ECLI:NL:RBNHO:2013:CA3967

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/15/201184/HA RK 13-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 mei 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen kantonrechter mr. C.A. van Dijk. Verzoeker had de wraking aangevraagd naar aanleiding van een procesbeslissing van de kantonrechter om getuige [A] niet te horen. Verzoeker stelde dat deze beslissing en de houding van de kantonrechter hem de mogelijkheid ontnamen om zijn zaak adequaat te verdedigen, wat leidde tot een vermoeden van partijdigheid. De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter bevoegd was om procesbeslissingen te nemen en dat de juistheid van deze beslissingen niet kon worden getoetst in het kader van het wrakingsverzoek. De rechtbank benadrukte dat de kantonrechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen, en de rechtbank beval dat de procedure in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Wrakingskamer
zaaknummer: C/15/201184/HA RK 13-16
datum beslissing: 6 mei 2013
Op verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: Juridisch Platform BV.
1. Procesverloop en feiten
procesverloop in de wrakingszaak
1.1 Bij schriftelijk verzoek van 11 maart 2013 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. C.A. van Dijk, hierna te noemen: de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, sectie kanton, zittingsplaats Haarlem, aanhangige zaak met zaaknummer C/15/570523/CV EXPL 12-10946, hierna te noemen de hoofdzaak.
1.2 De kantonrechter heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3 Verzoeker, de wederpartij in de hoofdzaak en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 22 april 2013. Verzoeker is in persoon verschenen alsmede namens zijn gemachtigde. Hij heeft zich bediend van pleitnotities. De kantonrechter en de wederpartij hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.
feiten
1.4 In de hoofdzaak heeft verzoeker bij dagvaarding van 10 augustus 2012 [A] (hierna: [A]) gedagvaard. [A] heeft schriftelijk geantwoord. De kantonrechter heeft bij rolbeschikking van 7 november 2012 beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord en de procedure verwezen naar de rolzitting van 5 december 2012 voor conclusie van repliek aan de zijde van verzoeker.
1.5 Bij brief van 15 november 2012 heeft verzoeker onder verwijzing naar artikel 166, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de kantonrechter verzocht [A] als getuige te doen horen.
1.6 Bij brief van 19 november 2012 heeft de griffier namens de kantonrechter aan verzoeker geantwoord dat het verzoek tot het horen van een getuige “in deze stand van de procedure” niet mogelijk is, aangezien het “nog geenszins vast [staat] of de kantonrechter aanleiding zal zien om een bewijsopdracht te geven en aan wie”.
1.7 Bij brief van 21 november 2012 heeft verzoeker de kantonrechter verzocht “het gedane verzoek te heroverwegen en mij hiervan gemotiveerd te berichten”.
1.8 Op 10 december 2012 heeft de griffier namens de kantonrechter aan verzoeker geantwoord dat zijn brief van 21 november 2012 “de kantonrechter geen aanleiding heeft gegeven om op haar eerdere […] beslissing terug te komen”.
1.9 Verzoeker heeft besloten, voor dat moment, zich bij de beslissing van de kantonrechter neer te leggen en op 17 januari 2013 geconcludeerd voor repliek en zijn eis vermeerderd. [A] heeft daarop op 13 februari 2013 bij conclusie van dupliek gereageerd.
1.10 Bij brief van 18 februari 2013 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld, dat in de hoofdzaak op 13 maart 2013 vonnis zal worden gewezen.
1.11 Op 25 februari 2013 heeft verzoeker telefonisch contact gehad met de griffie en vervolgens onder meer het volgende aan de griffier geschreven: “In het schrijven staat vermeld dat de kantonrechter in deze zaak vonnis zal wijzen. Ik heb u in het gesprek van zojuist verzocht mij te bevestigen dat dit een tussenvonnis zou betreffen. U gaf mij aan dat dit waarschijnlijk een eindvonnis zou zijn. […] U gaf mij aan dat ik een fax moest sturen zodat ik een schriftelijk antwoord zou krijgen op mijn vraag, wat ik bij deze doe.”
1.12 Bij brief van 7 maart 2013 heeft verzoeker aan de rechtbank laten weten dat hij nog geen antwoord had gekregen op zijn vraag of het te wijzen vonnis van 13 maart 2013 een tussen- of een eindvonnis zal betreffen en dat hij, indien hij niet uiterlijk op 8 maart 2013 een inhoudelijke reactie zou hebben ontvangen, ervan uitgaat dat het om een eindvonnis zal gaan.
1.13 Bij schriftelijk verzoek van 11 maart 2013 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de kantonrechter ingediend. De grond voor het verzoek luidt zoals samengevat bij randnummer 32: “De onbeargumenteerde afwijzingen van het verzoek tot het horen van getuigen en het aannemen van een non-communicatieve houding met betrekking tot de vraag of het te wijzen vonnis een eindvonnis of tussenvonnis betreft heeft het vermoeden van vooringenomenheid en partijdigheid tot stand gebracht.”
2. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd, dat hij twijfelt aan de onpartijdigheid en niet-neutraliteit van de kantonrechter, omdat zij het verzoek tot het doen horen van [A] zonder nadere motivering van de hand heeft gewezen en op het (herhaalde) schriftelijke verzoek van verzoeker om aan te geven of het vonnis van 13 maart 2013 een tussen- of een eindvonnis zou betreffen, niet schriftelijk heeft gereageerd. Volgens verzoeker bleef hem geen andere mogelijkheid over dan wraking, omdat in het geval dat de kantonrechter een voor hem ongunstig eindvonnis zal wijzen, sprake zal zijn van het ‘voldongen feit’ dat hem essentiële rechtsmiddelen zijn onthouden. Hij wil met het wrakingsverzoek bereiken, zo heeft hij ter zitting toegelicht, dat hij het risico vermijdt dat het geding zonder een getuigenverhoor alsmede zonder gelegenheid tot pleidooi zal eindigen.
3. De reactie van de kantonrechter
De kantonrechter wijst er op dat verzoeker bij het verzoek tot het horen van de wederpartij in de hoofdzaak als getuige verwijst naar artikel 166 Rv zodat geen sprake was van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Over bewijslevering in de hoofdzaak had zij nog geen beslissing genomen, zodat ingaan op het aanbod van verzoeker om een getuige te horen (nog) niet aan de orde was. Zij wijst er voorts op dat de hoofdzaak thans voor vonnis staat. Nu de zaak bij haar ligt voor het wijzen van vonnis, staat het geheim van de raadkamer er aan in de weg mededelingen te doen over de aard of inhoud van het komende vonnis.
4. Beoordeling
4.1 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2 Voor zover verzoeker zijn verzoek grondt op de stelling dat zijn verzoek om in dit stadium van het geding een getuige te mogen horen, ongemotiveerd is afgewezen, mist het feitelijke grondslag, omdat de griffier namens de kantonrechter bij de brieven van 19 november en 10 december 2013 gemotiveerd op dat verzoek heeft gereageerd. Hetzelfde geldt voor zijn verzoek om inlichtingen over de aard of inhoud van het komende vonnis. De griffiemedewerkster heeft hem immers op 25 februari 2013 te woord gestaan en derhalve antwoord gegeven. Ter zitting heeft verzoeker bovendien verklaard dat hem in een later telefonisch contact met de griffie nog is meegedeeld, dat “de kantonrechter het nog niet wist”, zodat hij dus wel antwoord heeft gehad. Zijn standpunt ter zitting dat hij recht zou hebben op een schriftelijk antwoord vindt geen steun in het recht, noch daargelaten dat dat antwoord zal blijken uit het komende vonnis. Omdat het verzoek in zoverre feitelijke grondslag mist, is in die stellingen geen grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek gelegen.
4.3 Voor zover verzoeker met het wrakingsverzoek bedoelt op te komen tegen (proces)beslissingen van de kantonrechter over de voortgang van de procedure, geldt het volgende. De beslissing van de kantonrechter over het verzoek [A] als getuige te horen is een procesbeslissing. Gedurende het geding is de kantonrechter bevoegd dergelijke beslissingen te nemen. In het kader van de behandeling van dit wrakingsverzoek kan de juistheid van procesbeslissingen van de kantonrechter niet worden getoetst. Uit een procesbeslissing blijkt een opvatting van de kantonrechter over de toepassing van het recht. Als die beslissing in het nadeel van een partij, in casu verzoeker, uitvalt, maakt dat de kantonrechter nog niet partijdig of anderszins vooringenomen. Omstandigheden rond de totstandkoming van die procesbeslissing die de conclusie wettigen dat het nemen van die procesbeslissing desondanks is ingegeven door vooringenomenheid, heeft verzoeker niet gesteld en zijn anderszins niet gebleken. De omstandigheid dat verzoeker wilde voorkomen dat eindvonnis zal worden gewezen zonder dat hij [A] als getuige heeft kunnen doen horen, maakt dit niet anders. Evenmin levert de beslissing van de kantonrechter grond op voor het oordeel dat vrees voor onpartijdigheid in verband met uiterlijke schijn objectief gerechtvaardigd is. Ook in dit verband heeft verzoeker immers geen omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel nopen.
4.4 Het feit dat verzoeker geen uitsluitsel heeft gekregen op zijn vraag aan de kantonrechter of het komende vonnis een tussen- of eindvonnis zal zijn, vormt ook geen omstandigheid die afbreuk kan doen aan de onpartijdigheid van de kantonrechter. De kantonrechter of de overige medewerkers van de rechtbank mogen juist, zolang het vonnis niet is uitgesproken, helemaal geen mededelingen doen over de aard of inhoud van het vonnis. Het is dus terecht dat de kantonrechter daarover geen mededeling heeft gedaan of laten doen. De omstandigheid dat verzoeker zich niet serieus genomen voelt, omdat hij geen schriftelijk antwoord heeft gekregen, brengt daarnaast nog niet mee dat de kantonrechter een vooringenomenheid jegens [verzoeker] koestert, dan wel dat de schijn van partijdigheid daardoor zou kunnen zijn ontstaan.
4.5 De wrakingskamer concludeert op grond van het voorgaande dat noch de feitelijke gang van zaken rond de reactie op het verzoek van verzoeker om [A] als getuige te mogen horen - nog daargelaten dat hij het verzoek tot wraking niet heeft gedaan zodra hij met de reactie op dat verzoek bekend was geworden - noch de beantwoording van de vraag van verzoeker naar de aard of inhoud van het komende vonnis, de conclusie rechtvaardigt dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (de subjectieve toets). Van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat de vrees voor partijdigheid aan de zijde van de kantonrechter objectief gerechtvaardigd is, is evenmin sprake (de objectieve toets). Het verzoek tot wraking van de kantonrechter wordt daarom afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1 wijst het verzoek om wraking af;
5.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. J.J. de Vreese-Rood, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2013 in tegenwoordigheid van drs. A.J. Verkruisen als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.