De beoordeling
12. Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, en zo ja, of daarbij aan [werknemer] een vergoeding moet worden toegekend.
13. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst ontbinden. Van Kuijk heeft zich als werkgever verzet tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar nu [werknemer] als werknemer die ontbinding zelf vraagt, ziet de kantonrechter alleen al gelet op het recht op vrije arbeidskeuze, zoals neergelegd in onder meer artikel 19 lid 3 van de Grondwet en artikel 4 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, geen reden om die ontbinding te weigeren. Van beperkingen van dit recht is de kantonrechter in dit geval niet gebleken.
14. Daaraan voegt de kantonrechter toe dat [werknemer] ook voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen vruchtbare samenwerking meer mogelijk is met Van Kuijk en dat de arbeidsrelatie onherstelbaar is verstoord. Van Kuijk heeft [werknemer] bij brief van 30 september 2013 ernstige verwijten gemaakt, hem meegedeeld dat hij negatief is op het onfatsoenlijke af en door zijn aanwezigheid de sfeer verziekt, en aangegeven dat zij beëindiging van het dienstverband wenst. Nadien heeft Van Kuijk bij drie daaropvolgende brieven opnieuw haar wens tot beëindiging van het dienstverband geuit, waarbij zij niet is teruggekomen op haar verwijten, maar deze deels heeft herhaald. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat nog een succesvolle samenwerking tussen partijen mogelijk is, temeer nu [werknemer] uit de brieven van Van Kuijk redelijkerwijs niet anders kon opmaken dan dat Van Kuijk niet verder wilde met hem. Dat Van Kuijk haar brieven heeft bedoeld als ‘prikkel’ om [werknemer] te bewegen mee te werken aan structurele oplossingen, kan de kantonrechter niet volgen. Indien Van Kuijk daadwerkelijk tot structurele oplossingen had willen komen en het dienstverband had willen voortzetten, had zij een andere weg moeten kiezen dan het maken van ernstige verwijten aan het adres van [werknemer] en het herhaald uiten van de wens om te komen tot beëindiging van het dienstverband.
15. Daarbij komt dat Van Kuijk weliswaar inmiddels stelt dat zij voortzetting van het dienstverband nog mogelijk acht, maar alleen onder de voorwaarde dat [werknemer] zijn gedrag verbetert en zijn excuses aanbiedt aan zijn collega’s. Echter, zoals hierna zal worden overwogen, is niet aannemelijk geworden dat de verwijten van Van Kuijk over het gedrag van [werknemer] terecht zijn en kan Van Kuijk daarom ook niet in redelijkheid van [werknemer] vergen dat hij excuses maakt aan zijn collega’s. Van Kuijk stelt dus ten onrechte genoemde voorwaarde aan voortzetting van het dienstverband en ook daarom is die voortzetting niet meer mogelijk.
16. De arbeidsovereenkomst zal gelet op het voorgaande worden ontbonden met ingang van 1 mei 2014, wegens een onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding. Er is geen grond om rekening te houden met een opzegtermijn, zoals [werknemer] heeft verzocht, omdat het uitgangspunt van artikel 7:685 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
17. Vervolgens is de vraag aan de orde of het gelet op de omstandigheden billijk is om aan [werknemer] een vergoeding toe te kennen, als bedoeld in artikel 7:685 lid 8 BW, en zo ja, welke vergoeding.
18. De kantonrechter overweegt dat de omstandigheid dat de werknemer zelf ontbinding vraagt, zoals in dit geval, er niet aan in de weg staat dat aan de werknemer een vergoeding wordt toegekend. Mede gelet op eerdergenoemde Aanbevelingen van de kring van kanton-rechters, kan ook in een dergelijk geval toekenning van een vergoeding billijk zijn, met name indien de werkgever een verwijt te maken valt en er sprake is van enig handelen of nalaten van of voor rekening van de werkgever dat (mede) heeft geleid tot de grond voor de ontbinding.
19. In dit geval acht de kantonrechter toekenning van een vergoeding aan [werknemer] billijk. Daarover wordt het volgende overwogen.
20. Dat [werknemer] al jarenlang negatief gedrag vertoont en de sfeer verziekt, zoals Van Kuijk stelt, is niet aannemelijk geworden. Over de periode van het dienstverband bij De Rie tot 1 april 2013 heeft Van Kuijk een aantal functioneringsverslagen overgelegd, te weten uit 2005 en 2006, maar daaruit blijkt niet van dergelijk gedrag. Het beeld dat naar voren komt uit die verslagen is overwegend positief, nu op veel punten de score ‘goed’ is. De enkele aantekening
“gezellig/sfeer?”op het functioneringsverslag van 2005 kan niet als kritiek worden gezien, laat staan dat daaruit zou blijken van de door Van Kuijk genoemde verwijten. Ook uit het verslag van een overleg van 17 april 2013 blijkt niet van negatief gedrag of het verzieken van de sfeer. In dat verslag wordt melding gemaakt van een gesprek tussen [werknemer] en een collega, [X] (hierna: [x]), over samenwerking en communiceren. Zoals [werknemer] heeft erkend, is de samenwerking tussen hem en [x] jarenlang moeizaam geweest en sprak [werknemer] niet met deze collega, maar [werknemer] heeft op de zitting onbetwist gesteld dat hij en [x] op 17 april 2013 elkaar de hand hebben geschud en hun relatie hebben hersteld. Dat er nadien nog problemen zijn geweest tussen [werknemer] en [x] is niet gesteld en ook niet gebleken. De opmerking in het verslag van het overleg van 17 april 2013 dat [werknemer] zich kan irriteren aan anderen en dat hij meer rust wil in de werkplaats en minder gepraat, is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van negatief en onfatsoenlijk gedrag.
21. Van Kuijk heeft een verklaring overgelegd van 18 maart 2014 van [Y] (hierna: [y]), after sales manager en direct leidinggevende van [werknemer], waarin wordt gesteld dat [werknemer] nooit meegaat met bedrijfsuitjes, dat hij tijdens vergaderingen wel aanwezig is maar nooit praat, en dat hij zich onttrekt aan cursussen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het niet meegaan met bedrijfsuitjes en het niet praten tijdens vergaderingen, niet als negatief gedrag of het verzieken van de sfeer worden gezien. De stelling dat [werknemer] zich onttrekt aan cursussen is door hem op de zitting gemotiveerd betwist en door Van Kuijk niet nader onderbouwd. Verder blijkt uit de stukken ook niet dat [werknemer] hierop is aangesproken.
22. Daarnaast is door Van Kuijk een e-mail overgelegd van [y] van 23 september 2013, waarin wordt opgemerkt dat het voor de sfeer in de werkplaats fijn zou zijn als [werknemer] wegblijft en dat [y] dit van bijna alle monteurs hoort. Tegenover deze opmerking van [y] heeft [werknemer] drie verklaringen van ex-collega’s overgelegd, waarin wordt gesteld dat zij steeds prettig hebben samengewerkt met [werknemer]. Daarnaast heeft [werknemer] ook een verklaring van een huidige collega ingebracht, waarin die collega zegt dat hij [werknemer] al vele jaren als een aangename, behulpzame en vooral vakbekwame collega heeft ervaren. Verklaringen van collega’s waarin wordt gesteld dat zij problemen hebben met de samenwerking met [werknemer] zijn door Van Kuijk niet overgelegd. Ook gelet hierop heeft Van Kuijk niet aannemelijk gemaakt dat [werknemer] zich schuldig zou hebben gemaakt aan negatief en onfatsoenlijk gedrag ten opzichte van zijn collega’s.
23. Anders dan Van Kuijk ziet de kantonrechter niet in dat een waarschuwing over te laat komen symptomatisch is voor het gedrag van [werknemer]. Te laat komen is immers van geheel andere aard dan de verwijten die Van Kuijk [werknemer] thans heeft gemaakt over negatief en onfatsoenlijk gedrag. Bovendien is na de waarschuwing in 2012 kennelijk geen sprake meer geweest van te laat komen.
24. Dat [werknemer] tegen [y] in september 2013 heeft gezegd dat [werknemer] ‘zich wat aan zou doen’ of dat hij zich ‘op zou hangen’, betekent evenmin dat sprake is van negatief of onfatsoenlijk gedrag. Zoals blijkt uit de verklaring van [y] is [werknemer] na een vraag over een hersteldmelding huilend weggelopen. Verder was bij [y] en Van Kuijk bekend dat de moeder van [werknemer] kort daarvoor was overleden en wisten zij, althans konden zij weten, dat [werknemer] daardoor emotioneel en aangeslagen was. Onder die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat de reactie van [werknemer] vooral werd ingegeven door emotie en kan hem niet of slechts in beperkte mate worden verweten dat zijn communicatie in dit verband onhandig of ongelukkig is geweest.
