ECLI:NL:RBNHO:2014:10790

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
15/185529-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging voor overtreding van collectief horecaverbod in Purmerend

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 november 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van een verdachte die beschuldigd werd van het overtreden van een collectief horecaverbod in Purmerend. De verdachte was beschuldigd van meerdere overtredingen van dit verbod, dat hem was opgelegd naar aanleiding van eerder wangedrag in de horeca. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat er fundamentele gebreken kleven aan het opgelegde horecaverbod. Het verbod was niet voldoende concreet en de verdachte was niet op de hoogte van de specifieke horecagelegenheden die onder het verbod vielen. Dit leidde tot de conclusie dat de opsporing en vervolging van de verdachte gebaseerd waren op een verbod waarvan de reikwijdte niet vaststond, en dat er geen adequate rechtsgang beschikbaar was voor de verdachte om tegen het verbod in beroep te gaan. Hierdoor was er sprake van een vormverzuim, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de officier van justitie niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbescherming en de noodzaak voor een eerlijke behandeling van verdachten in het strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/185529-12 + 15/102375-13 (ttz. gev.) + 15/122464-13 (ttz. gev.) + 15/700709-11 (P)
Uitspraakdatum: 20 november 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 november 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op[geboortedatum] op [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonadres]
De politierechter heeft de zaken onder de parketnummers 15/102375-13, 15/122464-13 en 15/700709-11 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Demirdas en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.J.P. Mentink, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 mei 2012 te Purmerend wederrechtelijk heeft vertoefd en/of wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan de [adres 1] en in gebruik bij [horecabedrijf 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op de eerste vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
2.
(15/102375-13)
hij op of omstreeks 3 januari 2013 in de gemeente Purmerend in een besloten lokaal gelegen aan de [adres 2]en in gebruik bij [horecabedrijf 2]althans bij een ander of anderen dan bij verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen;
Feit 3:
(15/122464-13)
hij op of omstreeks 03 juli 2013 te Purmerend wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen aan [adres 1] en in gebruik bij [horecabedrijf 1] althans bij een ander of anderen dan bij verdachte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging overweegt de rechtbank ambtshalve als volgt.
Aan verdachte wordt – kort gezegd – verweten zich tot drie keer toe niet te hebben gehouden aan een hem opgelegd ‘collectief horecaverbod’ (hierna: het verbod) voor de gemeente Purmerend. Van deze overtredingen is geen aangifte gedaan; de politie heeft steeds zelf de overtredingen geconstateerd en verdachte aangehouden. Het als feit 2 op de dagvaarding opgenomen feit betreft overtreding van het verbod dat met 12 maanden werd verlengd in verband met de als feit 1 op de dagvaarding opgenomen overtreding hiervan; feit 3 betreft overtreding van het verbod dat wederom werd verlengd, nu met zes maanden, in verband met de als feit 2 op de dagvaarding opgenomen overtreding hiervan. Aldus komt het voor beantwoording van de vraag naar de wederrechtelijkheid van de onder de feiten 1 tot en met 3 verweten gedragingen van verdachte aan op de vraag of het oorspronkelijk aan verdachte opgelegde verbod als rechtmatig is aan te merken.
Omtrent het verbod bevat het dossier de volgende gegevens.
Het verbod is gedateerd 06 maart 2012, is ondertekend namens Koninklijk Horeca Nederland (KHN), met ruimte voor een handtekening (maar niet getekend) voor gezien door de Coördinator van de politie en bevat de volgende tekst.
Naar aanleiding van uw wangedrag op zondag 04 maart 2012 omstreeks 02.00 uur in[horecabedrijf 3], is in overleg met de politie van Purmerend het navolgende besloten.
Met ingang van 06 maart 2012 wordt, aan u (…) de toegang tot alle horeca in Purmerend ontzegd voor de periode van drie maanden.
Bij het aantreffen van u in één van de Purmerendse Horeca gelegenheden zal onmiddellijk aangifte worden gedaan bij de politie ter zake van overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (huisvredebreuk). Tevens zal bij het aantreffen van u in één van de Purmerendse Horeca gelegenheden een algeheel horecaverbod worden op gelegd voor de periode van één jaar.
Het dossier bevat geen gegevens over het in het verbod genoemde ‘wangedrag’ van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het verbod hem op het politiebureau is uitgereikt. Een lijst met namen van horecagelegenheden waarvoor het verbod zou gelden, was niet bijgevoegd. Verdachte is mondeling meegedeeld dat het alleen de cafés in Purmerend zou betreffen en dat de restaurants niet onder het verbod zouden vallen. Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hem was gezegd dat het verbod slechts de cafés op de Koemarkt in Purmerend zou betreffen.
