ECLI:NL:RBNHO:2014:10667

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 september 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
2909061
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • P.G. Vroom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een overeenkomst als arbeidsovereenkomst en toetsing van ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Centrum Da Vinci B.V. [eiser] vorderde erkenning van een arbeidsovereenkomst en betaling van achterstallig salaris en studiekosten. De zaak begon met een dagvaarding op 11 maart 2014, waarna een comparitie op 21 augustus 2014 volgde. De kern van het geschil was of er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Da Vinci, en of het ontslag op staande voet dat op 17 juli 2013 was gegeven rechtsgeldig was.

De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een arbeidsovereenkomst, ondanks de betwisting door Da Vinci. De rechter stelde vast dat [eiser] zich had verbonden om arbeid te verrichten in ruil voor loon, en dat er een gezagsverhouding bestond. De rechter oordeelde verder dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag, zoals vereist door de wet. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] tot betaling van salaris en vakantiedagen toe, en kende ook een ontslagvergoeding toe van € 9.570,36, onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst als geldig werd erkend.

Echter, de vordering tot vergoeding van studiekosten werd afgewezen, omdat [eiser] niet had voldaan aan de voorwaarden die Da Vinci redelijkerwijs mocht stellen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten ook werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P.G. Vroom, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
zaak/rolnr.: 2909061 \ CV EXPL 14-1071 WD
Uitspraakdatum: 24 september 2014
Vonnis in de zaak van:
Toevoeging [nummer]
[naam]te [plaats]
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: K.M. Janssen
tegen
de besloten vennootschap
Centrum Da Vinci B.V.,te Heerhugowaard
gedaagde partij,
verder ook te noemen: Da Vinci
gemachtigde: P.J. Jans.

1.Het procesverloop

[eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 11 maart 2014.
Da Vinci heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 21 augustus 2014, in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
Voorafgaande aan de comparitie hebben partijen nog stukken ingebracht.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Da Vinci is een tandheelkundig centrum dat op enkele locaties in Nederland, waaronder Heerhugowaard, tandheelkundige diensten verleent aan haar patiënten.
2.2.
[X] is als bestuurder de enig leidinggevende en verricht feitelijk als enige de tandheelkundige werkzaamheden.
2.3.
[eiser] is de zus van [X].
2.4.
[X] en [eiser] deelden een gemeenschappelijke huishouding aan de [adres]. De woning is eigendom van de stiefmoeder van [X] en [eiser], [stiefmoeder]. [X] en [eiser] hebben inmiddels beiden de woning verlaten.
2.5.
[eiser] heeft zich op enig moment ingeschreven aan de Universiteit van Debrecen te Hongarije voor een opleiding tot tandarts. De kosten van de opleiding werden door Da Vinci betaald. [eiser] staat daar ingeschreven als een fulltime student.
2.6.
Begin juli 2013 heeft [X] aangekondigd de kosten van de opleiding niet meer te betalen.
2.7.
Bij brief van 18 juli 2013 heeft de gemachtigde van Da Vinci het ontslag op staande voet bevestigd dat aan [eiser] op 17 juli 2013 volgens Da Vinci zou zijn gegeven. In de brief staat, voor zover relevant, het volgende:

(…) U bent in dienst van cliënte (Da Vinci). U heeft verzuimd op de overeengekomen arbeidstijden op uw werk te verschijnen. In plaats daarvan heeft u op 17 juli 2013 op grove wijze misbruik gemaakt van de aan u ter beschikking staande toegangscodes van de e mail accounts van cliënte (Da Vinci) door deze te wijzigen en aldus de accounts te blokkeren. Ook heeft u de aan u toevertrouwde bankrekeningen laten blokkeren.
