ECLI:NL:RBNHO:2014:11839

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
C-14-158821-KG ZA 14-397
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van schoolmaatregelen tegen leerling wegens ongeoorloofde afwezigheid

In deze zaak vorderde eiser, in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon, de school te verbieden om hem te sanctioneren voor het missen van een deeltoets wiskunde. De zoon had op 10 oktober 2014 een toets gemist omdat hij met zijn gezin op vakantie was in Zuid-Afrika. De school had hem de deelname aan de herkansing ontzegd op basis van het Examenreglement, dat voorschrijft dat ouders tijdig moeten melden als een leerling niet kan deelnemen aan een toets. Eiser stelde dat de beslissing van de school onredelijk en onbillijk was, en dat de school de toezegging had gedaan dat zijn zoon de toets alsnog mocht maken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslissing van de school, die was bevestigd door de commissie van beroep, marginaal toetsbaar was. De rechter concludeerde dat het zeer onwaarschijnlijk was dat de bodemrechter de beslissing zou vernietigen. De rechter benadrukte dat de ouders op de hoogte waren van de toets en dat zij de school niet tijdig hadden geïnformeerd over de afwezigheid van hun zoon. De sanctie die de school had opgelegd, werd als proportioneel beschouwd, gezien de omstandigheden. Eiser werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ouders om tijdig te communiceren met scholen over afwezigheid van leerlingen en de gevolgen van ongeoorloofde afwezigheid in het kader van het Examenreglement.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
CVZ/JG
KG nummer: C/14/158821/KG ZA 14/397
datum: 12 december 2014
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[voornaam eiser] [achternaam],
in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon
[naam zoon] [achternaam],
wonende te Wognum,
EISER IN KORT GEDING,
advocaat mr. J.W. Bloem te Zaandam, gemeente Zaanstad,
tegen:
de stichting TABOR COLLEGE,
tevens h.o.d.n. TABOR COLLEGE, WERENFRIDUS,
gevestigd te Hoorn,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
advocaat mr. M.R.A. Dekker te Den Haag.
Partijen zullen verder worden genoemd “[achternaam]” respectievelijk “Tabor”.

1.HET VERLOOP VAN HET GEDING

Ter terechtzitting van 11 december 2014 zijn verschenen [achternaam] en zijn echtgenote vergezeld van mr. Bloem voornoemd en namens Tabor [naam 1] (voorzitter College van Bestuur en voorzitter Commissie van Beroep) en [voorletters][naam 2] (rector) vergezeld van
mr. M.W.A. Scholtes, waarnemend voor mr. Dekker voornoemd.
[achternaam] heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Tabor heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [achternaam] de originele dagvaarding en een pleitnotitie en van de zijde van Tabor een schriftelijke toelichting, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.

