gebrachte kosten geheel uitgegaan van de factuur van 31 december 2010 van Van Geemen & Zn B.V., de onderneming die de werkzaamheden feitelijk heeft uitgevoerd. Blijkens die factuur is onder andere 70 uur aan werkzaamheden in rekening gebracht, naast materiaalkosten. Met J.E. Bouw is de kantonrechter van oordeel dat dit aantal uren niet zonder meer te verklaren valt uit de aard van de werkzaamheden – het realiseren van twee rioolaansluitingen – onder meer waar het gaat om 23 uur werkzaamheden voor een stratenmaker. Een nadere specificatie van de werkzaamheden ontbreekt ook. Verder is tegenover de betwisting daarvan door J.E. Bouw door de gemeente onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat 30 meter aan riolering is gerealiseerd. De enkele verwijzing naar de factuur van Van Geemen & Zn B.V. en de op de zitting getoonde tekeningen zijn daarvoor niet genoeg. Daarnaast is door de gemeente niet, althans onvoldoende gesteld en toegelicht dat de factuur van Van Geemen & Zn B.V. in overeenstemming is met de ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen. Gelet op het voorgaande kan de factuur van Van Geemen & Zn B.V. voor de vaststelling van de redelijke prijs dus niet zonder meer bepalend zijn.
15. Daarnaast weegt de kantonrechter mee dat de gemeente op grond van haar eigen publicatie in 2010 op haar website, zoals overgelegd bij de brief van de gemeente van 14 augustus 2014, gehouden was om voorafgaand aan het realiseren van de rioolaansluiting de kosten daarvan te berekenen en aan betrokkene bekend te maken. Ook blijkt uit die publicatie dat de gemeente bij de berekening van de kosten rekening diende te houden met de afstand tot het hoofdriool, de hoogte van het pand en de te gebruiken materialen. Vast staat dat de gemeente een dergelijke berekening niet heeft gemaakt en ook niet vooraf aan J.E. Bouw bekend heeft gemaakt. Deze nalatigheid komt voor rekening en risico van de gemeente en is temeer reden om de prijs van de werkzaamheden niet vast te stellen op het achteraf door de gemeente in rekening gebrachte bedrag van de factuur van Van Geemen & Zn B.V.
16. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter alsnog een redelijke prijs zal moeten vaststellen. In dat verband moet worden geconstateerd dat beide partijen geen, althans onvoldoende gegevens hebben aangedragen waaruit kan worden afgeleid wat de gewoonlijk bedongen prijzen destijds waren. Ook is niets gesteld of gebleken over gewekte verwachtingen ter zake van de vermoedelijke prijs. De kantonrechter ziet geen reden om de prijs te bepalen aan de hand van de huidige Aansluitverordening Riolering Edam-Volendam, alleen al niet omdat partijen van mening verschillen over de vraag of die verordening van toepassing is en welke prijs volgens die verordening heeft te gelden. Bij gebreke aan nadere aanknopingspunten zal de kantonrechter de prijs daarom naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op de helft van het factuurbedrag van Van Geemen & Zn B.V., te weten op een bedrag van € 2.484,23 (incl. btw). J.E. Bouw zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De gevorderde rente kan ook worden toegewezen, omdat J.E. Bouw te laat heeft betaald en in verzuim is gekomen, zij het ook hier tot de helft van het gevorderde bedrag, dus tot een bedrag van € 253,65.
17. J.E. Bouw heeft nog gesteld dat de overeenkomst tussen partijen moet worden vernietigd wegens misbruik van omstandigheden. Naar de kantonrechter begrijpt, meent J.E. Bouw dat sprake is van misbruik van omstandigheden, omdat zij door de gemeente zou zijn gedwongen om vooraf in stemmen met verhaal van de door de gemeente te bepalen kosten. Echter, de kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald en heeft alsnog een redelijke prijs vastgesteld. Er is daarom geen grond voor vernietiging wegens misbruik van omstandigheden, nog daargelaten of sprake is van dergelijk misbruik.
18. Verder zal J.E. Bouw worden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Uit de door de gemeente overgelegde stukken, waaronder brieven en aanmaningen gericht aan J.E. Bouw, blijkt dat er voldoende buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht om een vergoeding daarvoor te rechtvaardigen. Gelet op de toe te wijzen hoofdsom van € 2.484,23 zullen de buitengerechtelijke incassokosten conform het tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten worden toegewezen tot een bedrag van € 450,89 (incl. btw).
19. Nu beide partijen op punten ongelijk krijgen, zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen.
in de zaak van de tegenvordering
20. De tegenvordering van J.E. Bouw wordt afgewezen. Met de enkele stelling in de dagvaarding dat J.E. Bouw door de weigerachtige houding van de gemeente kosten heeft moeten maken wegens juridische bijstand en voor het dagelijks wegpompen van water, heeft J.E. Bouw haar vordering onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Ook op de zitting is J.E. daarop onvoldoende ingegaan, temeer gelet op de uitgebreide betwisting door de gemeente van de tegenvordering, zoals weergegeven in de brief van 14 augustus 2014.
21. Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat de vertraging in de aansluiting op de riolering blijkens de stukken niet is ontstaan door een weigerachtige houding van de gemeente om die aansluiting te realiseren, zoals J.E. Bouw stelt, maar door een discussie tussen partijen over de vraag of de gemeente de kosten van die aansluiting – ongeacht de hoogte daarvan – op J.E. Bouw mocht verhalen. Daarbij heeft J.E. Bouw zich steeds op het standpunt gesteld dat de gemeente die kosten in het geheel niet kon verhalen. In die discussie ligt het ongelijk bij J.E. Bouw, nu hiervoor in de zaak over de vordering is geoordeeld dat het standpunt van J.E. Bouw onjuist is en de gemeente kosten voor de aansluiting wel in rekening mocht brengen bij J.E. Bouw. Daarnaast blijkt uit de e-mail van de gemeente van 21 oktober 2010 dat J.E. Bouw in de gelegenheid is gesteld om zelf in onderhandeling te treden met Van Geemen & Zn B.V. over de prijs van de aansluiting. Dat J.E. Bouw daarop niet is ingegaan, komt in dit verband voor haar rekening en risico. Er is wat betreft de door J.E. Bouw gestelde vertraging in de realisering van de aansluiting op de riolering dan ook geen sprake van een toerekenbare onrechtmatige daad of van een toerekenbare tekortkoming van de kant van de gemeente.
22. Nu J.E. Bouw ongelijk krijgt, moet zij de proceskosten van de gemeente betalen. Die kosten worden tot op heden bepaald op nihil, omdat niet is gebleken van proceshandelingen waarvoor een vergoeding kan worden toegekend.

De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van de vordering
Veroordeelt J.E. Bouw om aan de gemeente tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te voldoen van € 3.188,77, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 2.484,23 vanaf 8 april 2014 tot aan de dag van gehele voldoening.
Bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
in de zaak van de tegenvordering
Wijst de vordering af.
Veroordeelt J.E. Bouw in de proceskosten van de gemeente, die tot heden voor de gemeente op nihil worden vastgesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 25 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter