RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 585367 \ WM VERZ 12-2885
CJIB-nummer: [nummer]
CVOM-nummer: [nummer]
datum uitspraak: 18 juni 2013
Beschikking in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) inzake:
verder te noemen betrokkene,
verder te noemen de gemachtigde
met betrekking tot de beslissing van de officier van justitie van 30 oktober 2012 inzake het verzoek van betrokkene om een proceskostenvergoeding.
Procesverloop en vaststaande feiten
1. De gedraging - waarvoor de in deze procedure bedoelde administratieve sanctie is opgelegd - luidt, kort omschreven, als volgt: overschrijding maximumsnelheid binnen bebouwde kom, met 4 km/h.
2. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de administratieve sanctie.
3. De officier van justitie heeft wegens termijnoverschrijding de beschikking van
18 juli 2011 van op 9 maart 2012 vernietigd.
4. Betrokkene heeft tegen deze beslissing op 16 februari 2012 bij de officier van justitie bezwaar gemaakt, omdat niet was beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding.
5. Bij brief van 9 maart 2012 heeft de officier van justitie -kort gezegd- aan betrokkene nadere inlichtingen verzocht ten aanzien van de vraag welke familierelatie er bestaat tussen de gemachtigde en betrokkene.
6. Bij brief van 14 mei 2012 heeft (de gemachtigde van) betrokkene een inhoudelijke reactie gegeven op het verzoek van de officier van justitie.
7. Bij beslissing van 30 oktober 2012 heeft de officier van justitie het verzoek om kostenvergoeding afgewezen.
8. Het CVOM heeft het dossier in deze zaak doorgezonden aan deze rechtbank, waar het dossier op 4 december 2012 ter griffie is ingekomen.
9. Bij brief van 30 januari 2013, ontvangen ter griffie op 4 februari 2012, heeft de gemachtigde van betrokkene zijn standpunt nader toegelicht en waar nodig aangevuld.
10. Partijen hebben de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) schriftelijk toestemming verleend om de zaak zonder zitting af te doen.
Beoordeling
1. De officier van justitie heeft op 30 oktober 2012 afwijzend beslist op het verzoek van betrokkene om een proceskostenvergoeding.
2. Op grond van het bepaalde bij artikel 6:7 Awb dient betrokkene tegen die beslissing van de officier van justitie binnen zes weken in beroep te komen bij de kantonrechter. De kantonrechter is immers op grond van het bepaalde bij artikel 13a Wahv bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid en 7:28, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, van de Awb zijn van toepassing. Het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) is van overeenkomstige toepassing.
3. De kantonrechter heeft moeten constateren dat zich in het dossier dat het CVOM aan de rechtbank heeft gezonden geen beroepschrift bevindt waarmee betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie van 30 oktober 2012 in beroep komt. Daarom kan in beginsel niet beoordeeld worden of betrokkene in beroep is gekomen en zo ja of hij dit tijdig heeft gedaan.
4. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie de initiële sanctie wegens termijnoverschrijding heeft vernietigd en dat het betrokkene en zijn gemachtigde veel moeite heeft gekost om de uiteindelijke beslissing van de officier van justitie 30 oktober 2012 te verkrijgen.
5. Deze onder 4 genoemde feiten en omstandigheden en het uit het dossier blijkende standpunt van betrokkene en zijn gemachtigde, brengen de kantonrechter tot de conclusie dat het voor de hand ligt dat ook tegen de uitspraak van officier van justitie van 30 oktober 2012 beroep is aangetekend, maar dat het daarop betrekking hebbende stuk om de één of andere reden niet in het dossier is terechtgekomen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat betrokkene tijdig in beroep is gekomen van de meergenoemde beslissing van de officier van justitie.
6. Artikel 1 Bpb bepaalt dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb, onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid Awb uitsluitend betrekking kan hebben op -voor zover hier van belang-: “kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand”.
7. De vraag die daarom thans, gelet op de gelijkluidende achternamen van betrokkene en diens gemachtigde, moet worden beantwoord is of de door de gemachtigde van betrokkene verleende rechtsbijstand kan worden beschouwd als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
8. De gemachtigde heeft in dit verband betoogd dat sprake is van een opdracht tot belangenbehartiging, dat de beroepsmatige aard blijkt uit de toekenning en vermelding van een dossiernummer. Voorts heeft de gemachtigde ter onderbouwing van zijn stelling dat van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand sprake is, verwezen naar verschillende rechterlijke uitspraken.
9. De officier van justitie heeft in zijn beslissing van 30 oktober 2012 hierover het volgende overwogen:
“Uit de beschikbare informatie blijkt dat zowel u als betrokkene (…) op het zelfde adres woonachtig zijn, namelijk aan de [adres].
Als er sprake is van een persoonlijke dienstverlening of als er tussen degenen aan wie de rechtsbijstand wordt verleend en de rechtsbijstandverlener een nauwe familierelatie bestaat kan er geen sprake zijn van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand conform artikel 1 onder a Bpb.
Alhoewel de aard van de relatie niet duidelijk is geworden ga ik -gelet op het adres- wel uit van een zekere relatie en wijs daarom uw verzoek af.”
10. De kantonrechter is van oordeel dat de officier van justitie niet zonder meer en louter mocht afgaan op het gelijkluidende adres van betrokkene en diens gemachtigde. Hij had nader moeten (laten) onderzoeken of inderdaad sprake was van de vereiste nauwe familierelatie voor afwijzing van het verzoek. Dit geldt temeer omdat de gemachtigde van betrokkene in diens brief van 14 mei 2012 het volgende aan de officier van justitie had geschreven: “Er is immers sprake van een opdracht tot belangenbehartiging. Dit blijkt reeds uit mijn stelbrief d.d. 2 augustus 2011 alsmede uit de daaropvolgende correspondentie. Bovendien blijkt de beroepsmatige aard uit toekenning en vermelding van een dossiernummer. Aangezien inmiddels zeven uur en zesenderig minuten aan tijdsbesteding in dit dossier is genoteerd, verzoekt cliënt dan ook om een vergoeding van twee punten (zonder zitting) dan wel drie punten (met zitting) ad € 437,00 per punt conform Bpb.”
11. Uit het dossier blijkt niet de officier van justitie na de genoemde brief van
14 mei 2012 nog nadere inlichtingen aan betrokkene en/of diens gemachtigde heeft gevraagd.
12. Het enkele feit dat betrokkene en de gemachtigde hetzelfde adres hebben brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat sprake is van een zodanige familierelatie dat deze aan toekenning van de verzochte vergoeding in de weg staat. In dat verband heeft de gemachtigde in zijn brief van 30 januari 2013 naar voren gebracht dat betrokkene niet bij de gemachtigde op kantoor woont maar daar wel domicilie heeft gekozen. Nu voorts de gemachtigde beroepsmatig als advocaat werkzaam is, beroepsmatig rechtsbijstand pleegt te verlenen en er, behoudens het gelijkluidende adres en de gelijkluidende achternamen, geen aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend, is de kantonrechter van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat betrokkene werd vertegenwoordigd door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
13. Op grond van het vorenstaande zal daarom de verzochte vergoeding worden toegewezen.
Vernietigt de beslissing van de officier van justitie van 30 oktober 2012 voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de proceskosten is afgewezen.
Veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874,00 en bepaalt dat dit bedrag overgemaakt dient te worden op het bankrekeningnummer 14.93.64.997 ten name van “Van Aken Legal Advocatuur” te Geertruidenberg onder vermelding van het kenmerk van de zaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is aan [gemachtigde] en aan de officier van justitie en aan het CJIB toegezonden op: