3. De reactie van de kantonrechter
De kantonrechter wijst er op dat verzoeker bij het verzoek tot het horen van de wederpartij in de hoofdzaak als getuige verwijst naar artikel 166 Rv zodat geen sprake was van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Over bewijslevering in de hoofdzaak had zij nog geen beslissing genomen, zodat ingaan op het aanbod van verzoeker om een getuige te horen (nog) niet aan de orde was. Zij wijst er voorts op dat de hoofdzaak thans voor vonnis staat. Nu de zaak bij haar ligt voor het wijzen van vonnis, staat het geheim van de raadkamer er aan in de weg mededelingen te doen over de aard of inhoud van het komende vonnis.
4. Beoordeling
4.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2 Voor zover verzoeker zijn verzoek grondt op de stelling dat zijn verzoek om in dit stadium van het geding een getuige te mogen horen, ongemotiveerd is afgewezen, mist het feitelijke grondslag, omdat de griffier namens de kantonrechter bij de brieven van 19 november en 10 december 2013 gemotiveerd op dat verzoek heeft gereageerd. Hetzelfde geldt voor zijn verzoek om inlichtingen over de aard of inhoud van het komende vonnis. De griffiemedewerkster heeft hem immers op 25 februari 2013 te woord gestaan en derhalve antwoord gegeven. Ter zitting heeft verzoeker bovendien verklaard dat hem in een later telefonisch contact met de griffie nog is meegedeeld, dat “de kantonrechter het nog niet wist”, zodat hij dus wel antwoord heeft gehad. Zijn standpunt ter zitting dat hij recht zou hebben op een schriftelijk antwoord vindt geen steun in het recht, noch daargelaten dat dat antwoord zal blijken uit het komende vonnis. Omdat het verzoek in zoverre feitelijke grondslag mist, is in die stellingen geen grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek gelegen.
4.3 Voor zover verzoeker met het wrakingsverzoek bedoelt op te komen tegen (proces)beslissingen van de kantonrechter over de voortgang van de procedure, geldt het volgende. De beslissing van de kantonrechter over het verzoek [A] als getuige te horen is een procesbeslissing. Gedurende het geding is de kantonrechter bevoegd dergelijke beslissingen te nemen. In het kader van de behandeling van dit wrakingsverzoek kan de juistheid van procesbeslissingen van de kantonrechter niet worden getoetst. Uit een procesbeslissing blijkt een opvatting van de kantonrechter over de toepassing van het recht. Als die beslissing in het nadeel van een partij, in casu verzoeker, uitvalt, maakt dat de kantonrechter nog niet partijdig of anderszins vooringenomen. Omstandigheden rond de totstandkoming van die procesbeslissing die de conclusie wettigen dat het nemen van die procesbeslissing desondanks is ingegeven door vooringenomenheid, heeft verzoeker niet gesteld en zijn anderszins niet gebleken. De omstandigheid dat verzoeker wilde voorkomen dat eindvonnis zal worden gewezen zonder dat hij [A] als getuige heeft kunnen doen horen, maakt dit niet anders. Evenmin levert de beslissing van de kantonrechter grond op voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid in verband met uiterlijke schijn objectief gerechtvaardigd is. Ook in dit verband heeft verzoeker immers geen omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel nopen.
4.4 Het feit dat verzoeker geen uitsluitsel heeft gekregen op zijn vraag aan de kantonrechter of het komende vonnis een tussen- of eindvonnis zal zijn, vormt ook geen omstandigheid die afbreuk kan doen aan de onpartijdigheid van de kantonrechter. De kantonrechter of de overige medewerkers van de rechtbank mogen juist, zolang het vonnis niet is uitgesproken, helemaal geen mededelingen doen over de aard of inhoud van het vonnis. Het is dus terecht dat de kantonrechter daarover geen mededeling heeft gedaan of laten doen. De omstandigheid dat verzoeker zich niet serieus genomen voelt, omdat hij geen schriftelijk antwoord heeft gekregen, brengt daarnaast nog niet mee dat de kantonrechter een vooringenomenheid jegens [verzoeker] koestert, dan wel dat de schijn van partijdigheid daardoor zou kunnen zijn ontstaan.
4.5 De wrakingskamer concludeert op grond van het voorgaande dat noch de feitelijke gang van zaken rond de reactie op het verzoek van verzoeker om [A] als getuige te mogen horen - nog daargelaten dat hij het verzoek tot wraking niet heeft gedaan zodra hij met de reactie op dat verzoek bekend was geworden - noch de beantwoording van de vraag van verzoeker naar de aard of inhoud van het komende vonnis, de conclusie rechtvaardigt dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (de subjectieve toets). Van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat de vrees voor partijdigheid aan de zijde van de kantonrechter objectief gerechtvaardigd is, is evenmin sprake (de objectieve toets). Het verzoek tot wraking van de kantonrechter wordt daarom afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank: