Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Meervoudige economische strafkamer
Parketnummer: 15/997500-13
Uitspraakdatum: 18 november 2014
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 november 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H.M. Beune en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.
Aan verdachte is, na toegelaten wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 23 juli 2012 tot en met 25 juni 2013 te Hoofddorp en/of te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, één of meer delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren, behorende tot de door de Minister van Economische Zaken aangewezen soorten als bedoeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, waar onder
- één gedroogde kop van een Reuzeneekhoorn (Ratufa spp., bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- vijf, althans een of meer, gedroogde koppen van Kalongs (Pteropus spp., bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- drie, althans een of meer schedels van Kalongs (Pteropus spp.,bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- één skelet van een Vliegende hond (Pteropus spp., bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- twee, althans één of meer, schedels van een Makaak (Macaca spp, bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97 en/of
- twee, althans één of meer tas(sen) gemaakt van stukken huid van Netpython (Python reticulatus, bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- veertien, althans één of meer, sets van elk twee stuks hoektanden van een wolf (Canis lupu, bijlage A en/of B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- zeven, althans één of meer, kettingen, elk voorzien van drie hoektanden van een Katachtige (Felidae spp., bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- vier, althans één of meer, portemonnees gemaakt van stukken huid van een Indische brilslang (Naja kaouthia, bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- vijf, althans één of meer, portemonnees gemaakt van stukken huid van Netpython (Python reticulatus, bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- één riem gemaakt van stukken huid van Netpython (Python reticulatus, bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- zeven, althans één of meer, tanden van een Krokodilachtige, (Crocodylia spp, bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- dertien, althans één of meer, kettingen, met in totaal 33 tanden van een Krokodilachtige, (Crocodylia spp., bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- dertien, althans één of meer, hangers, met elk een in kunststof gegoten schedel van een Kalong, (Pteropus spp., bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97) en/of
- negen, althans één of meer, hangers, met elk een in kunststof gegoten zeepaardje (Hippocampus spp., bijlage B van de basisverordening (EG) nr. 338/97)
ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad, heeft verkocht of ten verkoop heeft aangeboden en/of onder zich heeft gehad.
Partiële nietigheid van de dagvaarding
In de tenlastelegging wordt de periode van 23 juli 2012 tot en met 25 juni 2013 vermeld waarin verdachte opzettelijk, één of meer delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren, behorende tot de door de Minister van Economische Zaken aangewezen soorten als bedoeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet ten verkoop voorhanden of in voorraad zou hebben gehad, zou hebben verkocht of ten verkoop zou hebben aangeboden en/of onder zich zou hebben gehad. De tenlastelegging beperkt zich met betrekking tot de nadere feitelijke omschrijving van de hiervoor genoemde bestanddelen (cursief en onderstreept) tot opsomming van die delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren die op 25 juni 2013 zijn aangetroffen. De term ‘waar onder’ zoals opgenomen in de tenlastelegging duidt op meer en mogelijk andere delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren, maar deze worden in de tenlastelegging niet nader omschreven. Door bovendien tenlastelegging van een periode die een aanvang neemt zo’n twee jaar vóór de datum van aantreffen van de goederen die feitelijk staan omschreven, kan mede om die reden de tenlastelegging niet anders worden begrepen dan betrekking hebbend op meer en ook andere delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren. Deze zijn echter niet feitelijk omschreven. De tenlastelegging voldoet op dat punt niet aan de vereisten van artikel 261 Sv. Voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op andere delen van levende en/of dode dieren en/of producten van levende en/of dode dieren dan feitelijk omschreven levert de term ‘waar onder’ in de tenlastelegging partiele nietigheid van de dagvaarding op.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Op 1 juli 1975 trad in werking de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora ofwel het CITES-Verdrag. Dit verdrag beoogt wereldwijd de legale handel in wilde dier- en plantensoorten te reguleren om soorten te beschermen tegen overexploitatie. Het Verdrag is van toepassing op elk dier of elke plant, levend of dood, van een soort die is opgenomen in een Bijlage bij het CITES-Verdrag. Kort gezegd kent het CITES-Verdrag de Bijlagen I, II en III, waarin zijn opgenomen (I) soorten die met uitsterven worden bedreigd en (II) soorten die zonder maatregelen mogelijk met uitsterven kunnen worden bedreigd en (III) soorten waarvan één Lid-Staat de bescherming eist omdat de soort op haar grondgebied wordt bedreigd.
Ter uitvoering van het CITES-Verdrag heeft ook de Europese Unie regels uitgevaardigd. Dit is de Basisverordening (Verordening van 9 december 1996, (EG) Nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het handelsverkeer). Uitvoeringscriteria zijn neergelegd in de Uitvoeringsverordening (Verordening (EG) nr. 865/2006 van de Commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen (etc.)). De Basisverordening en de Uitvoeringsverordening vormen samen de wettelijke basis voor effectuering van het CITES-Verdrag in de wetgeving van de EU-Lidstaten.
De Basisverordening kent Bijlagen A, B, C en D, waarin de beschermde soorten worden opgenoemd. In grote lijnen komen Bijlagen A, B en C overeen met Bijlagen I, II, en III van het CITES-Verdrag.
Volgens artikel 8, tweede lid, Basisverordening kunnen de Lid-Staten het in bezit hebben van specimens, met name van levende dieren die behoren tot de in bijlage A genoemde soorten, verbieden.
In Nederland is het CITES-regime uitgewerkt in de Flora- en Faunawet (FFW) en de daarop gebaseerde regelgeving.
Artikel 5, tweede lid, FFW juncto artikel 4, eerste lid, onder a en tweede lid, onder a, van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, wijst de diersoorten van Bijlage A en B van de Basisverordening aan als beschermde uitheemse diersoorten.
Artikel 13, eerste lid, onder a, FFW verbiedt – onder meer – het onder zich hebben, kopen, verkopen, ten verkoop voorhanden hebben of in voorraad hebben of ten verkoop aanbieden van dieren of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort. Van dit bezitsverbod is volgens artikel 75, tweede, derde en vijfde lid, FFW vrijstelling mogelijk bij ministeriële regeling, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
De vrijstellingen zijn neergelegd in artikel 11 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (Rvbdp), dat – zakelijk weergegeven – luidt:
1. Van het verbod op het onder zich hebben, kopen, verkopen, ten verkoop voorhanden hebben of in voorraad hebben of ten verkoop aanbieden, bedoeld in artikel 13, eerste lid, FFW geldt een vrijstelling voor dode specimens van in gevangenschap geboren en gefokte of uit het wild afkomstige dieren, behorende tot beschermde uitheemse diersoorten, genoemd in bijlage A bij de basisverordening, indien:
a. het meer dan 50 jaar geleden verkregen bewerkte specimens betreft als omschreven in artikel 2, onder w, van de Basisverordening (hierna: de ‘antiekvrijstelling’);
b. het persoonlijke bezittingen of huisraad betreft als omschreven in artikel 2, onderdeel j, van de Basisverordening of
c. kan worden aangetoond dat de specimens overeenkomstig de wet en met inachtneming van de Basisverordening en Uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen.
2. Onverminderd artikel 13, vierde lid, FFW geldt een vrijstelling van het verbod op het onder zich hebben, bedoeld in artikel 13, eerste lid, FFW voor levende en dode specimens van in gevangenschap geboren en gefokte dieren, behorende tot beschermde uitheemse diersoorten, genoemd in bijlage B, C of D bij de basisverordening, indien kan worden aangetoond dat de dieren in Nederland zijn gefokt, of indien het eieren, nesten of producten van die soorten betreft, betrokken producten van gefokte dieren afkomstig zijn.
De genoemde antiekvrijstelling, omschreven in art. 2, onder w, van de Basisverordening, ziet op ‘specimens die meer dan 50 jaar vóór de inwerkingtreding van de Basisverordening ter vervaardiging van juwelen, decoratie, kunstvoorwerpen, gebruiksvoorwerpen of muziekinstrumenten zijn gebracht in een toestand die grondig verschilt van hun natuurlijke ruwe staat en waarvan ten genoegen van de administratieve instantie van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat zij onder die voorwaarden zijn verworven. Dergelijke specimens gelden enkel als bewerkt indien zij duidelijk passen in een van de genoemde categorieën en indien zij de beoogde functie kunnen vervullen zonder dat daarvoor nog snijwerk, bewerking of verdere afwerking nodig zijn’. Gelet op de datum van inwerkingtreding van de Basisverordening kunnen specimens alleen onder de antiekregeling vallen indien deze voor 1947 zijn vervaardigd.
De genoemde vrijstelling voor persoonlijke bezittingen of huisraad, omschreven in artikel 2, onder j, van de Basisverordening ziet op ‘dode specimens alsmede delen en producten daarvan, die een particulier toebehoren en die deel uitmaken van zijn gewone persoonlijke bezittingen of daartoe bestemd zijn’.
4.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 november 2014;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 26 juni 2013 (dossierpagina 80-81);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen determinatie inbeslaggenomen goederen d.d. 10 juli 2013 inclusief de daaraan toegevoegde fotobijlagen (dossierpagina 1410-1454).
