RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2013 in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats], eiser
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Bij besluit van 15 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de straf van een schriftelijke berisping opgelegd, zoals bedoeld in artikel 81, eerste lid, sub a, van het
Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
Bij besluit, verzonden op 14 december 2012, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hierbij is verweerder afgeweken van het advies van de Adviescommissie Bezwaren Personeel SZW (hierna: de commissie) van 9 mei 2013.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn J.W. Ahlers en H. Koenders.
1. Eiser is vanaf 1990 werkzaam bij verweerder, laatstelijk tot 1 januari 2012 in de functie van inspecteur.
2. Bij brief van 25 april 2012 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van het voornemen om hem disciplinair te straffen, omdat verweerder tot het voorlopige oordeel was gekomen dat eiser zich had schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Op 3 mei 2012 heeft eiser naar aanleiding van dit voornemen een verantwoordingsgesprek gevoerd. Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen. Verweerder verwijt eiser dat hij zich op 16 april 2012 in een e-mailbericht in sterke bewoordingen afkeurend heeft uitgelaten over een collega, waarbij hij dit bericht bewust cc aan de overige teamleden heeft doen toekomen. Daarnaast wordt hem verweten dat hij zijn leidinggevende, naam leidinggevende] op ongepaste wijze en respectloos heeft bejegend door op 24 mei 2012 zonder bericht niet te verschijnen op een afspraak met zijn leidinggevende.
3. De commissie heeft geadviseerd het primaire besluit in stand te laten, met uitzondering van de berisping vanwege het zonder bericht niet verschijnen op de afspraak van 24 april 2012. De commissie is van oordeel dat dit feit niet is te kwalificeren als plichtsverzuim.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de wijze waarop eiser zich heeft uitgelaten in het e-mailbericht van 16 april 2012 over een collega, terwijl hij dit bericht heeft verspreid onder alle teamleden, een door verweerder niet te tolereren manier van communiceren is. Het op ongepaste en respectloze wijze bejegenen van de collega moet worden aangemerkt als plichtsverzuim. Dit kan eiser worden toegerekend. Verweerder is voorts van mening dat het feit dat eiser niet is verschenen op het gesprek met zijn leidinggevende op 24 april 2012 eveneens moet worden gekwalificeerd als plichtsverzuim. Eiser heeft het immers meermalen zonder bericht laten afweten voor een afspraak. Daarnaast heeft eiser eigenmachtig besloten met wie hij wel en niet wilde praten binnen de organisatie. Hierdoor heeft eiser niet willen meewerken aan het streven naar een werkbare situatie. Het niet nakomen van afspraken, dan wel het niet tijdig afzeggen, is in strijd met de verplichting te handelen als een goed ambtenaar betaamt. Dit kan eiser worden toegerekend. Volgens verweerder is de oplegging van een schriftelijke berisping evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
5. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij voert daartoe aan dat verweerder niet of nauwelijks is ingegaan op de door eiser in bezwaar aangedragen argumenten. Wat betreft de e-mail van 16 april 2012 stelt eiser dat hij in de periode daarvoor meerdere malen per mail individueel of via cc heeft aangegeven dat hij geen onnodige en onzinnige e-mails cc meer wilde ontvangen. Dat dit zo is, blijkt uit een drietal verklaringen van collega’s. Dit bewijst volgens eiser dat hij eerst heeft geprobeerd het probleem op een zakelijke manier op te lossen. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij nog steeds staat achter de destijds verzonden e-mail.
Wat het niet verschijnen op 24 april 2012 betreft stelt eiser dat hij al gedurende vier tot vijf jaar niet meer verscheen op bijeenkomsten waar bepaalde MT-leden aanwezig zouden zijn. Eiser stelt dat hij nooit is ontboden. Dat eiser weer wil communiceren met MT-leden, komt door het aantreden van de nieuwe directeur.
6. Verweerder bestrijdt in reactie op de beroepsgronden dat niet is ingegaan op de argumenten van eiser. Voorts stelt verweerder dat het feit dat eiser heeft aangegeven dat hij geen ‘reply all’ e-mails wilde ontvangen, de inhoud van de e-mail van 16 april 2012 niet kan rechtvaardigen. Eiser had kunnen weten dat het versturen van die e-mail de werksfeer en de collegialiteit niet ten goede zou komen. Voorts kan de omstandigheid dat eiser al vier of vijf jaar niet verscheen op werkbijeenkomsten niet leiden tot verschoonbaarheid van eisers niet- verschijnen op 24 april 2012. Eisers leidinggevende had hem immers uitdrukkelijk verzocht zijn aanwezigheid te bevestigen. Nu aan het licht is gekomen dat eiser meermalen niet verscheen op afspraken en dit bewust deed, is volgens verweerder het opleggen van een disciplinaire straf gerechtvaardigd. Eiser kan niet de norm voor zijn eigen gedrag en dat van anderen bepalen. Hij moet zich conformeren aan de normen binnen de organisatie, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt toegelicht.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. Artikel 80, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) bepaalt dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair kan worden gestraft. In het tweede lid van dit artikel staat dat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift omvat, als het doen of nalaten van iets hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 81, eerste lid, aanhef en onder a, van het ARAR staat dat schriftelijke berisping een van de disciplinaire straffen is die aan een ambtenaar kunnen worden opgelegd.
