ECLI:NL:RBNHO:2013:CA3970

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/15/202978/HA RK 13/35
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter wegens schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker op 24 april 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen kantonrechter mr. D.P. Ruitinga, die betrokken was bij een hoofdzaak met zaaknummer 583124 CV EXPL 12-15407. Verzoeker stelde dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid had gewekt, omdat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om te reageren op een te laat ingediende conclusie van antwoord in reconventie. Tijdens de zitting op 8 april 2013 zou de kantonrechter hebben aangegeven dat niet alle posten ter zake de servicekosten afzonderlijk besproken dienden te worden, wat verzoeker als partijdig ervoer. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 7 juni 2013, waarbij mr. J.B.M. Swart als advocaat van verzoeker aanwezig was, evenals mr. B.P. van Overeem namens de wederpartij.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de feiten die tot het verzoek leidden zich al op 8 april 2013 hadden voorgedaan. Verzoeker had het verzoek pas ingediend na ontvangst van het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak. De wrakingskamer benadrukte dat de indiening van het verzoek niet afhankelijk had mogen zijn van de ontvangst van dit proces-verbaal, aangezien de gronden voor het verzoek al bekend waren.

De wrakingskamer verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking, omdat de schijn van partijdigheid niet was aangetoond. De opmerkingen van de kantonrechter werden in het licht van de procedure beoordeeld en er werd geconcludeerd dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2013, waarbij de rechtbank de griffier opdroeg om een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan verzoeker, de wederpartij en de rechter toe te zenden. Tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/202978/HA RK 13/35
Beslissing van 14 juni 2013
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker
advocaat mr. J.B.M. Swart
Procesverloop
1. Verzoeker heeft op 24 april 2013 schriftelijk de wraking verzocht van kantonrechter mr. D.P. Ruitinga, hierna te noemen: de rechter, in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem aanhangige zaak met als zaaknummer 583124 CV EXPL 12-15407, hierna te noemen: de hoofdzaak.
2. De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
3. Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 7 juni 2013, alwaar zijn verschenen en gehoord: mr. Swart, mr. B.P. van Overeem namens [A] en [B] en de rechter.
Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – aangevoerd dat de schijn van partijdigheid is gewekt en van een objectief hoor en wederhoor geen sprake is geweest. Meer specifiek hebben de volgende redenen afzonderlijk, alsmede alle tezamen tot deze conclusie geleid. Allereerst is verzoeker onvoldoende in de gelegenheid gesteld ter zitting te reageren op de te laat ingediende conclusie van antwoord in reconventie. De kantonrechter gaf aan dat niet alle posten ter zake de servicekosten afzonderlijk diende te worden besproken “daar de zaak niet tot 19:00 uur” behoefde te duren. Toen vervolgens de gemachtigde van verzoeker verzocht tot het nemen van een akte, reageerde de kantonrechter met de woorden “dat daar zeker niet aan begonnen ging worden” of woorden van gelijke strekking. De schijn van partijdigheid was hiermee gewekt. Het verdere verloop van de comparitie heeft deze schijn alleen maar versterkt. De post servicekosten is ter comparitie weliswaar besproken, maar gezien de houding van de kantonrechter heeft verzoeker niet de indruk gekregen dat naar zijn visie daadwerkelijk is geluisterd. Reden voor verzoeker de kantonrechter te wraken op grond van de gewekte schijn dat sprake is van partijdigheid.
Het standpunt van de wederpartij in de hoofdzaak
Mr. van Overeem wijst (samengevat) op de ongewenste vertraging die de wraking met zich meebrengt. Verder is het juist dat de conclusie van antwoord in reconventie laat is ingediend. Op het laat indienen staat echter geen sanctie. Verzoeker had bezwaar kunnen maken tegen deze late indiening. Dit is niet gebeurd. De stelling dat de kantonrechter ter zitting de schijn van partijdigheid heeft gewekt kan de wederpartij niet plaatsen. Verzoeker heeft ter comparitie van de hoofdzaak uitgebreid de gelegenheid gehad op de conclusie van antwoord in reconventie te reageren.
De beoordeling
1. Op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die grond zouden kunnen zijn voor een wraking aan verzoeker bekend zijn geworden. Vaststaat dat de gronden die tot het wrakingsverzoek hebben geleid, zich hebben voorgedaan ter zitting van 8 april 2013. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend op 24 april 2013, daags na ontvangst van het door verzoeker opgevraagde proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak.
2. Het verzoek tot wraking is naar het oordeel van de wrakingskamer niet tijdig gedaan. Voorop gesteld wordt dat de regel van lid 1 van artikel 37 Burgerlijke Rechtsvordering er niet aan in de weg staat dat een partij die wordt bijgestaan door een advocaat, zich alvorens het verzoek in te dienen, daarover eerst kort beraadt. Niet valt echter in te zien waarom in onderhavig geval de indiening van het wrakingsverzoek afhankelijk is gesteld van de ontvangst van het proces-verbaal. In het proces-verbaal wordt, zo wordt ook door verzoeker erkend, niet meer weergegeven dan tijdens de zitting is verhandeld. Verzoeker legt geen nadere gronden aan het wrakingsverzoek ten grondslag dan de gronden die hem reeds bekend waren ter zitting van 8 april 2013.
3. Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek om wraking.
4. Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
5. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
6. Voorop wordt gesteld dat het de kantonrechter vrij staat een comparitie van partijen (die als inzet heeft het beslechten van de procedure) in te richten zoals het hem goeddunkt. Gelet op de aard van de procedure getuigt het dan ook niet van vooringenomenheid als door de rechter niet nader wordt ingegaan op het verzoek tot het nemen van een akte. Zeker niet als door verzoeker niet nader wordt gespecificeerd dat hij een akte vermeerdering van eis wenst te nemen en bovendien verzoeker ter comparitie de gelegenheid is geboden – en van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt – te reageren op de door de wederpartij ingediende stukken.
7. Uit de stukken en hetgeen de rechter ter zitting heeft verklaard, is aannemelijk geworden dat de processtrategie van verzoeker de reden geweest dat de rechter het zich heeft gepermitteerd gedurende de comparitie door te laten schemeren dat bespreking van de posten zoals door verzoeker werd voorgestaan weinig aan het debat toevoegde. De posten maakten, aldus de rechter, (nog) geen deel uit van het petitum en waren voor de beoordeling dus ook (nog) niet relevant. Dit gold temeer nu verzoeker tijdens de comparitie er geen blijk van gaf zijn eis te willen vermeerderen.
8. Naar het oordeel van de wrakingskamer moet de houding van de rechter dan ook worden gezien in het licht van de aard en het verloop van de procedure. De opmerkingen van de rechter - voor zover op deze wijze gemaakt - hiervoor onder het standpunt van verzoeker weergegeven, zouden in het licht van het bovenstaande ook indien zou zijn toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de wrakingsgronden, niet tot de conclusie hebben geleid dat van een vooringenomenheid jegens verzoeker sprake is.
Beslissing
De rechtbank
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de wederpartij in de hoofdzaak en de rechter een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Wolfs, voorzitter, mr. M. Mateman en mr. C. Baas, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. K. Wolt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2013.?
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.