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juni 2013 te Purmerend, opzettelijk, delen van dode dieren en/of producten van dode dieren, behorende tot de door de Minister van Economische Zaken aangewezen soorten als bedoeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, te weten:
- één gedroogde kop van een Reuzeneekhoorn Ratufa spp., bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- vijf gedroogde koppen van Kalongs Pteropus spp., bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- drie schedels van Kalongs Pteropus spp., bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- één skelet van een Vliegende hond Pteropus spp., bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- twee schedels van een Makaak Macaca spp, bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- twee tassen gemaakt van stukken huid van Netpython Python reticulatus, bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- veertien sets van elk twee stuks hoektanden van een wolf Canis lupu, bijlage A en/of B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- zeven kettingen, elk voorzien van drie hoektanden van een Katachtige Felidae spp., bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- vier portemonnees gemaakt van stukken huid van een Indische brilslang Naja kaouthia, bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- vijf portemonnees gemaakt van stukken huid van Netpython (Python reticulatus, bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97) en
- één riem gemaakt van stukken huid van Netpython Python reticulatus, bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- zeven tanden van een Krokodilachtige Crocodylia spp, bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- dertien kettingen, met in totaal 33 tanden van een Krokodilachtige, Crocodylia spp., bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- dertien hangers, met elk een in kunststof gegoten schedel van een Kalong, Pteropus spp., bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97 en
- negen hangers, met elk een in kunststof gegoten zeepaardje Hippocampus spp., bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97,
ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad en/of onder zich heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, onder a, van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
7.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake zal worden veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van tweehonderd-veertig (240) uren bij het niet of niet naar behoren voldoen daarvan te vervangen door honderdtwintig (120) dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden met een proeftijd van twee (2) jaren.
7.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onrechtmatig bezit van een omvangrijke hoeveelheid gedroogde koppen, schedels en skeletten van Kalongs en Vliegende honden, tassen, portemonnees en riemen gemaakt van slangenleer, tanden van wolven, krokodillen en katachtigen en hangertjes van zeepaardjes, alle beschermde of met uitsterven bedreigde uitheemse diersoorten. Verdachte heeft een deel van deze hoeveelheid goederen bij elkaar verzameld door ze te ruilen met andere verzamelaars en een deel daarvan door ze via internet veiling websites als eBay van buitenlandse handelaren aan te kopen. Enerzijds bemachtigde verdachte voornoemde goederen vanuit zijn eigen interesse voor planten en dieren. Anderzijds voor zijn financiële gewin. Zo bood verdachte voornoemde goederen ook middels advertenties geplaatst onder het account genaamd ‘[marktplaats accountnaam]’ op de website van marktplaats.nl aan.
Verzamelaars en verkopers van zulke specimens bewegen zich op zeer gevoelig terrein. Enerzijds dient ruimte te bestaan voor de rechtmatige handel in en duurzame exploitatie van dierlijke producten van uitheemse diersoorten. Anderzijds dienen met uitsterven bedreigde diersoorten effectief beschermd te worden om de natuurlijke soortenrijkdom in stand te houden. Het CITES-Verdrag en de daarop berustende Europese en Nederlandse wet- en regelgeving beogen in dit krachtenveld een gerechtvaardigde balans te vinden. Dat gebeurt ten dele door een strikt administratief regime, waarmee de traceerbaarheid van specimens moet worden verzekerd. Alleen door handhaving van dat regime kunnen illegale specimens worden geïdentificeerd en wordt handhaving mogelijk. Wie zich, zoals verdachte, profileert als liefhebber en kenner, zal daarom de nodige juridische kennis moeten opdoen, zal zijn administratie op orde moeten hebben en zal de voorgeschreven documentenstroom moeten beheersen.
Verdachte heeft in de bewezenverklaarde gevallen geen oog gehad voor de wettelijke maatregelen ter regulering van de handel in producten van bedreigde diersoorten. Dat valt hem kwalijk te nemen omdat hij daarmee heeft bijgedragen aan een omvangrijke illegale handel in producten van bedreigde diersoorten. Het gaat blijkens het aantreffen van de grote hoeveelheid aan de nader omschreven goederen in het onderhavige geval niet om een kleine hoeveelheid specimens. Daarnaast betroffen het voornamelijk diersoorten die zonder maatregelen mogelijk met uitsterven in hun voortbestaan worden bedreigd. Zo bevonden zich in de collectie van verdachte onder meer wolventanden welke met uitsterven worden bedreigd en aldus zijn opgenomen in Bijlage A van de Basisverordening EG 338/97. Blijkens de zich in het dossier bevindende gedingstukken verdiende verdachte hier ook geld mee, zoals hij ook ter terechtzitting heeft bevestigd.
Ten gunste van verdachte neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 30 oktober 2014 niet eerder ter zake van een enig strafbaar feit is veroordeeld dan wel met politie en/of justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast heeft verdachte door de directe bekentenis van het feit en zijn open houding ter terechtzitting ervan blijk gegeven het laakbare van zijn eigen handelen in te zien, op grond waarvan de rechtbank de kans dat verdachte andermaal over zal gaan tot overtreding van de Flora en Faunawet gering acht. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet substantieel aan de handel in bedreigde en beschermde diersoorten lijkt te hebben verdiend.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking nemende dat de rechtbank tot een geringere bewezenverklaring komt dan die waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een aanzienlijk lagere straf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit .
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder 4.3. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van HONDERDTWINTIG (120) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door ZESTIG (60) DAGEN hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot VEERTIG (40) UREN, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door TWINTIG (20) DAGEN hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee (2) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee (2) uren taakstraf, subsidiair één (1) dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. E.M.M. Gabel en mr. F.G. Hijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 18 november 2014.
Mr. Hijink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.