6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de uitoefening van zijn functie als politieambtenaar geschoten op een wegrijdend voertuig waarvan hij wist dat zich daarin twee personen bevonden. Eén van deze kogels heeft de bestuurder tegen zijn rug geraakt, de andere kogel is tussen de inzittenden in ter hoogte van hun hoofden door de voorruit naar buiten gegaan. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij letsel aan slachtoffer [slachtoffer 1] heeft toegebracht en het risico op dodelijk letsel in het leven heeft geroepen. Een dergelijk gewelddadig feit, gepleegd in een woonwijk, brengt onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg.
Hoewel verdachte niet heeft gehandeld vanuit de gedachte de slachtoffers te willen doden of ernstig te verwonden, heeft hij een ernstige inschattingsfout gemaakt bij de uitoefening van zijn politietaak. Verdachte heeft daarbij – zo blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting – op het moment van staande houding van de inzittenden bewust niet gekozen voor de zogenaamde ‘uitpraatprocedure’ omdat hij niet overtuigd was dat zij de overvallers op de zonnestudio zouden zijn. In plaats van de uitpraatprocedure heeft verdachte gekozen voor een veel zwaarder middel om de staande houding van de inzittenden te ondersteunen, te weten het meermalen gericht schieten op de achterzijde van het voertuig met alle risico’s van dien. De rechtbank is zich ervan bewust dat politieagenten tot snel handelen zijn genoopt en in luttele secondes ingrijpende beslissingen moeten nemen. Hierop worden politieagenten evenwel getraind. Ook heeft de politie een dermate grote rol binnen onze rechtsorde, dat agenten zich aan de hieromtrent opgestelde regels moeten houden. De rechtbank weegt deze zogenoemde ‘Garantenstellung’ mee bij de op te leggen straf.
Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het feit dat het gebeuren ook diepe indruk op verdachte heeft gemaakt en hij al een zware straf ondervindt doordat hij zich publiekelijk dient te verantwoorden in de rechtszaal. De rechtbank heeft ook zelf kunnen constateren dat verdachte dit zwaar is gevallen. Ook heeft verdachte ter terechtzitting te kennen gegeven nu bedachtzamer en terughoudender te handelen bij de uitoefening van zijn politietaak.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 29 oktober 2014, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 november 2014 van J.H. Kooij, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Noord-West te Haarlem en
- het psychologisch rapport gedateerd 24 november 2014, opgesteld door gezondheidszorgpsycholoog drs. P.C. Dalebout.
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte geen straf dient te worden opgelegd, maar dat dient te worden volstaan met een schuldigverklaring. De rechtbank is echter van oordeel dat een enkele schuldigverklaring zonder oplegging van straf onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het feit. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op het ontbreken van disciplinaire maatregelen van de zijde van de korpsleiding, hetgeen merkwaardig mag worden genoemd tegen de achtergrond, dat in een rechtsstaat ook de overheid zich aan de rechtsregels dient te houden. Dit niet ingrijpen door de korpsleiding zal vanzelfsprekend de verdachte niet worden aangerekend, en zal derhalve de hoogte van de strafoplegging niet uiteindelijk bepalen. Het maakt wel dat een strafrechtelijke reactie - die verder gaat dan een voorwaardelijke straf – uit oogpunt van generale preventie – wat mag de politie wel en niet in de toekomst - niet gemist kan worden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Nu in dit geval geen sprake is geweest van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van aangevers – immers het lichamelijke letsel is beperkt gebleven – zal de rechtbank volstaan met de na te noemen sanctie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren in de onderhavige zaak de meest passende straf is.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen taakstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.