Mr. Bakx voornoemd heeft mr. W.G.H.F. Van der Putten om deskundig advies gevraagd. In zijn brief van 29 oktober 2014 schrijft mr. Van der Putten onder meer het navolgende:
“(…) Ik wijs op mijn Handboek Wet op de lijkbezorging. Op blz. 138/139 (…) worden de Handelingen van de Tweede Kamer geciteerd (…), waar uit blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is dat de burgemeester zijn of haar verlof alleen afgeeft, als van de toestemming van de rechthebbende gebleken is. Ook al wijkt dit af van de letterlijke tekst van de wet. (…)In het Handboek Wet op de lijkbezorgingstaat op pagina 138 onder meer het volgende:
“(…) De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, mr. G.J. Rietkerk, stelde tijdens de behandeling in de Tweede Kamer in december 1982 dat “het de burgemeester is, die zich ervan moet vergewissen of de rechthebbende op het graf de toestemming geeft”(Hand. II, zitting 1982-1983, blz. 1036). Persoonlijk vind ik deze benadering niet geheel zuiver, omdat uit de tekst van de wet onvoldoende blijkt dat de vergunningverlening sec afhankelijk is van de toestemming van de rechthebbende. Als de wetgever dat uitdrukkelijk bedoeld had, had het eerste lid van artikel 29 beter anders kunnen worden geredigeerd. Bijvoorbeeld: “geen lijk wordt opgegraven dan met vergunning van de burgemeester, nadat deze de inspecteur heeft gehoord en nadat hem indien het een graf betreft waarop een uitsluitend recht berust van de toestemming van de rechthebbende op het graf is gebleken”.
In voornoemde brief schrijft mr. Van der Putten voorts het navolgende:
“(…) Ik heb het arrest van de HR van 24-12-2010 gelezen en de conclusie van mr. Langemeijer.
De heer Langemeijer gaat uit van de letterlijke tekst van de wet, dat er NAAST het verlof ook toestemming moet zijn. Maar hij heeft blijkbaar de wetgeschiedenis van artikel 29 (in het ontwerp van wet nog artikel 30) en haar voorhanger artikel 12 oud over het hoofd gezien. Deze wetsgeschiedenis wordt niet aangehaald. Een belangrijke aanvulling op dit geheel is de praktijk. Ik heb nu 28 jaar ervaring met lijkbezorging en dus ook met de diverse aspecten van opgraving. Ik heb als senior wetgevingsjurist de herziening van de Wet op de lijkbezorging begeleid, ik heb gemeenten en kerkelijke eigenaren van begraafplaatsen geadviseerd, ik heb nabestaande geadviseerd en bijgestaan, ik ben voorzitter van de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen geweest en ik ben zelf bestuurder van een aantal begraafplaatsen. Ik kan de materie dus van alle kanten bezien. Als er een vergunning van de burgemeester ex art. 29 is, wordt die altijd door alle partijen beschouwd als de vrijbrief om de opgraving te doen plaatsvinden. Er wordt nooit meer gevraagd naar toestemming van de rechthebbende. Iedereen beschouwt die inbegrepen in de vergunning. (…)”