ECLI:NL:RBNHO:2014:10825

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
2672277
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letselschade na burenruzie en bewijsvoering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] wegens onrechtmatige daad, specifiek het toebrengen van ernstig lichamelijk letsel tijdens een burenruzie op 2 mei 2010. Eiser stelt dat hij als gevolg van de mishandeling door gedaagde letsel heeft opgelopen, wat heeft geleid tot schade die hij nu vergoed wil zien. De zaak is gestart met een dagvaarding op 23 september 2013, waarna gedaagde verweer heeft gevoerd. Tijdens een comparitie op 2 juli 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.J.T. Ursem, en gedaagde door mr. N.A. Wilms (Arag).

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een strafrechtelijke veroordeling tegen gedaagde is uitgesproken voor zware mishandeling, wat dwingend bewijs oplevert in deze civiele procedure. Echter, gedaagde heeft de mogelijkheid gekregen om tegenbewijs te leveren tegen de aanname van zijn aansprakelijkheid. De kantonrechter heeft ook de rol van eigen schuld aan de zijde van eiser in overweging genomen, waarbij gedaagde de bewijslast heeft.

De rechter heeft besloten dat gedaagde bewijs moet leveren van feiten die de eigen schuld van eiser aantonen, en heeft eiser opgedragen om relevante strafvonnissen over te leggen. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de rechter heeft een termijn gesteld voor het indienen van bewijsstukken. De uitspraak is gedaan door kantonrechter L. van der Heijden op 30 juli 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 2672277 \ CV EXPL 14-19 WD
Uitspraakdatum: 30 juli 2014
Vonnis in de zaak van:
[naam eiser], wonende te [plaats],
eisende partij,
verder ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. W.J.T. Ursem,
tegen
[naam gedaagde], wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. N.A. Wilms (Arag).

1.Het procesverloop

[eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 23 september 2013.
[gedaagde] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 2 juli 2014, in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
Voorafgaande aan de comparitie heeft [eiser] nog producties ingediend.
Ter comparitie heeft mr. Ursem het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren die met elkaar in onmin leven.
2.2.
Op 2 mei 2010 is tussen partijen een handgemeen ontstaan, waarbij [eiser] zijn pols heeft gebroken. [eiser] heeft naar aanleiding van dit incident op dezelfde dag aangifte van mishandeling tegen [gedaagde] gedaan. [gedaagde] heeft naar aanleiding van dit incident op 4 mei 2010 jegens [eiser] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging.
2.3.
Zowel tegen [eiser] als tegen [gedaagde] is naar aanleiding van voornoemde aangiftes strafrechtelijke vervolging ingesteld.
2.4.
Op 18 november 2011 is [gedaagde] door de politierechter van de rechtbank Alkmaar op tegenspraak veroordeeld voor zware mishandeling. [gedaagde] is hiertegen niet in beroep gegaan.
2.5.
[eiser] is op 18 november 2011 is door de politierechter van de rechtbank Alkmaar eveneens strafrechtelijk veroordeeld. [eiser] is hiertegen in beroep gegaan. Het beroep is verworpen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden schade ten gevolge van de mishandeling op 2 mei 2010;
  • ii) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van €19.908,39, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 19.004,39 vanaf 20 mei 2010 tot aan de dag van voldoening;
  • iii) [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en nakosten.
3.2.
[eiser] voert daartoe, kort gezegd als volgt aan.
[eiser] heeft als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] letsel opgelopen en schade geleden. Deze schade valt te begroten op € 19.004,39, waaronder € 750,00 immateriële schade. [gedaagde] is voor deze schade aansprakelijk, maar weigert desondanks tot vergoeding over te gaan. Als gevolg van deze wanbetaling is [gedaagde] naast voormelde hoofdsom nog aan [eiser] verschuldigd de wettelijke rente vanaf 2 mei 2010 en de buitengerechtelijke kosten van € 904,00, aldus [eiser].
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] betwist de door [eiser] gestelde aansprakelijkheid. Daarnaast bestrijdt hij de hoogte van de door [eiser] gestelde schade.
4.2.
[eiser] verwijt [gedaagde] dat hij hem ernstig lichamelijk letsel heeft toegebracht, hetgeen [gedaagde] betwist.
Het feitelijk relaas van [gedaagde] op dit onderdeel komt, kort gezegd, neer op het volgende. [eiser] is zonder enige aanleiding door het open autoraam van [gedaagde] op hem in gaan steken met een schrikdraadpaaltje. [eiser] is daarbij geholpen door zijn zoon, die ter plekke aanwezig was. [gedaagde] heeft zich uit de auto laten vallen aan de slootkant waarbij hij terecht kwam op een steil talud. Vervolgens probeerde [gedaagde] op te staan en zich staande te houden. Om zich tegen verdere slagen van [eiser] te weren heeft [gedaagde] gebruik gemaakt van een lange schep die in de auto lag. [eiser] is ten val gekomen en heeft daarbij zijn pols gebroken, dit alles aldus [gedaagde].
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen strafvonnis waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, in een procedure als deze dwingend bewijs op van dat feit.
4.4.
Dit houdt in dat de kantonrechter in beginsel verplicht is de inhoud van het in de strafzaak tegen [gedaagde] gewezen vonnis als vaststaand aan te nemen (vgl. artikel 151 lid 1 Rv). Derhalve moet vooralsnog er van worden uitgegaan dat [gedaagde] op 2 mei 2010 aan [eiser] ernstig lichamelijk letsel heeft toegebracht.
In onderhavige kwestie bestaat echter aanleiding om [gedaagde] op de voet van het tweede lid van laatstgenoemd wetsartikel in de gelegenheid te stellen tegenbewijs te leveren tegen deze aanname.
Immers, uit de aantekening mondeling vonnis valt niet op te maken wat bewezen is verklaard. Niet geheel valt uit te sluiten dat de strafrechter, die beide buren strafrechtelijk heeft veroordeeld tot een voorwaardelijke boete, mede tot deze beslissing is gekomen teneinde verdere toekomstige escalatie tussen partijen te voorkomen, zoals namens [gedaagde] is gesuggereerd.
4.5.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om overeenkomstig zijn aanbod tegenbewijs te leveren.
4.6.
Voorts wordt als volgt overwogen. [gedaagde] beroept zich voorts op eigen schuld aan de zijde van [eiser]. Hiervan is sprake indien de door [eiser] geleden schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] moet kan worden toegerekend. Dit beroep berust op hetzelfde feitelijk relaas als hierboven onder 4.2. is omschreven. [gedaagde] is de partij op wie ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast rust ter zake het beroep op eigen schuld. Mitsdien zal aan [gedaagde] worden opgedragen dit bewijs te leveren.
4.7.
Gelet op de samenhang tussen het door [gedaagde] te leveren tegenbewijs tegen de gestelde mishandeling en het door [gedaagde] te leveren bewijs van de eigen schuld, geniet het de voorkeur dat (tegen)bewijslevering ten aanzien van de mishandeling en de eigen schuld gelijktijdig geschied.
4.8.
Van belang voor de verdere beoordeling van het geschil is de rol van [eiser] in het incident van 2 mei 2010. De kantonrechter acht zich op dit onderdeel nog niet voldoende geïnformeerd omdat het op 18 november 2011 jegens [eiser] gewezen strafvonnis alsmede het in hoger beroep gewezen arrest niet is overgelegd. [eiser] zal worden opgedragen dit alsnog te doen.
4.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
Laat [gedaagde] toe tot het leveren van tegenbewijs van het voorshands bewezen feit dat [gedaagde] aan [eiser] ernstig lichamelijk letsel heeft toegebracht op 2 mei 2010.
5.2.
Draagt [gedaagde] op bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de door [eiser] geleden schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] moet worden toegerekend.
5.3.
Draagt [eiser] op het op 18 november 2011 jegens hem gewezen strafvonnis en het in hoger beroep gewezen arrest over te leggen.
5.3.
Bepaalt, dat schriftelijke bewijslevering door [gedaagde] en overlegging van het strafvonnis door [eiser] plaatsvindt – door middel van het overleggen van stukken – vóór of uiterlijk op de openbare civiele terechtzitting (rolzitting) van
27 augustus 2014 te 9:30 uur.
Wanneer [gedaagde] voor de bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven, alsmede de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden vastgesteld.
Uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij gebreke van tijdig bericht van [gedaagde] wordt er van uitgegaan dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 30 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter