In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Waterland. Eiser, eigenaar van een perceel, had verzocht om een tegemoetkoming in planschade die hij zou lijden als gevolg van een vrijstelling die was verleend voor de uitbreiding van een kantoorgebouw. Het primaire besluit van 30 september 2013, waarin het verzoek om tegemoetkoming werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 27 februari 2014. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 oktober 2014 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder zich bij zijn besluitvorming kon baseren op het advies van het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur. Dit advies concludeerde dat eiser niet in een planologisch nadeliger situatie was komen te verkeren door de verleende vrijstelling, en dat hij daarom niet in aanmerking kwam voor een tegemoetkoming in planschade.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de bouwverordening geen aanvullende werking had, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van het bouwwerk, zoals vastgesteld in de bouwverordening, wel degelijk relevant was voor de beoordeling van de planschade. Eiser's betoog dat de realisatie van een bouwwerk met een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 15 meter niet realistisch was, werd eveneens niet gevolgd door de rechtbank. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek om planschadevergoeding door verweerder bevestigd.