ECLI:NL:RBNHO:2013:CA3957

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
145345 / FT EA 13/347
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake inneming rijbewijs in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 april 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekers, een gezamenlijk verzoeker en verzoekster, hebben een verzoek ingediend om te voorkomen dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) hun rijbewijs zou innemen. Dit verzoek is gedaan in het kader van een aanstaande schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie heeft besloten het rijbewijs van verzoeker in te nemen vanwege openstaande schulden bij het CJIB, die verband houden met verkeersvoorschriften. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers bij het behoud van het rijbewijs erkend, maar oordeelt dat het verzoek tot voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt dat de wet niet voorziet in een rechtsmiddel tegen de beslissing tot inneming van het rijbewijs en dat de gevraagde voorziening niet kan worden aangemerkt als een noodvoorziening die de belangen van de schuldenaar beschermt. De rechtbank concludeert dat het belang van de officier van justitie bij de uitoefening van zijn wettelijke bevoegdheid tot inneming van het rijbewijs zwaarder weegt dan het belang van verzoekers. De rechtbank wijst het verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening af, met de opmerking dat het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in een afzonderlijk vonnis zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rekestnummer: C/14/145345 / FT EA 13/347 en
C/14/145348 / FT EA 13/348
uitspraakdatum: 25 april 2013
voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw
in de zaak van:
[naam verzoeker],
geboren op [datum 1],
en
[naam verzoekster],
geboren op [datum 2],
beiden wonende te [adres],
hierna te noemen: gezamenlijk verzoekers en individueel verzoeker en verzoekster,
tegen:
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland,
p/a Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB),
Postbus 1794, 8901 CB Leeuwarden,
is door verzoekers tegelijk met het verzoek tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het geven van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel
287 lid 4 van de Faillissementswet (Fw).
Het verzoek strekt ertoe de officier van justitie c.q. het Centraal Justitieel Incassobureau voor de duur van 6 maanden te verbieden het rijbewijs van verzoeker in te nemen om verzoekers in staat te stellen een buitengerechtelijk akkoord aan hun schuldeisers aan te bieden.
BEOORDELING
Bij brief van 5 april 2013 (CJIB-nummer 9062 5421 6239 88 55) heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Nederland verzoeker meegedeeld te hebben besloten het rijbewijs van verzoeker in te nemen, omdat verzoeker een beschikking en twee aanmaningen tot (laatstelijk) een bedrag ad € 366, niet heeft voldaan. Het besluit ziet op het overtreden van een verkeersvoorschrift, begaan op 15 juni 2012. Op die datum had het keuringsbewijs van het op de naam van verzoeker gestelde voertuig zijn geldigheid verloren. Het innemen van het rijbewijs betekent dat verzoeker zijn rijbewijs met ingang van 26 april 2013 zal moeten inleveren voor een periode van vier weken. Gedurende deze periode mag verzoeker geen motorrijtuig besturen.
De bevoegdheid van de officier van justitie tot het innemen van het rijbewijs is geregeld in artikel 28a van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Het betreft hier één van de dwangmiddelen van de WAHV (naast de gijzeling en de buitengebruikstelling van het voertuig). Nu de WAHV niet voorziet in enig rechtsmiddel tegen het besluit tot inneming van het rijbewijs en er ook geen andere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat of open heeft gestaan waarbij de uitoefening van de bevoegdheid tot inname van het rijbewijs kan worden getoetst, is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw (vgl. HR 10 maart 2006, LJN AU8172).
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker aangevoerd dat hij zijn auto nodig heeft ten behoeve van het woon-/werkverkeer. Wanneer zijn rijbewijs zal worden ingenomen, kan hij zijn werk niet bereiken, nu dit ruim 20 kilometer van zijn woonplaats is gelegen. Gelet op zijn wisselende diensten biedt het openbaar vervoer geen uitkomst. Bij inneming van zijn rijbewijs loopt verzoeker daarom het risico zijn baan te verliezen. De schuldenlast zal hierdoor slechts toenemen, waardoor de kans afneemt dat een buitengerechtelijk akkoord met zijn schuldeisers tot stand kan komen, aldus verzoeker. Desgevraagd heeft verzoeker laten weten dat de totale schuldenlast aan het CJIB momenteel € 3.848,75 bedraagt. Een eerder aangekondigde inneming van het rijbewijs hebben verzoekers weten te voorkomen door voldoening van de daaraan destijds ten grondslag gelegde boetebeschikking.
De rechtbank acht het belang van verzoekers bij het behoud van het rijbewijs voldoende aangetoond. Nu dit op zeer korte termijn dreigt te worden ingenomen, is ook het spoedeisend belang van verzoekers gegeven. Toch dient de gevraagde voorlopige voorziening naar het oordeel van de rechtbank te worden geweigerd. Het volgende is daarbij van belang.
Een voorziening als de ter zake verzochte strekt er over het algemeen toe te voorkomen dat belangen van de schuldenaar, die tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling bescherming genieten, voorafgaand daaraan reeds verloren gaan. Dat deze voorlopige voorziening als noodvoorziening moet worden beschouwd, blijkt onder meer uit de omstandigheid dat de wet niet voorschrijft dat verzoeker en belanghebbende moeten worden opgeroepen om op het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorziening te worden gehoord. Hieruit kan worden opgemaakt dat het verzoek betrekking moet hebben op een betrekkelijk korte tijd, namelijk ter overbrugging van de periode tussen het tijdstip van indiening van het toelatingsverzoek en de beslissing daarop. In zoverre wijkt de figuur van de voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw, zoals hier is verzocht, af van het moratorium dat is geregeld in artikel 287b Fw. Laatstgenoemde voorziening is geschapen voor zogenoemde bedreigende situaties, welke de wetgever limitatief heeft aangeduid. Een voorbeeld hiervan is gedwongen woningontruiming. In dergelijke situaties biedt de wet de mogelijkheid om middels een moratorium de bedoelde dreiging gedurende maximaal zes maanden af te wenden, teneinde het minnelijk traject dat is gericht op een buitengerechtelijk akkoord mogelijk te maken. Dreigende inneming van een rijbewijs geldt niet als een van de situaties die de wetgever met artikel 287b Fw voor ogen heeft gehad.
In het onderhavige geval hebben verzoekers verzocht de voorlopige voorziening te geven voor de duur van 6 maanden om hen in staat te stellen een buitengerechtelijk akkoord aan hun schuldeisers aan te bieden. De buitengerechtelijke schuldregeling moet in het geval van verzoekers nog opgestart worden. Dit betekent dat de voorlopige voorziening, strekkende tot het behoud van het rijbewijs, in het geval van verzoekers niet in de eerste plaats dient ter overbrugging van de periode tussen het tijdstip van indiening van het toelatingsverzoek en de beslissing daarop. Een behandeling van het toelatingsverzoek zal immers pas aan de orde komen na een eventueel mislukken van het nog op te starten minnelijke traject. Bij toewijzing van de door verzoekers verzochte voorziening zou de rechtbank een verkapt moratorium verlenen voor een dreiging (de inneming van het rijbewijs) waarop de wetgever niet heeft gedoeld.
Hier komt bij dat de rechtbank in het onderhavige geval van oordeel is dat het belang van verzoekers bij het behoud van het rijbewijs niet dient te prevaleren boven het belang van de officier van justitie bij de uitoefening van diens wettelijke bevoegdheid tot inneming. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoekers niet voor de eerste maal een dergelijke aankondiging tot inneming van het rijbewijs hebben ontvangen. Gebleken is dat verzoekers een zeer omvangrijke schuld hebben laten ontstaan bij het CJIB, welke schuld verband houdt met overtreding van verkeersvoorschriften en daarom naar zijn aard als verwijtbaar dient te worden aangemerkt. Het is geenszins uitgesloten dat deze schuld aan toelating tot de tot de schuldsaneringsregeling in de weg zal staan.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat het uitspreken van een voorlopige voorziening op de gronden zoals verzocht niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
De rechtbank wijst het verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.S. Lamboo en in raadkamer uitgesproken op
25 april 2013.