2.DE UITGANGSPUNTEN

2.1
[achternaam] is de vader van [naam zoon] [achternaam] (hierna: [naam zoon]). [naam zoon] is thans 15 jaar oud en is leerling van Tabor. [naam zoon] zit in zijn examenjaar voor de HAVO. Op de verhouding tussen Tabor en [naam zoon] is toepasselijk het door Tabor opgestelde
Examenreglement 2014-2015 bestemd voor leerlingen van 3-4 VMBO-MAVO, 4-5 HAVO, 4-5-6 VWO(hierna: het Examenreglement). De roosters en exameneisen zijn vastgelegd in het door Tabor opgestelde Programma van Toetsing en Afsluiting 2014-2015 (PTA). In het PTA staat vermeld dat het schoolexamen is onderverdeeld in drie perioden.
2.2
[achternaam] heeft [naam zoon] op vrijdag 10 oktober 2014 meegenomen voor een gezinsvakantie in Zuid-Afrika. Hierdoor heeft [naam zoon] op die dag een van het schoolexamen deel uitmakende deeltoets wiskunde gemist.
2.3
Na terugkomst van zijn vakantie heeft [achternaam] op 19 oktober 2014 gelezen een e-mailbericht gedateerd 10 oktober 2014 van de conrector VWO van Tabor, mevrouw [naam 3]. Daarin stond dat ongeoorloofd verzuim van [naam zoon] was geconstateerd, dat een toets was gemist, maar dat dit de eerste keer was en dat er geen maatregelen genomen zouden worden naar de leerplichtambtenaar. Aan [naam zoon] werd aangeraden om direct na de vakantie contact op te nemen met mevrouw[naam 4], conrector van de HAVO, om de consequenties van het missen van de toets te bespreken.
2.4
[naam zoon] heeft het gesprek met conrector[naam 4] gevoerd. Daarbij is hem in ieder geval meegedeeld dat hij de toets alsnog moest maken.
2.5
Bij brief van 22 oktober 2014 aan [achternaam] heeft de rector, [naam 2] voornoemd, onder meer het volgende meegedeeld:
“Eind vorige week heb ik te horen gekregen dat [naam zoon] zonder geldige reden afwezig is geweest bij een tussentoets voor Wiskunde die deel uitmaakt van het Schoolexamen.
Volgens artikel F.1 van het Examenreglement kan de rector in dit geval maatregelen nemen. De maatregelen die mij ter beschikking staan, staan vermeld in artikel F.3.1 van hetzelfde reglement. Ik heb besloten [naam zoon] de deelname aan de herkansing van de volgende tentamen periode te ontzeggen. Wel sta ik hem toe de gemiste toets in te halen.”
2.6
[achternaam] is tegen die beslissing in beroep gegaan bij de commissie van beroep van Tabor (hierna: commissie van beroep). Op 30 oktober 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden voor de commissie van beroep. Tijdens die hoorzitting werd vastgesteld dat de beslissing door de rector (zijnde de directeur van Tabor) was genomen zonder [naam zoon] vooraf te horen. Op 31 oktober 2014 heeft de commissie van beroep Tabor in de gelegenheid gesteld om die omissie te herstellen.
2.7
Vervolgens zijn [achternaam] en [naam zoon] gehoord en heeft de rector op 12 november 2014 meegedeeld zijn beslissing van 22 oktober 2014 te handhaven. Volgens de rector is [naam zoon] terecht de deelname aan de herkansing van de volgende tentamenperiode ontzegd op grond van de volgende overwegingen:
* [naam zoon] was op de hoogte van de geplande tussentijdse toets;
* [naam zoon] is afwezig geweest bij die toets;
* [naam zoon] en/of zijn ouders hebben de school niet vooraf in kennis gesteld van de geplande afwezigheid van [naam zoon] en zijn daarmee in overtreding van artikel B.8 van het Examenreglement.;
* volgens artikel B.9 van het Examenreglement is de afwezigheid van [naam zoon] daardoor aan te merken als ongeldige verhindering en kan de directeur op grond hiervan maatregelen treffen volgens hoofdstuk F van het Examenreglement;
* de mogelijke maatregelen staan vermeld in artikel F.3.1 van het Examenreglement.
Voorts is in de brief vermeld dat de gemiste toets inmiddels door [naam zoon] is ingehaald.
2.8
Deze beslissing is d.d. 2 december 2014 door de commissie van beroep bevestigd.
In deze beslissing is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Uw standpunt
[naam zoon] heeft de tussentoets niet kunnen maken omdat hij met mij en mijn gezin op 13 oktober 2014, de dag dat de tussentoets gemaakt moest worden, op weg was naar Zuid-Afrika voor een gezinsvakantie. [naam zoon] mocht de school niet vooraf op de hoogte brengen van zijn afwezigheid omdat de school dan de leerplichtambtenaar zou moeten verwittigen. Deze zou dan handhavend kunnen optreden waardoor de reis naar Zuid-Afrika wellicht niet gemaakt zou kunnen worden.
(…)
Beschouwing
[naam zoon] wist dat hij op de bewuste vrijdag een tussentoets had. Hij wist ook dat hij die tussentoets niet zou maken omdat hij wist dat hij, op het moment dat de tussentoets werd afgenomen, met zijn vader en overige gezinsleden op weg was naar Zuid-Afrika voor een vakantie. Hij heeft hierover bewust de school niet vooraf ingelicht. Er is niet, althans hiervan is niet gebleken, tijdig bericht van verhindering gegeven door [naam zoon] en/of de vader van [naam zoon] dan wel de moeder van [naam zoon]. Vaststaat dat op het moment dat geconstateerd werd dat [naam zoon] niet bij de tussentoets aanwezig was, een vertegenwoordiger van de school heeft gebeld met de heer [achternaam] en geïnformeerd naar de afwezigheid van [naam zoon].
Hieruit volgt dat [naam zoon] zonder geldige reden afwezig was bij de tussentoets. Het staat de rector vrij om dan een sanctie op te leggen die passend is conform artikel F3 van het examenreglement.”
2.9
In een e-mailbericht van 5 december 2014 heeft [achternaam] aan Tabor meegedeeld dat hij zich niet wilde neerleggen bij de uitspraak van de commissie van beroep.
2.1
Op 16 december 2014 is er voor de leerlingen van Tabor gelegenheid een herkansing te doen voor de eerste periode.

3.DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
[achternaam] vordert:
- de school te verbieden om op grond van het verzuimen van de “deeltoets” wiskunde d.d. 10 oktober 2014:
primair: een maatregel te nemen als bedoeld in artikel F.3 Examenreglement dan wel een andere maatregel te nemen;
subsidiair: [naam zoon] de mogelijkheid te ontnemen deel te nemen aan een examen of herkansing;
- de maatregel d.d. 22 oktober 2014 en de bestendigende beslissingen d.d. 12 november 2014 van de directie van de school en d.d. 2 december 2014 van de commissie van beroep, strekkende tot “
het uitsluiten van/ontzeggen aan [naam zoon] [achternaam] aan deelname aan de herkansingen van de volgende tentamenperiode” te vernietigen, althans bij wijze van voorlopige maatregel te schorsen totdat in een bodemprocedure is beslist over de rechtmatigheid en aanvaardbaarheid daarvan;
- de school te gebieden om [naam zoon] -ongeacht of hij zich tijdig heeft opgegeven- op zijn eerste verzoek:
primair: toe te laten tot de herkansingen van de herkansingszitting d.d. 16 december 2014 voor een vak naar zijn keuze;
subsidiair: (bijvoorbeeld indien de herkansingszitting van Periode 1 inmiddels voorbij is) een extra/andere herkansing(gelegenheid) te bieden (in nader overleg) binnen 14 dagen na het te wijzen vonnis;
- een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000, -- ineens en
€ 1.000,-- per dag indien de school in strijd handelt met enig gebod of verbod zoals gevorderd en toegewezen.
3.2
[achternaam] legt, verkort en zakelijk weergegeven, aan zijn vordering ten grondslag dat [achternaam] en [naam zoon] niet aan de beslissing van Tabor gebonden kunnen worden omdat deze in verband met de inhoud en de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ten opzichte van [naam zoon] onaanvaardbaar is en daardoor vernietigbaar. De beslissing van Tabor is onduidelijk en niet proportioneel. Tabor heeft het Examenreglement verder onjuist toegepast. Bovendien heeft de conrector[naam 4] aan [naam zoon] toegezegd dat hij de deeltoets mocht herkansen en dat de kous daarmee af was. Daarnaast voert [achternaam] aan dat in de beslissing wordt gesproken over het ontzeggen van een herkansing van de volgende tentamenperiode, dus van periode 2. Echter, thans blijkt dat de beslissing ziet op de herkansingszitting na periode 1. Door die onduidelijkheid wordt [naam zoon] onredelijk zwaar getroffen omdat dit tot gevolg zou hebben dat hij een tentamen Duits dat hij in de afgelopen periode verbruid heeft niet zou kunnen herkansen. [achternaam] voert verder aan dat dit [naam zoon] zwaar treft terwijl de beslissing om op 10 oktober 2014 overdag te vertrekken een beslissing van de ouders is geweest, waaraan [naam zoon] zich niet kon onttrekken.
3.3
Tabor heeft verweer gevoerd. Zij heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de beoordeling in dit kort geding slechts een summiere toets betreft aangezien de beslissing is gegeven bij wege van een bindend advies. [naam zoon] is aan deze beslissing gebonden tenzij moet worden geoordeeld dat de inhoud of de wijze van totstandkoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht moeten worden waardoor de beslissing vernietigbaar is. Daarvan is geen sprake. Daarnaast heeft Tabor de door [achternaam] aangevoerde gronden waarom de beslissing vernietigbaar zou zijn en de wijze van het totstandkomen van de beslissing toegelicht.
3.4
Voor zover voor de beslissing van belang zal hierna inhoudelijk worden ingegaan op de verschillende standpunten.

4.DE GRONDEN VAN DE BESLISSING

4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing van de commissie van beroep van 2 december 2014 is te beschouwen als een vaststellingsovereenkomst als is bedoeld in artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek (BW). Toetsing van deze beslissing dient plaats te vinden aan de hand artikel 7:904 BW. Ingevolge artikel 7:904 BW is een beslissing vernietigbaar indien gebondenheid daaraan van een partij of van een derde in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit betekent dat de rechter de beslissing van de algemeen directeur van de Tabor van 22 oktober 2014 slechts marginaal en niet in volle omvang kan toetsen. De vraag die thans voorligt is of het zeer waarschijnlijk is dat de bodemrechter, geconfronteerd met dezelfde feiten en/of omstandigheden, zal overgaan tot vernietiging van het bindend advies.
4.2
Vooropgesteld moet worden dat [naam zoon] en zijn ouders er vóór 10 oktober 2014 mee bekend waren dat [naam zoon], door de voorgenomen vakantie, op die datum niet op school aanwezig zou zijn. Zij waren er ook mee bekend dat [naam zoon] die dag een toets zou hebben. Zij hebben de school van de afwezigheid van [naam zoon] niet tevoren op de hoogte gesteld in de veronderstelling dat dit later nog wel geregeld kon worden met school. Bovendien wilden zij voorkomen dat de voorgenomen afwezigheid zou leiden tot een melding bij de Inspectie, waardoor de familie [achternaam] niet hun voorgenomen vlucht naar hun vakantiebestemming kon nemen. De school heeft op 10 oktober 2014 om 8.59 uur gebeld naar de ouders en hen meegedeeld dat [naam zoon] niet aanwezig was. Op dat moment bevond het gezin zich reeds op Schiphol. Naar aanleiding van dit voorval heeft de directeur, in de persoon van de rector, van Tabor een sanctie opgelegd.
4.3
De sanctie die aan [naam zoon] is opgelegd houdt in dat hem de deelname aan de herkansing van periode 1 is ontzegd. Voor zover [achternaam] aanvoert dat het besluit van de directie op dit punt onduidelijk of onjuist is omdat uit de bewoordingen van dat besluit lijkt te volgen dat bedoeld is de herkansing na de tentamenperiode van periode 2 uit te sluiten, faalt dit verweer. Wellicht dat uit de bewoordingen van het besluit van de directie van Tabor op zich niet geheel duidelijk wordt of de uitsluiting betrekking heeft op de herkansing na de tentamens van periode 1 of na die van periode 2, maar uit hetgeen [achternaam] mede in verband met dit kortgeding heeft aangevoerd, blijkt voldoende duidelijk dat hij heeft gegrepen dat het besluit van de directie ziet op de herkansing na periode 1. Dat de sanctie ziet op de herkansing na de tentamenperiode 1 ligt ook voor de hand door de wijze waarop in het PTA periode 1 is beschreven. Immers de tentamens in periode 1 zijn, behoudens de deeltoetsen wiskunde en natuurkunde, geconcentreerd in de week van 10 tot en met 14 november, zo blijkt uit het PTA. In dat verband ligt voor de hand dat de met “de herkansing na de eerstvolgende tentamenperiode” is bedoeld de herkansing na de tentamenperiode van 10-14 november 2014.
4.4
[achternaam] heeft verder aangevoerd dat het PTA en het Examenreglement onvoldoende op elkaar aansluiten en dat de directie het Examenreglement onjuist heeft toegepast. Hierover overweegt de voorzieningenrechter dat de beslissing van de directie is gebaseerd op de artikelen B.8 en B.9 en hoofdstuk F, van het Examenreglement. Deze artikelen B.8 en B.9 bepalen het volgende.
B.8 Indien een leerling, door welke oorzaak dan ook, niet kan deelnemen aan één of meer tentamens van het examen moet één van de ouders/verzorgers dit tijdig vóór aanvang van het betreffende onderdeel melden bij de locatieadministratie. …
B.9 Indien ouders/verzorgers (en voor leerlingen van 18 jaar en ouder de afgesproken persoon) niet handelen zoals voorgeschreven is in artikel B.8 dan is er sprake van een ongeldige verhindering. De directeur kan op grond hiervan maatregelen nemen volgens hoofdstuk F van dit reglement.
Hoofdstuk F van het Examenreglement bepaalt, voor zover hier van belang:
F. ONREGELMATIGHEDEN BIJ HET EXAMEN
Bevoegdheid van de directeur inzake onregelmatigheden