Over het in het verbod genoemde ‘wangedrag’ heeft verdachte – samengevat – verklaard dat het om een mishandeling zou zijn gegaan in [horecabedrijf 3] op de Koemarkt in Purmerend. Deze had hij zelf niet gepleegd, aldus verdachte. Integendeel: hij was zelf slachtoffer geworden van mishandeling. Wel had hij hiervoor een boete moeten betalen; aan wie wist hij niet meer.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting desgevraagd geen antwoord kunnen geven op de vraag door wie de door verdachte genoemde boete zou zijn opgelegd. Uit het Uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt niet van een strafrechtelijke vervolging voor het ‘wangedrag’.
Voorafgaand aan de terechtzitting is door de officier van justitie aan het dossier toegevoegd een Protocol Collectieve Horecaontzegging Purmerend (hierna: het protocol), gedateerd 23 mei 2013 en ondertekend door de voorzitter van het bestuur van KHN, afdeling Purmerend, de burgemeester van de gemeente Purmerend en de districtchef van de Nationale Politie Regionale Eenheden Noord-Holland Dit protocol vermeldt, voor zover hier van belang:
Definities:
(…)
Deelnemer: Ondernemers in Purmerend die het protocol CHO ondertekend hebben en instemmen met de daarin vastgelegde afspraken.
Huisvredebreuk: Bij overtreding van een toegangsverbod of herhaalde aanmaning tot het verlaten van het horecapand, doet de deelnemer die de huisvredebreuk heeft geconstateerd aangifte bij de politie wegens overtreding van artikel 138 Sr.
Betrokkene: Persoon die een (schriftelijke) waarschuwing of collectieve horecaontzegging heeft gekregen.
(…)
Doel ontzeggingenbeleid:
Het bevorderen van een veilig uitgaansklimaat in de binnenstad van Purmerend door het consequent optreden tegen normoverschrijdend gedrag door een uniforme en gezamenlijke aanpak door horeca, politie en gemeente (en OM).
(…)
Grondslag voor en duur van de ontzegging
Aan een collectieve horecaontzegging – meteen voortkomend uit een zwaar incident of voortkomend uit meerdere waarschuwingen – ligt altijd een aangifte van een strafbaar feit of een ambtshalve proces-verbaal ten grondslag.
(…)
In onderlinge afstemming [tussen horecaondernemer en politie] wordt bepaald om welk feit het gaat zodat de deelnemer kan bepalen of en voor hoe lang volgens onderhavig protocol een ontzegging wordt opgelegd.
(…)
Waarborgen voor betrokkene
(…)
Klachtenprocedure
-
De betrokkene kan bij de klachtencommissie schriftelijk een klacht indienen tegen het feit dat hem/haar een CHO is opgelegd;
(…)
Bijlage 2: deelnemende horecabedrijven
Aspirant-deelnemers kunnen eerst als deelnemer instromen nadat zij door KHN, afdeling Purmerend bij het CBP zijn gemeld conform de procedure die daarvoor geldt.
N.B. Omdat mutaties in de deelnemerslijst plaats kunnen vinden is besloten dat de actuele deelnemerslijst te raadplegen is op de website: www.erzijnregels.nl/purmerend
(…)
Bijlage 5: Klachtenprocedure CHO
De klachtencommissie CHO bestaat uit een vertegenwoordiger van KHN-afdeling Purmerend, de politie en de gemeente. De klachtencommissie is onafhankelijk.
(…)
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het verbod en het overgelegde protocol als volgt toegelicht.
Het is juist dat het protocol dateert van na het verbod. Ik ga er echter vanuit dat ten tijde van ten laste gelegde feiten een gelijkluidend protocol van kracht was. Het verbod geldt inderdaad uitsluitend voor bij het protocol aangesloten horecagelegenheden. Het is juist dat de webpagina waarnaar in het protocol wordt verwezen, thans geen lijst bevat met aangesloten horecagelegenheden. Hun deelname blijkt echter tevens uit een op de gevel aangebracht deurschildje. Of de op de dagvaarding genoemde horecagelegenheden een dergelijk schildje op hun gevel hadden aangebracht, weet ik niet. Het klopt dat uit de tekst van het verbod niet blijkt dat het beperkt is tot bij het protocol aangesloten horecagelegenheden.
Omtrent de klachtenprocedure merk ik op dat ik vermoed, maar niet zeker weet, dat deze al bestond ten tijde van de op de tenlastelegging genoemde feiten. Ik weet niet of verdachte hierop opmerkzaam is gemaakt. Mijns inziens is de klachtencommissie als onafhankelijk aan te merken, zoals ook in het protocol vermeld. Ik bedoel hiermee dat hierin geen personen zitten die rechtstreeks bij het opleggen van het verbod zijn betrokken.