U heeft daarmee de bedrijfsvoering ernstig in gevaar gebracht en deze schade berokkend. (…)
Cliënte (Centrum Da Vinci) heeft de arbeidsovereenkomst op 17 juli 2013 onverwijld aan u opgezegd – zijnde aan u ontslag op staande voet verleend – onder aanzegging van de redenen daarvan. Voor zover nodig wordt het u hierbij schriftelijk aangezegd. Het gaat om de volgende redenen:- het u overgeven aan liederlijk gedrag- het uitschelden en het gebruik van verbaal geweld tegen mevrouw [eiser] (waaronder grove beledigingen)- het bekendmaken van bedrijfsgeheimen- het verduisteren c.q. achterhouden c.q. roekeloos omgaan met bedrijfsmiddelen waaronder – maar niet uitsluitend – de voor de bedrijfsvoering noodzakelijke tandartsstoelen, protheses en medische instrumenten (deze heeft u in uw woning ondergebracht).- het verduisteren c.q. achterhouden c.q. roekeloos omgaan met de administratie van cliënte (eveneens in uw woning ondergebracht).- het ‘verduisteren c.q. achterhouden c.q. roekeloos omgaan met de aan u toevertrouwde email accounts en bankrekeningen.”
2.8.
Bij brief van 26 juli 2013 heeft de gemachtigde van [eiser] de verweten gedragingen betwist en is de opzegging vernietigd. [eiser] heeft zich vanaf dat moment beschikbaar gehouden voor werkzaamheden en aanspraak gemaakt op betaling van het verschuldigde salaris.
2.9.
Bij beschikking van 4 december 2013 heeft de kantonrechter in een procedure tussen partijen als volgt beslist:
“Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 december 2013, voor zover deze heeft bestaan en voor het geval deze nog bestaat.
Kent aan [eiser] ten laste van Da Vinci een vergoeding toe van € 9.570,36 bruto, en veroordeelt Da Vinci deze vergoeding te betalen, zij het dat deze vergoeding pas opeisbaar wordt op het moment dat tussen partijen onaantastbaar vast is komen te staan dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en dat het op 17 juli 2013 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.
Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(i) verklaart voort recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan tot aan 15 november (de kantonrechter leest: december) 2013 en dat het op 17 juli 2013 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven.
(ii) Da Vinci veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 56.146,49, te vermeerderen met rente en kosten, waaronder de kosten van dit geding en de nakosten.
3.2.
[eiser] voert daartoe als volgt aan.
Partijen hebben een arbeidsovereenkomst gesloten. Da Vinci dient deze overeenkomst na te komen in de vorm van betaling van loon, opgebouwde vakantiedagen en vakantiebijslag over de periode 1 mei 2013 tot aan 15 december 2013.
Voorts dient Da Vinci over te gaan tot betaling van de door de kantonrechter bij beschikking van 4 december 2013 begrote ontslagvergoeding.
Tevens is Da Vinci gehouden om de studiekosten die [eiser] heeft voorgeschoten aan [eiser] te vergoeden.
Het totaal te vorderen bedrag, inclusief rente, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten is € 56.146,49. Da Vinci weigert tot betaling over te gaan, aldus [eiser].
3.3.
Da Vinci voert verweer o de navolgende gronden.
Tussen partijen heeft nimmer een arbeidsverhouding bestaan. [eiser] heeft nimmer werkzaamheden voor Da Vinci verricht. Van een dienstverband is geen sprake geweest. De door Da Vinci betaalde bedragen betreffen een voorschot op de kosten van levensonderhoud en studie. Slechts vanwege fiscale redenen zijn [eiser] en de betalingen in de (loon)administratie van Da Vinci opgenomen.
Voor zover sprake is van een arbeidsverhouding, is [eiser] op 18 juli 2013 op goede gronden op staande voet ontslagen.
Geen grondslag bestaat voor de vordering tot betaling van studiekosten.
Geen buitengerechtelijke kosten zijn verschuldigd, omdat geen andere werkzaamheden zijn verricht dan ter voorbereiding op de zaak, aldus Da Vinci.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op het processuele debat van partijen in onderhavige procedure dient eerst te worden vastgesteld of partijen een arbeidsovereenkomst hebben gesloten en, indien dat het geval is, of de arbeidsovereenkomst is beëindigd door middel van het op 18 juli 2013 gegeven ontslag op staande voet. Afhankelijk van het antwoord op deze vragen dient te worden bezien in hoeverre [eiser] aanspraak kan maken op betaling van de gevorderde bedragen.
Hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten?
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is, gelet op het navolgende, sprake van een arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.3.