F.1 Indien een leerling zich ten aanzien van enig deel van het examen dan wel ten aanzien van een aanspraak op ontheffing aan enige onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, dan wel zonder geldige reden afwezig of te laat is, kan de directeur maatregelen nemen.
F.3.1 De maatregelen. bedoeld in artikel F.1, die afhankelijk van de aard van de onregelmatigheden ook in
combinatie met elkaar genomen kunnen worden, zijn:
a. het toekennen van het cijfer 1 voor een tentamen van het schoolexamen of van het centraal examen of voor de rekentoets
b. het ontzeggen van deelname of verdere deelname aan één of meet tentamens (waar onder ook herexamens en herkansingen worden begrepen) van het schoolexamen of het centraal examen of aan de rekentoets het ongeldig verklaren van een of meer reeds afgelegde tentamens van het schoolexamen of van het centraal examen of van de rekentoets; en
d. het bepalen dat het diploma en de cijferlijst slechts kunnen worden uitgereikt na een hernieuwd examen in de door de directeur aan te wijzen onderdelen.
4.5
Voldoende vast staat dat de onderhavige deeltoets deel uitmaakt van het schoolexamen als bedoeld in de PTA en dat daarop het Examenreglement van toepassing is. Niet gebleken is dat de toepasselijke regelingen niet of onvoldoende op elkaar aansluiten. [naam zoon] was ook van de plaats en het tijdstip van deze deeltoets op de hoogte. Wat ook zij van de vraag of [achternaam] nog van plan was om Tabor te bellen over de afwezigheid van [naam zoon] en los van de vraag of de school [achternaam] net voor was door hem om 8.59 uur te bellen over de afwezigheid van [naam zoon] terwijl de toets om 9.00 uur zou beginnen, aangenomen kan worden dat [naam zoon] ongeoorloofd afwezig was. Dat op zich geeft de directie al voldoende grond voor toepassing van Hoofdstuk F. Dat [naam zoon] er door de uitlatingen van conrector[naam 4] op mocht vertrouwen dat er geen sanctie opgelegd zou worden is onvoldoende aannemelijk geworden om tot een ander oordeel te komen.
4.6
Over de aard van de gekozen sanctie is de voorzieningenrechter voorshands het volgende van oordeel. Aannemelijk is dat [naam zoon] geen reële keuze had of hij mee op vakantie zou gaan of naar school. Echter, zelfs als het verwijtbaar handelen geheel op conto van zijn ouders komt, maken de aard en ernst van het ongeoorloofde gedrag het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Tabor dit gedrag uit het oogpunt van algemene preventie sanctioneert en dat die sanctie ook nadelige gevolgen heeft voor de leerling. Dat een leerling een onberispelijke staat van dienst heeft, maakt dat niet anders. De voorzieningenrechter volgt dan ook niet het standpunt van [achternaam] dat de directie moest volstaan met het geven van een waarschuwing. Dat de directie gebruik heeft gemaakt of had moeten maken van andere (sanctie)bepalingen in het Examenreglement is evenmin aannemelijk gemaakt.
4.7
Over de aard van de sanctie is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Tabor voldoende inzicht heeft gegeven in de afweging die heeft geleid tot de gekozen sanctie. De opgelegde sanctie is noch naar haar inhoud, noch naar de wijze waarop zij tot stand is gekomen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Gebreken in de wijze waarop de directie tot haar besluit is gekomen zijn in de loop van de procedure bij de commissie van beroep hersteld.
4.8
Al hetgeen [achternaam] voor het overige heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de bindende beslissing vernietigbaar is, leidt niet tot een ander oordeel.
4.9
Gelet op het voorstaande concludeert de voorzieningenrechter dat het vooralsnog onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de beslissing van de rector en/of de beslissing van de commissie van beroep op het beroep tegen die beslissing zal vernietigen.
4.1
Hieruit volgt dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen van [achternaam]. [achternaam] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.DE BESLISSING

De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt [achternaam] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Tabor begroot op € 608,-- aan verschotten en op € 816,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad
Gewezen door mr. J.H. Gisolf, voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2014in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist