Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser1],
[eiser2],
[eiser3],
1.[gedaagde1],
[gedaagde4],
[gedaagde5],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 juni 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 8 november 2013
- de doorverwijzing naar mediation
- het bericht dat de mediation niet tot een oplossing van het geschil heeft geleid
- de akte na comparitie tevens vermeerdering van eis van 9 april 2014
- de antwoord akte na comparitie van 14 mei 2014
- de akte uitlating producties van 23 juli 2014.
2.De feiten
het huis met atelier, expositieruimte, erf, schuur en weiland, (…)
alle overige activa in bedoelde akte van oprichting omschreven.
ten gunste van[[gedaagde1]]
afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht tot betaling van dat bedrag, waartegenover[Zege
r]
(…) ten titel van geldlening jegens[[eiser1]]
(…) schuldig heeft erkend een bedrag in kontanten groot (…) (f 13.290,00) of (…) (€ 6.030,74) welke schuldigerkenning door schuldeiser is aanvaard.
bepaalt dat bij deze een gedeelte van de voormelde schuld voortvloeiend uit genoemde overeenkomst tot afstand om baat ter grootte van (…) (f 5.545,00) of … (€ 2.516,21 aan[[gedaagde1]]
kwijt te schelden.
een schuld ter grootte van (…) (f 7.745,00) of (…) (€ 3.514,53)
- [eiser1] wenst de auteursrechten over te dragen aan [gedaagde2] alsook aan [gedaagde2] de uitsluitende bevoegdheid toe te kennen om naar het oordeel van [gedaagde2] op passende wijze om te gaan met de aan [eiser1] toekomende persoonlijkheidsrechten, welke overdracht [gedaagde2] wenst te aanvaarden.
- Deze wens is met name ingegeven om het werk van [eiser1] verbonden te houden met het werk van haar overleden echtgenoot [A.], zulks op een overeenkomstige wijze als bedoeld door [A.] zoals hiervoor in het tweede gedachtestreepje van deze considerans tot uitdrukking gebracht.
- (…)
3.Het geschil
4.De beoordeling
de rechtbank begrijpt 6:74] e.v. BW ingeval van een bestaande contractuele verplichting, alsmede onrechtmatige daad en de vennootschappelijke normen van de artikelen 2:8 en 2:9 BW. Voorts stellen eisers dat [gedaagde1] ongerechtvaardigd is verrijkt ten gevolge van bepaalde transacties en dat instandhouding daarvan in strijd is met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 BW.