ECLI:NL:RBNHO:2014:11838

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
15/871349-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen van diefstal met geweld en afpersing in vereniging, veroordeling voor alleen plegen van diefstal met geweld en afpersing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van diefstal met geweld en afpersing in vereniging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van twee overvallen op het Kruidvat in Alkmaar, waarbij hij met geweld en bedreiging geld had geëist van de medewerkers. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte kritisch beoordeeld. De verdachte had tijdens zijn verhoren verschillende verklaringen afgelegd over de rol van de medeverdachte, wat de rechtbank deed twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de overvallen, en sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de aanklacht. Echter, de rechtbank achtte de diefstal met geweld en de afpersing wel bewezen, op basis van de verklaringen van de slachtoffers en andere bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 157 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uur. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij Kruidvat Retail BV voor de geleden schade door de overvallen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en legde bijzondere voorwaarden op in verband met de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/871349-14 (P)
Uitspraakdatum: 16 december 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 2 december 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op[geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Heij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.N. van Riel, advocaat te Alkmaar, alsmede de moeder van de benadeelde partij[benadeelde 1] naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 20 januari 2014 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een winkel gevestigd op/aan de Johanna Naberstraat (no.59) aldaar, heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 300 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan het Kruidvat, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 300 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Kruidvat, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader naar die winkel is/zijn toegegaan en/of een bivakmuts heeft/hebben opgedaan en/of vervolgens die winkel heeft/hebben betreden, en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp getoond en/of getoond gehouden en/of gericht en/of gericht gehouden op/aan die [slachtoffer 1] en/of (daarbij) heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader die[slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Ik wil
geld, ik wil geld", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
Feit 2:
hij op of omstreeks 01 maart 2014 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in/uit een winkel gevestigd op/aan de Johanna Naberstraat (no.59) aldaar, heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 475,- euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Kruidvat, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld die/deze[slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 475,- euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Kruidvat, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader naar die winkel is/zijn toegegaan en/of een bivakmuts heeft/hebben opgedaan en/of vervolgens die winkel heeft/hebben betreden, en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp getoond en/of getoond gehouden en/of gericht en/of gericht gehouden op/aan die [slachtoffer 2] en/of (daarbij) heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "Geld, geld" en/of "Rustig, rustig, rustig", althans woorden van dergelijke aard of strekking;
Feit 3 (15/150133-14) primair:
hij op of omstreeks 15 maart 2014 te Alkmaar, in elk geval in Nederland, een snorfiets (Piaggio zwart) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die snorfiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Feit 3 (15/150133-14) subsidiair:
hij op of omstreeks 15 maart 2014 te Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets (zwarte Piaggio), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
VrijspraakTen aanzien van het tenlastegelegde medeplegen van de overvallen op het Kruidvat overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht –net als de officier van justitie- niet aannemelijk dat verdachte de overvallen op het Kruidvat onder dwang van [medeverdachte]of van anderen heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard door bedreigingen gedwongen te zijn om de overvallen te plegen. Nu verdachte echter tijdens de diverse verhoren steeds verschillende personen noemt die hem hiertoe zouden hebben gedwongen en ook over de verdere gang van zaken rond de overvallen steeds wisselend heeft verklaard, acht de rechtbank geen enkele van zijn verklaringen op dit punt bruikbaar voor het bewijs. Daar komt bij dat is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] na 1 maart 2014 nog meerdere malen contact met elkaar hebben gehad waarbij op geen enkele wijze sprake was van enige dwang of bedreiging.
Daarnaast is evenmin uit de overige stukken in het dossier bewijs te putten voor een strafbare rol van anderen bij het door verdachte plegen van de overvallen. Zo kan niet worden bewezen verklaard dat [medeverdachte] bedoelde feiten zou hebben medegepleegd door verdachte van de jas, het wapen of een tas te voorzien. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat [medeverdachte] ten tijde van de eerste overval bij snackbar Kitsy op straat heeft gestaan, niet kan worden aangemerkt als een significante bijdrage aan de overval door verdachte. Immers is niet gebleken dat [medeverdachte] op dat moment op enige wijze contact onderhield met verdachte of dat[medeverdachte] naderhand heeft gedeeld in de buit. Van een bewuste samenwerking of gezamenlijke uitvoering kan op grond van het bovenstaande naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken. Daarbij komt dat van betrokkenheid en of aanwezigheid van [medeverdachte] bij de tweede overval op 1 maart 2014 in het geheel niet is gebleken..
