ECLI:NL:RBNHO:2014:11788

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
15/710180-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling en uitkeringsfraude in de vorm van samenwoonfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetheling en het profiteren van uitkeringsfraude, specifiek in de vorm van samenwoonfraude. De verdachte heeft gedurende een periode van ruim vijf jaar samengewoond met een medeverdachte, die een bijstandsuitkering ontving als alleenstaande ouder. De verdachte was niet ingeschreven op het adres van de medeverdachte, maar maakte wel gebruik van de voorzieningen en levensmiddelen in de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte onjuiste informatie aan de gemeente Haarlem heeft verstrekt, waardoor de gemeente voor een aanzienlijk bedrag is benadeeld. De verdachte was op de hoogte van deze situatie en heeft hier voordeel uit getrokken.

De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende bewijsmiddelen, waaronder rapporten van de gemeente Haarlem, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning en de voorzieningen, terwijl hij wist dat deze geheel of gedeeltelijk betaald werden uit de bijstandsuitkering van de medeverdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook een proeftijd van twee jaar opgelegd, waarin de verdachte zich niet aan een strafbaar feit mag schuldig maken.

De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de verantwoordelijkheid van de verdachte om correcte informatie te verstrekken aan de uitkerende instantie. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat een vrijheidsbenemende straf noodzakelijk is om normhandhaving en preventie te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710180-14
Uitspraakdatum: 12 december 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 november 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens,
feitelijk verblijvende op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kubbinga en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 maart 2008 tot en met 30 september 2013 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland, (telkens) (al dan niet) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen op/aan de [adres] (in de gemeente Haarlem) en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas, water, elektriciteit en/of een of meer huishoudelijke appara(a)t(en), en/of (al dan niet) opzettelijk eet- en/of drinkwaren, althans levensmiddelen, heeft genuttigd, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de (huur/hypotheek van) die woning en/of dat/die gas, water en/of elektriciteit en/of dat/die appara(a)t(en) en/of die eet- en/of drinkwaren, althans levensmiddelen, geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, welke door [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde/een gezamenlijke huishouding voerde - door nalaten gegevens te verstrekken (artikel 227b Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht), in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) (al dan niet) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken (terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het [een] door misdrijf verkregen goed[eren] betrof).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- rapport uitkeringsfraude van de gemeente Haarlem, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 4 november 2013 (dossierpagina 14 t/m 21);
- rapport uitkeringsfraude van de gemeente Haarlem, afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 4 maart 2013 (dossierpagina 22 t/m 37);
- inlichtingenformulier ten behoeve van aanvraag WWB-uitkering, ingevuld door [medeverdachte], d.d. 7 maart 2008 (dossierpagina 43 t/m 53);
- statusformulieren, ingevuld door [medeverdachte], d.d. 23 april 2009, 11 maart 2010 en 29 juli 2011 (dossierpagina 54 t/m 59);
- mutatieformulieren, ingevuld door [medeverdachte], d.d. 3 november 2010, 1 december 2010, 30 december 2010, 31 januari 2011, 4 juli 2011, 3 oktober 2011 en 29 december 2011 (dossierpagina 95 t/m 108);
- Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], d.d. 7 januari 2014 (dossier pagina 185 t/m 191).
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 7 maart 2008 tot en met 30 september 2013 in de gemeente Haarlem, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen op/aan de [adres] (in de gemeente Haarlem) en de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas, water, elektriciteit en huishoudelijke apparaten, en opzettelijk eet- en drinkwaren heeft genuttigd, terwijl hij, verdachte wist, dat de (huur/hypotheek van) die woning en dat/die gas, water en elektriciteit en die apparaten en die eet- en drinkwaren, geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, welke door [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde/een gezamenlijke huishouding voerde - door nalaten gegevens te verstrekken (artikel 227b Wetboek van Strafrecht) was verkregen, hebbende verdachte aldus opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling door in de periode van ruim vijf jaar feitelijk samen te wonen met medeverdachte [medeverdachte] en gebruik te maken van de voorzieningen en levensmiddelen in de woning op/aan de [adres], waar op dat moment alleen [medeverdachte] ingeschreven stond met hun twee kinderen en die een uitkering op basis van de Wet Werk en Bijstand ontving, naar de maatstaf van alleenstaand ouder ontving. Met het opgeven van onjuiste informatie aan de gemeente Haarlem, op basis waarvan deze gemeente het recht op, de duur en hoogte van haar bijstandsuitkering heeft vastgesteld, heeft medeverdachte [medeverdachte] de gemeente voor circa € 85.500,- benadeeld, geld waarvan ook verdachte in die periode genoten en geprofiteerd heeft, zonder dat de gemeente heeft kunnen toetsen of verdachte aan de voorwaarden voldeed om (van) een dergelijke uitkering te kunnen (mee)genieten. Verdachte wist dat [medeverdachte] een uitkering voor een alleenstaande ouder genoot, hijzelf niet ingeschreven stond op het adres en was voorts op de hoogte van de vervolging en veroordeling van [medeverdachte] voor het plegen van een vergelijkbare uitkeringsfraude in de periode van 2000 tot en met 2006. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden voordeel te trekken uit de uitkeringsfraude die [medeverdachte] (wederom) heeft gepleegd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
In weerwil van hetgeen door verdachte is bepleit ten aanzien van de ernst van het feit, namelijk dat als hij zich wel had ingeschreven zij een hoger bedrag aan WWB-uitkering zouden hebben ontvangen, namelijk gezinsbijstand, overweegt de rechtbank als volgt. De gemeente Haarlem is wel degelijk financieel benadeeld door het handelen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Op basis van de door [medeverdachte] onjuist verstrekte gegevens, is immers ten onrechte het recht op een bijstandsuitkering, alsmede de duur en hoogte daarvan vastgesteld. Verdachte heeft aangegeven te weten dat [medeverdachte] een bijstandsuitkering ontving en was tevens op de hoogte van haar veroordeling voor hetzelfde feit in 2009, maar heeft zich desalniettemin schuldig gemaakt aan opzetheling door van haar alleenstaande ouder-uitkering te leven, zonder de uitkerende instantie de mogelijkheid te geven te controleren of hij wel aan de bijbehorende voorwaarden voor een dergelijke uitkering voldeed. Het kan immers niet uitgesloten worden dat, indien verdachte zich wel had ingeschreven en zijn partner de juiste gegevens had opgegeven aan de gemeente Haarlem, de vaststelling van het recht op een WWB-uitkering, de duur en de hoogte daarvan helemaal niet voordeliger voor hen was geweest. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard in de ten laste gelegde periode ook inkomsten uit eigen werkzaamheden te hebben genoten. Mede om die reden bestaat de plicht om de juiste gegevens te verstrekken aan de uitkerende instantie en is het nalaten dit te doen, alsmede heling van de opbrengst van die fraude, wel degelijk een ernstig strafbaar feit en een feit waar dan ook – uit het oogpunt van normhandhaving en preventie – zware straffen op staan.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het feit dat verdachte, blijkens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 oktober 2014, weliswaar eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld, maar niet voor een feit soortgelijk als waar hier sprake van is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWEE (2) MAANDEN, met bevel dat deze straf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee (2) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.G. Leeuw, voorzitter,
mrs. E.J. van Keken en M.W. Groenendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 december 2014.
Mr. Leeuw is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.