25. Zoals Van Kuijk op de zitting heeft erkend, is [werknemer] een goede en vakbekwame monteur, en heeft hij zijn werktempo verbeterd. Gelet daarop acht de kantonrechter het door Van Kuijk in haar brief van 30 september 2013 genoemde verwijt dat het werktempo van [werknemer] te laag ligt, in dit kader niet relevant.
26. De conclusie van het voorgaande is dat Van Kuijk niet aannemelijk heeft gemaakt dat [werknemer] al jarenlang negatief en onfatsoenlijk gedrag vertoont, en evenmin dat [werknemer] door zijn aanwezigheid de sfeer in haar onderneming verziekt. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat deze verwijten niet terecht zijn. Nu Van Kuijk deze onterechte verwijten niettemin in scherpe bewoordingen aan [werknemer] heeft tegengeworpen en in vier achtereenvolgende brieven op grond daarvan heeft aangestuurd op beëindiging van het dienstverband, is het met name aan Van Kuijk te wijten dat de arbeidsverhouding verstoord is geraakt. De door Van Kuijk gestelde voorwaarde aan voortzetting van het dienstverband – te weten dat [werknemer] zijn gedrag verbetert en zijn excuses aanbiedt aan zijn collega’s – is onterecht en heeft geen bijdrage geleverd aan het herstel van de arbeidsverhouding. De grond voor de ontbinding is dan ook in overwegende mate te wijten aan Van Kuijk.
27. Daar staat tegenover dat de kantonrechter in de stukken wel voldoende aanwijzingen ziet dat er sprake was van enige problemen in het ‘sociale’ functioneren van [werknemer], zij het niet van de aard en ernst als door Van Kuijk gesteld. Zo heeft [werknemer] kennelijk lange tijd een zwijgzame houding tegenover zijn collega [x] aangenomen, is blijkens eerdergenoemd verslag van het overleg van 17 april 2013 uitgebreid gesproken over het feit dat [werknemer] zich kan irriteren aan anderen en dat hij meer rust wil in de werkplaats en minder gepraat, en heeft [werknemer] ondanks adviezen hierover kennelijk geen hulp gezocht om iets aan dit probleem te doen. Verder heeft [werknemer] zich na het einde van zijn zorgverlof op 23 augustus 2013 niet willen ziek melden, terwijl hij zich nog wel ongeschikt achtte om te werken en Van Kuijk juist daarom aandrong op ziekmelding. Daarmee heeft [werknemer] het voor Van Kuijk ook moeilijk gemaakt om de situatie van [werknemer] te (laten) beoordelen en is ook de mogelijkheid van hulpverlening via bijvoorbeeld arbodienst of bedrijfsarts afgesloten.
28. Alles afwegend, acht de kantonrechter toekenning van een vergoeding met toepassing van correctiefactor C=1.5 gerechtvaardigd. Daarbij speelt naast hetgeen hiervoor is overwogen ook een rol dat [werknemer] door zijn leeftijd en eenzijdige arbeidsverleden een moeilijke arbeidsmarktpositie heeft.
29. De kantonrechter zal bij de vaststelling van de vergoeding uitgaan van een loonaanspraak van € 2.677,90 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag. Met de door [werknemer] op de zitting genoemde bonus wordt geen rekening gehouden, omdat niet is gebleken dat het gaat om een structurele en vaste looncomponent. Bovengenoemde uitgangspunten leveren een vergoeding op van € 60.253,00 bruto (aantal gewogen dienstjaren 15 x salaris € 2.677,90 bruto x correctiefactor C=1.5).
30. Het verweer van Van Kuijk dat zij niet beschikt over de financiële middelen om genoemde vergoeding te betalen, wordt verworpen. Van Kuijk heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt van de financiële positie van haar onderneming en/of een eventuele holding, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een zodanig slechte financiële positie dat Van Kuijk de vergoeding niet zou kunnen betalen.
31. Partijen worden van de voorgenomen beslissing in kennis gesteld en [werknemer] is bevoegd het verzoek binnen de hierna te noemen termijn in te trekken. Gelet op de uitkomst van de procedure zal worden bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten dragen. Indien [werknemer] zijn verzoek intrekt, zal hij de proceskosten van Van Kuijk moeten betalen, te weten € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van Van Kuijk.