De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte de overvallen op het Kruidvat alleen en op eigen initiatief heeft gepleegd, zodat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen van deze feiten moet worden vrijgesproken.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 1:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 22 januari 2014 (dossierpagina 167/168);
  • het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [slachtoffer 4] d.d. 21 januari 2014 (dossierpagina 170);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2014 (dossierpagina 174);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige 1] d.d. 24 januari 2014 (dossierpagina 261/262);
Feit 2:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van aangeefster[slachtoffer 3] d.d. 2 maart 2014 (dossierpagina 257/276);
  • het proces-verbaal van verhoor van aangeefster d.d. 4 maart 2014 (dossierpagina 278);
  • het proces- verbaal van bevindingen uitkijken beelden Kruidvat d.d. 10 maart 2014 (dossierpagina 286/287);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 1 maart 2014 (dossierpagina 309/310);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige 2] d.d. 5 maart 2014 (dossierpagina 311).
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder
3 primairten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 15 maart 2014 tussen 05.00 en 07.00 uur is de snorfiets, een zwarte Piaggio, van[benadeelde 1] gestolen op de[adres 2] te Alkmaar. [2] Diezelfde ochtend om 10.00 uur ziet de moeder van aangeefster verdachte op de gestolen scooter rijden op de Vogelweg te Alkmaar. [3] [4] Verdachte bekent de Piaggio verkocht te hebben [5] aan[de man 1]. [6]
3.4.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3 primair
Verdachte ontkent te hebben geweten dat de Piaggio die hij op 15 maart 2014 voorhanden heeft gehad gestolen was. Wel verklaart verdachte dat het contactslot los zat, dat het buddyslot ontbrak en dat hij geen papieren van de scooter heeft gezien. Tevens geeft verdachte aan dat hij voor [de man 2], waarvan hij weet dat hij in gestolen scooters handelt, een koper voor de Piaggio moest regelen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte op zijn minst de kans heeft aanvaard dat de scooter van misdrijf afkomstig was en daarmee kan worden bewezenverklaard dat hij wist dat de Piaggio gestolen was.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 20 januari 2014 in de gemeente, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een winkel gevestigd aan de Johanna Naberstraat (no.59) aldaar, heeft weggenomen een geldbedrag van 300 euro, toebehorende aan het Kruidvat, welke diefstal werd
voorafgegaan en vergezeld bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, naar die winkel is toegegaan en een bivakmuts heeft opgedaan en vervolgens die winkel heeft
betreden, en vervolgens heeft hij, verdachte, een mes getoond en gericht gehouden op/aan die [slachtoffer 1] en daarbij heeft hij, verdachte, die[slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Ik wil geld, ik wil geld";
Feit 2:
hij op 1 maart 2014 in de gemeente Alkmaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een winkel gevestigd aan de Johanna Naberstraat (no.59) aldaar, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 475,- euro, toebehorende
aan het Kruidvat, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, naar die winkel is toegegaan en een bivakmuts heeft opgedaan en vervolgens die winkel heeft betreden, en vervolgens heeft hij, verdachte, een mes, getoond en gericht op/aan die [slachtoffer 2] en daarbij heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 2] de woorden toegevoegd: "Geld,
geld" en "Rustig, rustig, rustig";
Feit 3 (15/150133-14) primair:
hij op 15 maart 2014 te Alkmaar, een snorfiets, Piaggio zwart, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die snorfiets wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal
gemakkelijk te maken;
Feit 2: afpersing;
Feit 3 primair: opzetheling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd, rekening houdend met artikel 63 Sr, dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen, waarvan 262 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Aan de proeftijd van twee jaren dienen de bijzondere voorwaarden van ITB harde kern voor de duur van drie maanden en het houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering te worden verbonden ook indien dat inhoudt een behandeling bij een forensische poli en urinecontroles. De officier van justitie vordert de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van een werkstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen jeugddetentie.