Van een arbeidsovereenkomst kan worden gesproken indien een partij (i.c. [eiser]) zich heeft verbonden om in dienst van de ander (i.c. Da Vinci) tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. (artikel 7:610 BW)
Voor de vaststelling van de rechtsverhouding tussen partijen is bepalend wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop feitelijk aan de overeenkomst uitvoering is gegeven.
Met inachtneming van het voorgaande worde als volgt overwogen.
arbeid
4.4.
Arbeid in de zin van voormeld wetsartikel is een ruim begrip. Zij kan zowel van geestelijke als van lichamelijk aard zijn, en kan vrijwel iedere willekeurige bezigheid zijn. Wel moet sprake zijn van een voor de werkgever productieve arbeidsprestatie, zij het dat voldoende is dat het profijtmoment van de prestatie van [eiser] voor de onderneming van Da Vinci in de toekomst is gelegen.
Gelet daarop kunnen onder de gegeven omstandigheden de opleidingsactiviteiten van [eiser] tot het verrichten van arbeid worden gerekend. In dit kader is van belang op te merken dat partijen bij aanvang hebben beoogd dat [eiser] na voltooiing van de opleiding als tandarts binnen de onderneming van Da Vinci werkzaam zal zijn, althans dit is niet gemotiveerd weersproken. In zoverre valt onderhavige situatie niet gelijk te stellen met die van een stagiaire die in het kader van een reguliere opleiding praktijkervaring opdoet.
Aan dit alles doet niet af dat [eiser] volgens Da Vinci in de afgelopen jaren nauwelijks enige studievoortgang heeft gemaakt. Bij de kwalificatie van de rechtsbetrekking tussen partijen is primair van belang de
werkzaamheden waartoe een partij als [eiser] zich heeft verbonden.De kwestie die Da Vinci hiermee aanhaalt ziet niet op de kwalificatie van de overeenkomst, maar op de uitvoering daarvan.
Ook de werkzaamheden op de vestiging van Da Vinci, hoe incidenteel ook, kunnen tot het verrichten van arbeid worden gerekend.
dienstverband
4.5.
Eveneens is sprake van een gezagsverhouding. Deze gezagsverhouding blijkt onder meer uit de verplichting tot verantwoording over de studievoortgang, die volgens Da Vinci altijd heeft bestaan. Voorts valt uit de conclusie van antwoord (alinea 42) op te maken dat [eiser], wanneer werkzaam op de vestiging van Da Vinci, instructies ontving van [X].
loon
4.6.
In het licht van het voorgaande kunnen de door Da Vinci aan [eiser] door de jaren heen verrichte betalingen, voor zover deze niet vallen onder vergoeding van studiekosten, niet anders worden beschouwd dan als loon voor de te verrichten arbeid.
4.7.
Ook uit de verdere uitvoeringshandelingen van partijen kan het bestaan van een arbeidsovereenkomst worden afgeleid. Zo is [eiser] op de loonlijst geplaatst en heeft Da Vinci loonbelasting afgedragen.
Tot slot kan worden gewezen op de inhoud van de op 18 juli 2013 gestuurde ontslagbrief.
Dit alles in onderlinge samenhang bezien, kan als vaststaand worden aangenomen dat partijen een arbeidsovereenkomst hebben gesloten. Om die reden wordt voorbijgegaan aan het expliciet ter zitting herhaalde bewijsaanbod.
Is het ontslag op staande voet rechtsgeldig?
4.8.
Het beroep van Da Vinci op het gegeven ontslag op staande voet kan niet worden gehonoreerd, omdat geen sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:670 BW. Hiertoe wordt als volgt overwogen. Da Vinci baseert het ontslag op hetgeen op 15 juli 2013 en nadien is voorgevallen.
Hoewel de directe aanleding van één en ander is gelegen in de aangekondigde stopzetting van de finaciering van de studie van [eiser], is niet gebleken dat [eiser] actief heeft bijgedragen aan de schermutselingen waarvan [X] op het adres [woonadres] het slachtoffer is geworden.
Ten aanzien van de gestelde blokkade van het emailaccount is niet komen vast te staan dat [eiser] zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Dit is door [eiser] gemotiveerd betwist en Da Vinci heeft mede in het licht van deze betwisting onvoldoende aangevoerd om tot bewijs te worden toegelaten.
