ECLI:NL:RBNHO:2014:11578

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 1829
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade na planologische wijziging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, eigenaren van een perceel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen. Eisers hebben een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade, omdat zij van mening zijn dat zij door een planologische wijziging in een nadeliger situatie zijn komen te verkeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers sinds 2005 eigenaar zijn van het perceel en dat hun aanvraag om tegemoetkoming in planschade op 2 juli 2012 is ingediend. Het primaire besluit van verweerder om het verzoek af te wijzen, werd op 2 april 2013 genomen, en het bezwaar van eisers werd op 24 september 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat bij de beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in planschade moet worden gekeken naar de wijziging van het planologische regime en of deze wijziging heeft geleid tot een planologisch nadeliger situatie voor de aanvrager. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vestiging van een agrarisch bedrijf onder het oude bestemmingsplan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers passieve risicoaanvaarding hebben vertoond, wat betekent dat zij het risico van de nadelige planologische wijziging hebben aanvaard.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit van verweerder bevestigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/1829

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2014 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in planschade op basis van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014. [eiser] is verschenen. De gemachtigde van eisers is met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn sinds [datum] 2005 eigenaar van het perceel[perceel].
De aanvraag van eisers om een tegemoetkoming in planschade is bij verweerder binnengekomen op 2 juli 2012. De aanvraag ziet op schade die eisers stellen te hebben geleden door het rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan “Schoorl-kernen en buurtschappen”. Voorheen gold ter plaatse het bestemmingsplan “Aagtdorp”.
Verweerder heeft een adviseur opdracht verstrekt om over de aanvraag advies uit te brengen. Het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: het Kenniscentrum) heeft als adviseur gediend voor verweerder. Het Kenniscentrum heeft in een advies van 7 februari 2013 geadviseerd om de aanvraag af te wijzen.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro, zoals dat luidde van 1 juli 2008 tot 1 oktober 2010, kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro betrekken burgemeester en wethouders met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval: de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak.
3. Bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor de aanvrager in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende regime. Aspecten die bij de vergelijking een rol spelen betreffen onder meer uitzicht, bezonning, privacy, geluid en verkeer.
Een belanghebbende komt in een planologisch nadeliger situatie te verkeren, wanneer de bouw- en gebruiksmogelijkheden die op basis van het nieuwe planologische regime kunnen worden gerealiseerd, nadeliger gevolgen hebben dan de mogelijkheden die op basis van het voorheen geldende regime maximaal werden toegestaan. Bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant.
Als sprake is van een planologisch nadeel dient vervolgens beoordeeld te worden of de onroerende zaak van aanvrager daardoor in waarde is gedaald.
4. Bij de planologische vergelijking is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van het planologisch regime maximaal mocht worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking in feite heeft plaatsgevonden.
Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7430.
5. Niet in geschil is dat een vergelijking dient te worden gemaakt tussen het voorheen geldende bestemmingsplan “Aagtdorp” en het thans geldende bestemmingsplan “Schoorl-kernen en buurtschappen”. Evenmin is in geschil dat op de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft en de omliggende percelen de bestemmingen rus(t)ten die het Kenniscentrum in zijn advies heeft benoemd.
6. Het Kenniscentrum heeft een vergelijking gemaakt tussen de bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het oude en het nieuwe planologische regime voor het perceel van eisers zelf en voor de in de directe nabijheid daarvan gelegen percelen [perceel 2], [perceel 3] en [perceel 4].
Het Kenniscentrum heeft geconcludeerd dat voor wat betreft de percelen [perceel 2] en [perceel 4] geen sprake is van een voor eisers planologisch nadeliger situatie. Voor wat betreft het perceel
[perceel 3] is volgens het Kenniscentrum onder het nieuwe planologische regime sprake van een voor eisers planologisch gunstiger situatie. Voor wat betreft het perceel van eisers zelf heeft het Kenniscentrum geconcludeerd dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden onder het nieuwe planologische regime ingrijpend zijn gewijzigd en dat een taxatie moet uitwijzen of sprake is van planologisch nadeel.
7. Eisers hebben de conclusie die het Kenniscentrum ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden op de percelen [perceel 2] en [perceel 4] heeft getrokken niet bestreden.
8.1
Eisers betogen dat het Kenniscentrum er wat betreft de planvergelijking ten aanzien van het perceel [perceel 3] ten onrechte van is uitgegaan dat onder het oude bestemmingsplan op het perceel op grond van de bestemming “Agrarisch gebied met bebouwing” een (exploitabel) rundvee-, varkens- of kippenhouderij mogelijk was. Dit was vanwege milieuwetgeving volgens eisers niet mogelijk.
8.2
Op grond van artikel 6 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Aagtdorp”, voor zover van belang, mochten de gronden, op de kaart bestemd tot “Agrarisch gebied met bebouwing” worden gebruikt voor de exploitatie van het agrarische bedrijf.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder z, van de planvoorschriften werd in deze voorschriften verstaan onder agrarisch bedrijf: een bedrijf, waarin uitsluitend of overwegend door bewerking van de bodem en/of door het houden van vee met gebruikmaking van produkten van die bodem, arbeid wordt verricht ter verkrijging van plantaardige of dierlijke produkten.
8.3
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vestiging van een rundvee-, varkens- of kippenhouderij op grond van het oude bestemmingsplan op het perceel [perceel 3] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten. De enkele stelling dat dit het geval is acht de rechtbank onvoldoende. Het Kenniscentrum is er dan ook terecht van uitgegaan dat op dat perceel onder het oude planologische regime een akkerbouw of veeteeltbedrijf was toegestaan.
8.4
Het betoog van eisers faalt.
9.1
Eisers betogen voorts dat het Kenniscentrum wat betreft de planvergelijking ten aanzien van hun eigen perceel ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij bij de maximale invulling van het nieuwe planologische regime aanspraak kunnen maken op 45 m2 aan bebouwing van aan- en bijgebouwen. Volgens eisers is slechts 37,5 m2 aan aan- en bijgebouwen positief bestemd. Voorts is het Kenniscentrum er ten onrechte van uitgegaan dat op geen enkel gedeelte van eisers perceel op grond van het oude planologische regime een bedrijfswoning mogelijk was.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of het onder 10.1 weergegeven betoog van eisers slaagt. De rechtbank is namelijk met verweerder van oordeel dat, nog los van de vraag in welke mate eisers wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden op hun eigen perceel ten gevolge van de planologische wijziging in een nadeliger situatie terecht zijn gekomen, van de zijde van eisers sprake is geweest van passieve risicoaanvaarding als bedoeld in artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9.3
Zoals de Afdeling in zijn uitspraak van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3377, heeft overwogen, is voor de beantwoording van de vraag of betrokkenen het risico dat de onder het oude planologische regime bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden op het perceel zouden kunnen worden beperkt passief hebben aanvaard, van belang of de voortekenen van de nadelige planologische wijziging reeds enige tijd zichtbaar waren. Daartoe is voldoende dat, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het desbetreffende perceel zou gaan veranderen in een voor hun ongunstige zin. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. Er is alleen sprake van passieve risicoaanvaarding als er voorzienbaarheid is en er in het verleden geen stappen zijn ondernomen tot realisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen.
9.4
Niet in geschil is dat het voorontwerpbestemmingsplan “Schoorl-kernen en buurtschappen” een concreet beleidsvoornemen is in voornoemde zin. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers uit dit document konden opmaken dat de agrarische bestemming met bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden voor hun perceel zou worden gewijzigd in de huidige woonbestemming zonder bouwvlak. Eisers hebben aldus kennis kunnen nemen van een op handen zijnde nadelige planologische wijziging.
Ter zitting is gebleken dat eisers geen actie hebben ondernomen om de oorspronkelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden op hun perceel alsnog te verwezenlijken. Eisers hebben slechts een aanvraag om bouwvergunning ingediend om een bestaande recreatiewoning te vervangen. Zij hebben geenszins beoogd de oorspronkelijke agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden te benutten.
9.5
Het voorgaande betekent dat eisers het risico van de voor hun perceel nadelige planologische wijziging passief hebben aanvaard en de schade die zij hierdoor (mogelijkerwijs) lijden, voor hun rekening dient te blijven.
10. Verweerder heeft gelet op het voorgaande het primaire besluit bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, voorzitter, mr. M. Kraefft en
mr. drs. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2014.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.