3.Onbetwist staat vast, dat [schuldenaar] op tijd in verzet is gekomen, zodat de zaak opnieuw zal worden beoordeeld.
4.1Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of de (vermeende) vordering van Vodafone rechtsgeldig is overgedragen aan Intrum Justitia.
4.2De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van Intrum Justitia dat zij zich beroept op een openbare cessie van de vordering op [schuldenaar].
4.3Voor een openbare cessie is vereist een levering krachtens geldige titel door een vervreemder die beschikkingsbevoegd is (artikel 3:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor levering van vorderingen op naam op de voet van artikel 3:94, eerste lid, BW is een daartoe bestemde akte vereist, alsmede mededeling van de inhoud van die akte aan de schuldenaar van de geleverde vordering.
4.4Intrum Justitia heeft overgelegd een onderhandse akte van cessie vordering op naam (een zogenaamde stamakte), een uittreksel uit het overdrachtsbestand waarop de vordering jegens [schuldenaar] is vermeld, een bij het overdrachtsbestand behorend begeleidende schrijven van 3 augustus 2012 en de brief van 3 augustus 2012 waarbij Intrum Justitia [schuldenaar] in kennis heeft gesteld van de cessie.
4.5Als onvoldoende door [schuldenaar] betwist, staat vast dat er sprake is van een leveringsakte van de vordering op [schuldenaar]. Ook staat vast dat Intrum Justitia aan [schuldenaar] mededeling van deze akte heeft gedaan. De kantonrechter concludeert dan ook dat aan alle wettelijke vereisten voor levering door Vodafone aan Intrum Justitia van de (vermeende) vordering op [schuldenaar] is voldaan. Nu, mede gelet op de brief van 3 augustus 2012 van Vodafone aan Intrum Justitia en bijbehorend overdrachtsbestand, Vodafone en Intrum Justitia het er kennelijk over eens zijn dat de bewuste cessie en dus ook de levering van de vordering op [schuldenaar], rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, heeft [schuldenaar] geen belang bij een beroep op bepalingen uit de stam-akte waarbij hij geen partij is.
4.6Uit het voorgaande volgt dat de (vermeende) vordering op [schuldenaar] rechtsgeldig aan Intrum Justitia is overgedragen.
5.1Voorts dient beoordeeld te worden of er tussen Vodafone en [schuldenaar] een overeenkomst tot stand is gekomen.
5.2Gelet op de betwisting door [schuldenaar] ligt het op de weg van Intrum Justitia om te stellen en zo nodig te bewijzen dat er een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.
5.3Intrum Justitia heeft ter onderbouwing van haar standpunt overgelegd een contract mobiele telefoonaansluiting van 11 april 2012, welke in naam van [schuldenaar] is ondertekend, een kopie van het paspoort van [schuldenaar], een kopie van de bankpas van [schuldenaar] en een afschrift van een pinbon ad € 0,01. Daarbij heeft Intrum Justitia gesteld dat degene die de overeenkomst sloot, dezelfde uiterlijke kenmerken vertoonde als de persoon die op het paspoort wordt omschreven. Ook kende deze persoon de pincode van de bankpas van [schuldenaar].
5.4Gelet op de persoonlijke informatie die Vodafone van [schuldenaar] in haar bezit heeft en de door Intrum Justitia geschetste gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst, had het op de weg van [schuldenaar] gelegen om zijn verweer nader te onderbouwen. De enkele, herhaalde, stelling van [schuldenaar] dat hij geen contract met Vodafone heeft afgesloten en dat de handtekening op het overgelegde contract niet de zijne is, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende. [schuldenaar] heeft niet met (nadere) feiten aannemelijk gemaakt dat zijn paspoort en bankpas in verkeerde handen terecht zijn gekomen en dat hij, bijvoorbeeld, de overeenkomst op de betreffende tijdstip niet had kunnen sluiten. Het enkele feit dat er (mogelijk) verschil bestaat tussen de handtekeningen op het paspoort van [schuldenaar] en de overeenkomst, is daartoe onvoldoende, omdat handtekeningen door omstandigheden kunnen afwijken, veranderen of wijzigen. Aan een bewijsopdracht als bedoeld in het tweede lid van artikel 159 van het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering komt de kantonrechter derhalve niet toe.
5.5De kantonrechter komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat als onvoldoende gemotiveerd weersproken is komen vast te staan dat [schuldenaar] met Vodafone een overeenkomst heeft gesloten.
Vaste bedragen en gebruikskosten
6.1Vast staat dat [schuldenaar] op grond van de overeenkomst ingaande 11 april 2012 maandelijks aan Vodafone verschuldigd is een vast bedrag, alsmede de gebruikskosten. Vast staat dat Vodafone aan het op de overeenkomst vermelde adres facturen heeft gestuurd en dat [schuldenaar] deze facturen, die voorzien zijn van een specificatie, niet heeft voldaan.
6.2Aan het verweer van [schuldenaar] dat hij niet heeft gebeld, zal worden voorbijgegaan, nu Intra Justitia de vordering middels de overgelegde factuurspecificaties voldoende heeft onderbouwd en gespecificeerd. [schuldenaar] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de op de specificaties vermelde telefoonnummers niet heeft gebeld. De vordering tot betaling van de vaste bedragen en de gebruikskosten is dan ook terecht toegewezen.
Ontbinding en schadevergoeding
7.1Intrum Justitia heeft gesteld dat [schuldenaar] op 8 juli 2012 middels een 200d‑brief in kennis is gesteld van de ontbinding. Ook kan de factuur van 7 juli 2012 als ontbindingsverklaring worden aangemerkt. [schuldenaar] betwist de verzending van de brief van 8 juli 2012. Voorts kan volgens [schuldenaar] in de overgelegde factuur geen ontbindingsverklaring worden gelezen.
7.2Voor toewijzing van de door Intrum Justitia gevorderde schadevergoeding is vereist dat komt vast te staan dat de overeenkomst is ontbonden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:267, eerste lid, BW is daarvoor een schriftelijke mededeling aan [schuldenaar] vereist.
7.3Het verweer van [schuldenaar] komt er - kort gezegd - op neer dat niet voldaan is aan het schriftelijkheidsvereiste in vorenbedoelde zin. De kantonrechter begrijpt dit verweer niet omdat in geval de overeenkomst niet ontbonden zou zijn, [schuldenaar] tot volledige nakoming gehouden zou zijn, hetgeen tot een hoger te betalen bedrag leidt dan in het door Intrum Justitia voorgestane geval. Of de brief van 8 juli 2012 als schriftelijke mededeling kan worden aangemerkt, laat de kantonrechter in het midden, omdat de factuur van 7 juli 2012 in ieder geval als ontbindingsverklaring kan worden aangemerkt. In deze factuur is een bedrag van € 766,69 aan ‘resterende abonnementskosten tot einde contract i.v.m. beëindiging overeenkomst’ bij [schuldenaar] in rekening gebracht. Uit deze factuur en de omschrijving volgt afdoende dat Vodafone jegens [schuldenaar] schriftelijk heeft laten weten de overeenkomst niet langer in stand te willen houden, zodat aan de eis van artikel 6:267 BW is voldaan. De omstandigheid dat, naar [schuldenaar] stelt en door Intrum Justitia niet is betwist, deze ontbindingsverklaring [schuldenaar] niet heeft bereikt, omdat deze is gericht aan zijn oude adres, dient naar het oordeel van de kantonrechter voor zijn rekening en risico te blijven. Als contractspartij rust op [schuldenaar] immers de verantwoordelijkheid om zijn wederpartij op de hoogte te brengen van een adreswijziging. Voorts is gesteld, noch gebleken van een grondslag op grond waarvan Vodafone, respectievelijk Intrum Justitia verplicht zou de Gemeentelijke Basisadministratie te raadplegen.
7.4Uit het vorenstaande volgt dat de overeenkomst is ontbonden als gevolg van een toerekenbare tekortkoming van [schuldenaar]. [schuldenaar] is dan ook gehouden tot vergoeding van de als gevolg hiervan geleden schade. De hoogte van het schadebedrag, zijnde 75% van de resterende bruto abonnementskosten vanaf het moment van ontbinding tot en met de overeengekomen einddatum van de overeenkomst, is door [schuldenaar] niet betwist en wordt door de kantonrechter niet onredelijk geacht. Dit bedrag van € 575,02 is dan ook terecht toegewezen.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten
8.1Tegen de gevorderde rente is geen inhoudelijk verweer gevoerd zodat deze nevenvordering eveneens terecht is toegewezen.
8.2Intrum Justitia heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, (primair) gebaseerd op de algemene voorwaarden bij de overeenkomst. Nu [schuldenaar] de toepasselijkheid van deze voorwaarden niet heeft betwist en de brieven, zoals overwogen in 7.3, naar het juiste adres zijn gestuurd, is de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten terecht toegewezen tot het bedrag van € 300,00.
8.3In het licht van het vorenstaande concludeert de kantonrechter dat [schuldenaar] niet rauwelijks gedagvaard is. [schuldenaar] is dan ook terecht als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
8.4Uit het vorenstaande volgt dat het verzet van [schuldenaar] ongegrond is en dat het verstekvonnis dient te worden bekrachtigd.
8.5Als de in het ongelijk gestelde partij zal [schuldenaar] in de proceskosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. Omdat gesteld, noch gebleken is dat het verstek is verleend op een dagvaarding die nietig zou moeten worden verklaard, komen de kosten die het gevolg zijn van het feit dat [schuldenaar] in eerste instantie niet in het geding is verschenen, voor zijn rekening. De door [schuldenaar] gestelde wijze van afhandeling van zijn brief van 18 maart 2012 door de rechtbank is niet te wijten aan Intrum Justitia. [schuldenaar] zou daarover een klacht kunnen indienen bij de president van de rechtbank.