De rechtbank stelt voorop dat het collectief horecaverbod zoals dit wordt toegepast in de gemeente Purmerend ontegenzeggelijk is ingegeven door de noodzaak op te treden tegen structureel uitgaansgeweld en –overlast. De collectiviteit van het verbod zit hierin, dat een verbod opgelegd naar aanleiding van een gedraging in één van de deelnemende horecagelegenheden geldt ten aanzien van alle deelnemers aan het protocol. De samenwerking met de gemeente en de politie (en het OM) vergemakkelijkt de handhaving en vervolging van overtreding van de verboden. Zonder een dergelijk convenant zou een horecaondernemer slechts ten aanzien van zijn eigen etablissement een toegangsverbod kunnen afgeven.
Voor beantwoording van de vraag of verdachte in het onderhavige geval, door een lokaal te betreden dat niet het lokaal was waar hij zich aanvankelijk zou hebben schuldig gemaakt aan het aan het verbod ten grondslag gelegde wangedrag, daar ‘wederrechtelijk’ is binnengedrongen als bedoeld in artikel 138 van het Wetboek van strafrecht, is derhalve noodzakelijk om vast te stellen of de genoemde horecagelegenheid bij het protocol was aangesloten. Dit is echter niet vast te stellen. Aldus zou verdachte van het hem ten laste gelegde moeten worden vrijgesproken, zoals ook door de raadsvrouw betoogd.
Aan het onderhavige verbod kleven echter meer fundamentele gebreken, zoals uit het hierna volgende blijkt.
Wat onder het ‘wangedrag’ van verdachte werd verstaan, blijkt niet uit het dossier. Ook het protocol bevat geen definitie van wangedrag, zodat in het ongewisse blijft welke gedraging van verdachte aanleiding tot het hem opgelegde verbod heeft gegeven of heeft kunnen geven. Evenmin blijkt uit het dossier door wie is vastgesteld of verdachte zich daadwerkelijk hieraan heeft schuldig gemaakt, en zo ja of de omstandigheden waaronder de gedraging zou hebben plaatsgevonden een vergaande sanctie als het collectieve horecaverbod rechtvaardigde. Van de in het protocol genoemde voorafgaande waarschuwingen aan verdachte blijkt ook niet.
De rechtbank merkt op dat het verbod in de onderhavige zaak in meerdere opzichten het karakter heeft van een punitieve sanctie. Van belang is hierbij dat door de betrokkenheid van gemeente, politie en het OM bij het protocol dit niet als een louter civielrechtelijke overeenkomst kan worden aangemerkt. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het verbod, ook als dit niet alle horecagelegenheden in Purmerend betreft maar slechts - zoals door de officier van justitie ter terechtzitting is bevestigd - de bij het protocol aangesloten horecaondernemingen, gelet op het bereik en de duur hiervan een forse inbreuk oplevert op de bewegingsvrijheid van de verdachte. Tevens merkt de rechtbank op dat het eerste verbod is opgelegd in reactie op een gedraging van verdachte die als wangedrag is aangemerkt, terwijl de enkele overtreding van dit verbod heeft geleid tot verlenging van het verbod (voor de duur van een jaar) als ook vervolging wegens lokaalvredebreuk, zonder dat opnieuw van ‘wangedrag’ sprake is geweest. Aldus is de duur van het verbod afhankelijk gemaakt van het (nalevings)gedrag van verdachte, hetgeen tot uitdrukking brengt dat het verbod eerder erop is gericht de persoon van verdachte te straffen dan te doen wat specifiek nodig is om - zoals het protocol als doel vermeldt - een veilig uitgaansklimaat in de binnenstad van Purmerend te bevorderen.
Aan een burger aan wie een punitieve sanctie wordt opgelegd, komt rechtsbescherming toe die in het onderhavige geval ontbreekt. Zoals opgemerkt, is het aan verdachte opgelegde verbod onvoldoende concreet, en was voor verdachte niet kenbaar welke ondernemingen onder dit verbod vielen. In ieder geval is dit door de rechtbank niet te toetsen. Daarnaast is aan verdachte niet meegedeeld hoe en bij welke instantie hij tegen het hem opgelegde verbod bezwaar kon maken, waarbij de rechtbank opmerkt dat de klachtencommissie waarin het protocol voorziet, ook als deze reeds bestond ten tijde van het verbod, gelet op haar samenstelling bezwaarlijk als onafhankelijk kan worden aangemerkt.
Doordat aldus de opsporing en vervolging van verdachte zijn gebaseerd op de verdenking van overtreding van een verbod waarvan de reikwijdte niet vaststaat en waartegen voor verdachte geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond voor een onafhankelijke rechter, is sprake van een vormverzuim, hierin bestaande dat inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.

3.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 25 oktober 2011 in de zaak met parketnummer 15/700709-11 heeft de politierechter te Haarlem verdachte ter zake van ‘mishandeling’ en ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 9 november 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 3 juli 2013 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd, in die zin dat zij de rechtbank thans verzoekt de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, met name gelet op de ouderdom van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Nu de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging, bestaat geen grond de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vervolging.

Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Haarlem in de zaak met parketnummer 15/700709-11 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 november 2014.