ECLI:NL:RBNHO:2014:11322

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
C/15/218040 / HA RK 14/71
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek wegens te late indiening

Op 25 november 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. De verzoeker, zonder vaste woon- of verblijfplaats, had op 10 oktober 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. S. Kleij, de rechter in de hoofdzaak. Het verzoek was gebaseerd op de vermeende schijn van vooringenomenheid van de rechter, die volgens verzoeker niet expliciet had aangegeven dat zij voorlopige overwegingen weergaf tijdens de zitting. De rechter had op 16 oktober 2014 schriftelijk gereageerd en ontkende de beschuldigingen van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek op 14 november 2014 behandeld, waarbij de verzoeker niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. P.B. Weenink.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien verzoeker dit ongeveer een week na de zitting van 3 oktober 2014 had gedaan. Volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht moet een wrakingsverzoek worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn die aanleiding geven tot de vrees voor partijdigheid. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zijn verzoek op of kort na de zitting had moeten indienen, en dat de termijn niet verschoonbaar was, ook al voelde de gemachtigde zich geïntimideerd door de uitlatingen van de rechter.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Bovendien merkte de rechtbank op dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de gewraakte uitlatingen van de rechter niet tot toewijzing van het verzoek zouden hebben geleid. De rechter wordt geacht onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van de rechter niet de conclusie rechtvaardigden dat zij vooringenomen was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/218040 / HA RK 14/71
Beslissing van 25 november 2014
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verzoeker,
gemachtigde mr. P.B. Weenink, advocaat te Amsterdam,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S. Kleij,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 10 oktober 2014 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuur, team Vreemdelingenrecht, aanhangige zaak met zaaknummer AWB 14/4485, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 14 november 2014. Verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker zelf is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen de rechter tegen wie het verzoek is gericht. De wederpartij in de hoofdzaak heeft van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd. Volgens verzoeker heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid gewekt door ter zitting niet expliciet aan te geven dat zij voorlopige overwegingen weergaf. Verwezen wordt naar de in zijn ogen foutieve uitlatingen van de rechter over de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie Kühne & Heitz en Kapferer, en Afdelingsjurisprudentie ten aanzien van schadebesluiten, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting. Met name het gebruik van termen als “terecht”, “duidelijk” (2x), “welke [..] dan ook”, “geen” en “alle” geeft de uitlatingen van de rechter een stellig en definitief karakter. Verzoeker is van mening dat hierdoor de vrees dat de rechter jegens hem (en zijn stellingen) vooringenomen was, objectief gerechtvaardigd is.
2.2
De rechter heeft op 16 oktober 2014 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Zij stelt – samengevat – dat haar geen vooringenomenheid of schijn daarvan kan worden verweten. De rechter heeft de gemachtigde, na de toelichting van gemachtigde op de zaak en verweerders reactie daarop in eerste termijn, deelgenoot gemaakt van haar voorlopige bevindingen. Dit met de bedoeling hem aldus gelegenheid te geven haar in de tweede termijn, met gerichte argumenten, van iets anders te overtuigen. Het betroffen slechts voorlopige inzichten op basis van het te voren bestudeerde dossier, de relevante jurisprudentie en hetgeen in de eerste termijn naar voren was gebracht. In het bestuursrecht wordt deze handelwijze op zitting in het kader van de “nieuwe zaaksbehandeling” gepropageerd.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft ingediend ongeveer een week nadat de zitting van 3 oktober 2014 had plaatsgevonden.
3.2
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In het eerste lid van artikel 8:16 van de Awb is bepaald dat het wrakingverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden op grond waarvan verzoeker meent dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt aan hem bekend zijn geworden.
3.3
Verzoeker heeft aangevoerd dat voor deze termijn in dit geval niet het tijdsverloop sinds de zitting bepalend zou moeten zijn, maar het tijdsverloop sinds de ontvangst van het proces-verbaal.
3.4
Uit verzoekers wrakingsverzoek en uit wat de gemachtigde ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard, komt naar voren dat de uitlatingen waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek baseert, ter zitting van 3 oktober 2014 bekend zijn geworden. Dit betekent dat verzoeker zijn wrakingsverzoek op (of zeer kort na) die zitting had moeten indienen.
Dit klemt te meer nu de gemachtigde een tweede termijn was geboden, na de door hem als wrakingsgronden geduide uitlatingen, waarin de gemachtigde geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om op deze uitlatingen in te gaan en een wrakingsverzoek in te dienen. Nu een dergelijk verzoek pas na een week is gedaanis het te laat ingediend. Dat de gemachtigde zich geïntimideerd voelde door de stelligheid van de uitlatingen van de rechter, zoals hij ter zitting van de wrakingskamer heeft verklaard, maakt niet dat de overschrijding van de termijn verschoonbaar is. Van een professioneel gemachtigde mag worden verwacht dat hij in staat is om onder alle omstandigheden, dus ook wanneer hij ter zitting wordt geconfronteerd met uitlatingen die contrair zijn aan de zijne, zijn standpunt naar voren te brengen. Dit brengt met zich dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.5
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de gewraakte uitlatingen van de rechter ook bij tijdigheid van het verzoek niet tot toewijzing van het verzoek hadden geleid. Uitgangspunt is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich blijkens de overtuigingen en/of het gedrag van de rechter een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (het subjectieve criterium). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (het objectieve criterium). Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.6
In het proces-verbaal van de zitting waaraan verzoeker de door hem aangevoerde gronden ontleent, staan ook uitlatingen waaruit kan worden afgeleid dat de rechter geen definitieve, maar voorlopige oordelen voorhield (“naar mijn indruk”, “mijns inziens” en “vooralsnog”). Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat de rechter de gemachtigde nog een tweede termijn gaf. Dat de rechter vooringenomen was, kan dus niet uit het proces-verbaal worden afgeleid. Tussen partijen is niet in geschil dat het proces-verbaal een correcte weergave is van hetgeen op zitting is voorgevallen, zodat het standpunt van verzoeker niet kan worden gevolgd dat de rechter ter zitting ten opzichte van hem vooringenomen was.

4.Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk;
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
- beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. C.A.M. van der Heijden en mr. A. van Dongen, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2014.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.