De vorderingen van de benadeelde partij van [benadeelde 2], namens het Kruidvat, dienen beiden te worden toegewezen met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel. Aan de vordering van de eerste overval, te weten € 300,-, dient tevens de hoofdelijkheidsclausule te worden gekoppeld. De benadeelde partij [benadeelde 1] dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering, omdat lastig te bewijzen is dat verdachte die schade aan de scooter heeft toegebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte de uitvoeringshandelingen van beide overvallen heeft gepleegd, maar dat hij daartoe gedwongen is. Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd, omdat hij [medeverdachte] erbuiten wilden houden. Die dwang dient ook tot uitdrukking te komen in de strafmaat. Met de eis ten aanzien van de jeugddetentie en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden kan de raadsvrouw zich verenigen. Wel heeft ze verzocht de op te leggen werkstraf te matigen, omdat de nadruk bij verdachte op de hulpverlening dient te liggen. Ten aanzien van de vorderingen van het Kruidvat refereert de raadsvrouw zich, maar verzoekt, gelet op de geringe draagkracht van verdachte en zijn ouders, om niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen of anders een andere vervangingsmaatstaf toe te passen. Daarnaast kan hoogstens de schuldheling van de scooter bewezen worden. De benadeelde partij [benadeelde 1] dient niet-ontvankelijk verklaard te worden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de navolgende omtrent verdachte opgemaakte rapporten is gebleken:
- het rapport van het psychologisch onderzoek, opgesteld door drs. S. Navon-Hage,
orthopedagoog NVO, gedragsdeskundige en mw. M. Brobble, forensisch
orthopedagoog i.o. onder supervisie van dhr. Drs. B. Ruijssenaars, gz psycholoog,
gedateerd 30 oktober 2014;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgesteld door mw. E. Dronrijp,
gedateerd 26 november 2014;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgesteld door mw. E. Dronrijp,
gedateerd 7 augustus 2014.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee gewapende overvallen op het Kruidvat te Alkmaar. In nog geen twee maanden tijd heeft verdachte tweemaal dezelfde winkel overvallen. Verdachte ging met een bivakmuts over zijn hoofd de winkel in en bedreigde, onder toeziend oog van nietsvermoedende klanten, de winkelmedewerkster met een mes en eiste geld. De eerste keer riep verdachte geld, geld, terwijl hij een mes op de kassière richtte. Aanvankelijk kreeg de kassière, doordat ze trilde van angst, de kassalade niet open, maar uiteindelijk zette ze de kassalade op de toonbank, waarop verdachte een greep in de lade deed en met het geld de winkel uitrende. Bij de tweede overval kwam verdachte met een bivakmuts over zijn hoofd en een plastic tas in zijn hand de winkel binnen en vroeg terwijl hij een mes op de kassière richtte om geld. Omdat de kassière met een klant bezig was en haar collega riep, wachtte verdachte. Een andere medewerkster van het Kruidvat pakte de plastic tas van verdachte aan en deed het geld erin. Verdachte heeft hierbij uitsluitend gehandeld voor zijn eigen geldelijke gewin zonder acht te slaan op de mogelijke gevolgen van zijn daden. Dit zijn zeer ernstige feiten, die bij de slachtoffers gevoelens van onveiligheid en in de samenleving grote onrust teweeg brengen. Slachtoffers ondervinden hiervan vaak nog langdurig psychische gevolgen.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van een gestolen scooter. Verdachte heeft op straat van iemand een gestolen scooter overgenomen en daarmee rondgereden, op zoek naar een koper, aan wie hij de scooter heeft doorverkocht. Dit is een ernstig feit, want door heling wordt de afzetmarkt voor gestolen goederen in stand gehouden.
6.4.
Hoofdstraffen
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
Het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 november 2014, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Uit het
psychologischonderzoek gedateerd 30 oktober 2014 blijkt het navolgende.
Verdachte is een zeventienjarige jongen die functioneert op moeilijk lerend niveau. Hij is opgegroeid in een hecht gezin dat een aantal ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt. Om de spanningen thuis te ontvluchten, verbleef verdachte vaak op straat. Er zijn zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van verdachte. Hij heeft geen gestructureerde vrije tijdsbesteding en begeeft zich vaak op straat in een risicovolle vriendengroep aan wie hij heel loyaal is. Hij gebruikt sinds enkele jaren dagelijks wiet. Op zijn elfde jaar kwam hij voor het eerst in aanraking met de politie. Momenteel heeft verdachte begeleiding van de heer [jeugdreclasseerder]van de jeugdreclassering en deze samenwerking verloopt goed. Verdachte volgde onderwijs bij de Viaan. Er waren echter zorgen omtrent zijn stiekeme gedrag, het feit dat hij geen gezag van vreemden accepteerde en hij leek altijd in de buurt van problemen te zijn. Door een conflict met een medeleerling en een conflict met de schoolleiding is verdachte van school verwijderd en doorgestroomd naar het BAP. Ondanks dat verdachte geen startkwalificatie heeft, is hij niet gemotiveerd voor het BAP. Ouders lijken het moeilijk te vinden om negatieve gedragskenmerken bij verdachte te onderkennen. Ze lijken het positieve beeld van verdachte te willen vasthouden, ondanks dat ze met het tegendeel worden geconfronteerd.