8. Vaststaat dat eiser op 16 april 2012 een e-mail heeft gestuurd aan een collega ([naam collega]), welke e-mail tevens cc is verstuurd aan alle andere collega’s van eisers toenmalige team. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser zich door het versturen van deze e-mail, gelet op de inhoud en de toon hiervan, schuldig heeft gemaakt aan normoverschrijdend, niet-integer gedrag. Terecht heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de manier waarop eiser heeft gecommuniceerd niet kan worden getolereerd. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat hij al langer problemen had met [naam collega], maar deze tegenwerping kan niet tot een ander oordeel leiden. Zelfs al zou [naam collega] zelf voornamelijk debet zijn aan het conflict met eiser, dan nog mag van eiser worden verwacht dat hij op een redelijke en zakelijke manier met [naam collega] communiceert. Ook het feit dat eiser al eerder kenbaar had gemaakt dat hij geen ‘reply all’ e-mails meer wenste te ontvangen, kan geen rechtvaardiging vormen voor de woordkeuze en wijze van verspreiding van de e-mail van 16 april 2012. Terecht stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser zich niet heeft gedragen als een goed ambtenaar betaamt. Het versturen van de e-mail van 16 april 2012 is dan ook op goede gronden gekwalificeerd als plichtsverzuim. Gesteld noch gebleken is dat dit plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend.
9. Verweerder heeft eiser voorts verweten dat hij niet is ingegaan op de uitnodiging van zijn leidinggevende om op 24 april 2012 te verschijnen voor een gesprek met de leidinggevende ([naam leidinggevende]) en de personeelsadviseur ([naam personeelsadviseur]). Vaststaat dat eiser op 24 april 2012 niet op het gesprek is verschenen. De rechtbank is van oordeel dat het niet verschijnen op een gesprek, na een uitdrukkelijke uitnodiging van een leidinggevende, in beginsel zou kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim. Echter, gelet op de feiten en omstandigheden die zich in eisers zaak voordoen, is de rechtbank van oordeel dat van plichtsverzuim geen sprake is. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is immers naar voren gekomen dat eiser vanuit het verleden een moeizame arbeidsrelatie had met [naam leidinggevende], die destijds zijn leidinggevende was. [naam leidinggevende] was de laatste jaren indirect leidinggevende van eiser. Vanwege zijn problematische werkrelatie met [naam leidinggevende] vermeed eiser al enkele jaren teamvergaderingen en andere werkbijeenkomsten waarbij [naam leidinggevende] als indirect leidinggevende aanwezig was. Eisers direct leidinggevende, [direct leidinggevende], was van de reden van zijn afwezigheid op de hoogte. Eiser is op deze houding – ook tot zijn eigen verbazing – nooit eerder aangesproken. In april 2012 werd [naam leidinggevende], in verband met ziekte van [direct leidinggevende], tijdelijk zijn direct leidinggevende. Bij de stand van zaken zoals hiervoor vermeld kon het eisers leidinggevende duidelijk zijn dat het feit dat er tussen hem en eiser opnieuw een directe hiërarchische relatie ontstond bij eiser weerstand op zou roepen. [naam leidinggevende] had daarom kunnen weten dat eiser niet zou verschijnen op het gesprek van 24 april 2012, te meer nu eiser de uitnodiging niet had bevestigd zoals hem was verzocht en eiser naar aanleiding van een uitnodiging voor een gesprek op 5 april 2012 aan [naam personeelsadviseur] had bericht dat hij geen contact meer met [naam leidinggevende] wilde. In het licht van deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat eiser een voor hem geldende norm heeft overschreden, zodat de verweten gedraging geen plichtsverzuim oplevert. Alhoewel het begrijpelijk is dat [naam leidinggevende] als leidinggevende een gesprek wilde met eiser als een van zijn medewerkers, had het, gelet op de ernstig verstoorde arbeidsrelatie, voor de hand gelegen dat dit op minder directieve wijze was ingestoken.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiser niet is verschenen op het gesprek van 24 april 2012 niet valt te kwalificeren als plichtsverzuim zoals bedoeld in artikel 80, tweede lid, ARAR. Verweerder was dan ook niet bevoegd eiser ter zake hiervan de disciplinaire straf van berisping op te leggen. Eisers beroep is gegrond en het bestreden besluit moet dan ook in zoverre worden vernietigd wegens strijd met artikel 80, tweede lid, jo 81, eerste lid, onder a, ARAR.
11. De rechtbank ziet voorts aanleiding op grond van artikel 8:72, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten, nu het opleggen van een schriftelijke berisping evenredig kan worden geacht aan het plichtsverzuim zoals hiervoor vermeld onder 8.
12. Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, ziet de rechtbank voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. De rechtbank zal verweerder gelasten het door eiser betaalde griffierecht van € 156,-- aan hem te vergoeden
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit erop ziet dat aan eiser een schriftelijke
berisping is opgelegd wegens plichtsverzuim dat door eiser zou zijn begaan op 24 april 2012;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit geheel in stand blijven;
- gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 156,-- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Mateman, rechter, in aanwezigheid van
P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2013.
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.