Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
4.Beslissing
30 januari 2014.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennep en het illegaal afnemen van elektriciteit. De rechtbank heeft de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit besluit is genomen op basis van de schending van de redelijke termijn van de procedure en het gerechtvaardigde vertrouwen van de verdachte dat zij niet vervolgd zou worden. De verdachte was op 27 januari 2010 in verzekering gesteld, maar het dossier werd pas in 2012 ingeboekt, terwijl de verdachte herhaaldelijk te horen kreeg dat er geen zaak tegen haar was. Dit leidde tot een aanzienlijke vertraging in de procedure, die de rechtbank als onacceptabel beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van het lange tijdsverloop en de onjuiste informatie van het openbaar ministerie over de status van de zaak, een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde vormde. De rechtbank benadrukte dat het niet redelijk was om van de verdediging te verwachten dat zij een verzoek tot onderzoek indiende, gezien de omstandigheden waarin de verdachte verkeerde. De rechtbank concludeerde dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging de enige passende reactie was op deze ernstige tekortkomingen in de procedure.