Verdachte is beïnvloedbaar, toont weinig weerbaarheid en grenzen indien anderen druk op hem uitoefenen en lijkt onvoldoende probleemoplossingsvaardigheden te bezitten om hiermee om te gaan. Tevens zijn er zorgen omtrent de gewetensontwikkeling van verdachte en heeft hij moeite met oorzaak-gevolg relaties. Ten aanzien van het gezin zijn er risico’s ten aanzien van de verminderde (emotionele) beschikbaarheid, het gebrek aan sturing, het goede vertrouwen van de gezinsleden in elkaar. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Het is van belang dat verdachte consequenties gaat ervaren en een duidelijke dagstructuur krijgt. Er is veel toezicht en begeleiding nodig, mede gelet op het cognitieve vermogen van verdachte. Hier is al een start mee gemaakt door de jeugdreclassering tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis. Daarnaast is behandeling nodig voor de zorgen omtrent zijn sociaal-emotionele en gewetensontwikkeling, zoals bij de forensische poli van GGZ NHN. Een gedragsbeïnvloedende maatregel is niet geïndiceerd, omdat de inschatting is dat verdachte met een lichtere maatregel ook gemotiveerd zal zijn voor behandeling. Geadviseerd wordt aan een deels voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden te verbinden van het houden aan de aanwijzingen van de William Schrikker jeugdreclassering (hierna: WSJ) in het kader van Intensieve Traject Begeleiding (ITB).
Uit het rapport van de
Raad voor de Kinderbescherming gedateerd 26 november 2014blijkt het navolgende.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) acht het zorgelijk dat verdachte blijft recidiveren en dat hij daarbij wisselend is geweest in zijn verhaal daarover. Er zijn zorgen over zijn gewetensontwikkeling en het recidiverisico is hoog. Verdachte moet de consequenties van zijn gedrag gaan ervaren in de vorm van een werkstraf. De voorwaardelijke jeugddetentie dient als stok achter de deur. Verdachte heeft meer structuur en begeleiding nodig, dan de huidige begeleiding door de jeugdreclasseerder. De Raad acht intensieve en integrale behandeling van de forensische poli geïndiceerd, gericht op de gewetensontwikkeling, identiteitsontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling. De Raad acht ITB harde Kern niet passend in combinatie met de forensische poli. Ook adviseert de Raad geen GBM, gezien het intensievere behandeltraject mogelijk lijkt in een lichter kader dan een GBM en de jeugdreclassering dit ook niet ondersteunt. De jeugdreclasseerder heeft aangegeven dat het pedagogisch inzicht van ouders ontbreekt om verdachte voldoende sturing te geven en verantwoording te nemen voor het slagen van de GBM. De Raad adviseert verdachte een werkstraf op te leggen en een jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de ondergane voorlopige hechtenis. Aan het voorwaardelijke deel dienen de bijzondere voorwaarden van het houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, uitgevoerd door WSJ, te worden verbonden, ook indien dat inhoudt meewerken aan de forensische poli en urinecontroles.
Ter zitting heeft mevrouw [jeugdreclasseerder], werkzaam als jeugdreclasseerder bij WSJ, aangegeven dat een ITB harde kern traject van drie maanden geïndiceerd is, omdat verdachte dan meteen intensief begeleid kan worden. De verwachting is dat het GGZ-traject over drie maanden van start zal gaan.
Mevrouw Kwantus, werkzaam bij de Raad, geeft aan dat de Raad akkoord gaat met een ITB harde kern traject van drie maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplichte begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2]heeft namens Kruidvat Retail BV een vordering tot schadevergoeding van € 300,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat uit het weggenomen kassageld.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met bedreiging van geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft namens Kruidvat Retail BV een vordering tot schadevergoeding van € 475,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat uit het weggenomen kassageld.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde bedrag rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: afpersing] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 250,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat uit het eigen risico van de door de verzekering vergoede schade aan de scooter.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien het niet rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezenverklaarde feit. De vordering zal derhalve worden afgewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen: 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77i, 77x, 77y, 77z 77gg, 77za, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
157 (honderdzevenenvijftig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot honderdtwintig (120) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich dient te houden aan de aanwijzingen, die hem zullen worden gegeven door of namens de William Schrikker Jeugdreclassering (onder mandaat van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland), ook als dat inhoudt meewerken aan de forensische poli en urinecontroles, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, die hem zullen worden gegeven in het kader van ITB harde Kern;
beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
honderdvijftig (150) urentaakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijfenzeventig (75) dagen jeugddetentie.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 2], namens Kruidvat Retail BV geleden schade tot een bedrag van
€ 300,-en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan[benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
drie (3) dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 2], namens Kruidvat Retail BV geleden schade tot een bedrag van
€ 475,-en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [benadeelde 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 475,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
vier (4) dagenjeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1].
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter,
mr. W.C. Oosterbroek en mr. F.A. Egter Van Wissekerke, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Hermans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen
2.Proces-verbaal van aangifte van aangeefster [benadeelde 1] d.d. 15 maart 2014 (dossierpagina 5);
3.Proces-verbaal van verhoor van betrokkenen [betrokkene] d.d. 27 maart 2014 (dossierpagina 9/10);
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 december 2014;
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 december 2014;
6.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte[de man 1] d.d. 22 juli 2014 (dossierpagina 18);