De overige verwijten die namens Da Vinci zijn geuit in de ontslagbrief d.d. 18 juli 2013, zijn in dit geding onvoldoende feitelijk onderbouwd.
De gevorderde verklaring voor recht kan worden afgegeven.
Is er salaris e.d verschuldigd?
4.9.
Gezien het voorgaande moet worden vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst is blijven voortbestaan tot aan 15 december 2013, de datum waartegen de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk heeft ontbonden.
Da Vinci is tot aan die datum in beginsel gehouden gebleven om de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen.
Het tot deze datum gevorderde salaris ligt voor toewijzing gereed. Zo ook de aan de hand van dit salaris gevorderde vergoeding voor vakantiedagen en vakantietoeslag. Uit de door [eiser] opgestelde specificatie, door Da Vinci op zichzelf niet weersproken, valt af te leiden dat hiermee een bedrag van € 20.896,51 is gemoeid. De over dit bedrag gevorderde rente, waartegen geen verweer is gevoerd, kan als na te melden worden toegewezen.
De verhoging ex artikel 7:625 BW wordt gematigd tot nihil. Hiertoe bestaat aanleiding nu aannemelijk is geworden dat de werkzaamheden van [eiser] beperkt van nut zijn geweest voor Da Vinci, te meer gezien de riante vergoeding die [eiser] in totaal heeft mogen ontvangen.
4.10.
Gezien het wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de kantonrechter in de beschikking van 4 december 2013 de arbeidsovereenkomst tegen een ontslagvergoeding van € 9.570,36 bruto heeft ontbonden. De vordering tot betaling van deze vergoeding ligt voor toewijzing gereed, zij het onder na te melden opschortende voorwaarde en tijdsbepaling. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat de kantonrechter in de beschikking heeft bepaald dat de vergoeding pas opeisbaar is, in dien onaantastbaar is komen vast te staan dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.
Moeten de gemaakte studiekosten worden vergoed?
4.11.
Het voorgaande gaat niet op voor de door [eiser] gevorderde vergoeding van opleidingskosten. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
De financiering van deze kosten moet worden beschouwd in het licht van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst en niet in het licht van de familiaire verhoudingen tussen betrokkenen. Gegeven de arbeidsrechtelijke verhouding waarbinnen de financiering plaatsvond, moet deze financiering niet als onvoorwaardelijk worden aangemerkt, maar als mede afhankelijk van de door [eiser] gemaakte studievoortgang.
Vandaar dat [eiser] gehouden is geweest om Da Vinci op de hoogte te houden van haar studievoortgang. Vastgesteld kan worden dat Da Vinci hierom herhaaldelijk heeft verzocht, maar dat [eiser] hooguit mondjesmaat Da Vinci hierover van informatie heeft voorzien.
Voorts is onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de studieprestatie van [eiser] door de jaren heen zijn achtergebleven bij de verwachting die Da Vinci redelijkerwijs mocht hebben. Hiervoor zijn door [eiser] geen verzachtende omstandigheden aangevoerd.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] niet aan de redelijkerwijs te stellen voorwaarden voldaan om vergoeding van de gevorderde studiekosten te verlangen.
Tevens geldt dat Da Vinci, zonder dat dat haar in overwegende mate kan worden aangerekend, door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet kan profiteren van haar investering in de studie van [eiser]. Hiertoe wordt opgemerkt dat de tegenvallende studievoortgang en de gebrekkige informatievoorziening van [eiser] daarover belangrijke oorzaken zijn van de gerezen problemen en meningsverschillen tussen partijen, die uiteindelijk tot een breuk hebben geleid.
Al met al ligt deze vordering voor afwijzing gereed.
4.13.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu gelet op de betwisting, [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te komen tot het oordeel dat de werkzaamheden meer hebben omvat dan de voorbereiding van de zaak.
4.14.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten van partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Veroordeelt Da Vinci om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 20.896,51, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschillende afzonderlijke bedragen (zie dagvaarding onder 27) telkens vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling.
Verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Verklaart voor recht dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan tot aan 15 december 2013 en dat het op 17 juli 2013 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven
Veroordeelt Da Vinci om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 9.570,36 bruto onder de voorwaarde dat en vanaf het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
Compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G. Vroom, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 24 september 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter