De feiten
a. [eiser] is gehuwd geweest met [echtgenoot], hierna: [echtgenoot].
b. [echtgenoot] is op 26 oktober 2011 overleden.
c. [echtgenoot] was op 3 maart 1975 in dienst getreden van de Koninklijke Machinefabriek Stork N.V. (hierna: Stork).
d. De pensioenvoorziening voor [echtgenoot] was door Stork ondergebracht bij Stichting Centraal Pensioenfonds Stork (hierna: het pensioenfonds van Stork).
e. [echtgenoot] is van 1973 tot 2006 deelnemer geweest bij het pensioenfonds van Stork.
f. In een pensioenbericht van het pensioenfonds van Stork van 31 december 2004 is als nabestaandenpensioen een bedrag vermeld van € 19.926,05 bruto per jaar en in een pensioenbericht van 31 december 2005 is als nabestaandenpensioen een bedrag vermeld van € 20.284,26 bruto per jaar.
g. Per 1 augustus 2006 is [echtgenoot] in dienst getreden bij Hess Aac Systems B.V. te Enschedé (hierna: Hess). Hess is een voormalige dochtermaatschappij van Stork.
h. Hess is aangesloten bij PME.
i. [echtgenoot] is per 1 augustus 2006 gaan deelnemen aan de pensioenregeling van PME.
j. De pensioenaanspraak die door [echtgenoot] bij Stork was opgebouwd is aan PME overgedragen door middel van een collectieve waardeoverdracht in de zin van de Pensioen- en Spaarfondsenwet (hierna: PSW).
k. Voor [echtgenoot] geldt het Pensioenreglement PME voor werknemers geboren voor 1950, geldend vanaf 1 januari 2003.
l. PME heeft jaarlijks uniforme pensioenoverzichten (hierna: UPO) aan [echtgenoot] gezonden. Op deze UPO’s is het volgende vermeld: “Dit pensioenoverzicht is voor u met de grootste zorg samengesteld. Het kan echter voorkomen dat de gepubliceerde informatie onvolledig of onjuist is. PME aanvaardt hiervoor geen aansprakelijkheid.”
m. Het UPO 2007 vermeldt als nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 2.463,00 bruto per jaar en als nabestaandenpensioen bij overlijden na de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 0,00 bruto per jaar. In dit UPO was nog niet de waardeoverdracht vanuit het pensioenfonds van Stork verwerkt.
n. Het UPO 2008 vermeldt als nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 29.068,00 bruto per jaar en als nabestaandenpensioen bij overlijden na de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 11.706,00 bruto per jaar.
o. Het (foutieve) UPO 2009 vermeldt als nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 15.293,00 bruto per jaar en als nabestaandenpensioen bij overlijden na de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 12.560,00 bruto per jaar.
p. Bij brief van 21 oktober 2009 heeft PME het volgende aan [echtgenoot] geschreven:
“Onlangs heeft u uw Uniform pensioenoverzicht (UPO) 2009 ontvangen. Hierop staat de stand van uw pensioen per 31 december 2008. Door een fout in ons administratiesysteem is uw nabestaandenpensioen niet juist berekend en verkeerd op uw UPO terechtgekomen. (…)
Binnenkort ontvangt u een nieuw UPO. Hierop staan de juiste aanspraken op nabestaandenpensioen vermeld.
(…)”
q. Het gewijzigde UPO 2009 vermeldt als nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 30.533,00 bruto per jaar en als nabestaandenpensioen bij overlijden na de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 11.706,00 bruto per jaar.
r. Het UPO 2010 vermeldt als nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 31.439,00 bruto per jaar en als nabestaandenpensioen bij overlijden na de pensioendatum van [echtgenoot] een bedrag van € 11.705,00,00 bruto per jaar.
s. Op 30 juni 2011 heeft [echtgenoot] een “Aanvraagformulier TOP” ingevuld en ondertekend en daarin onder meer vermeld dat het partnerpensioen bij zijn overlijden 70% moet worden.
t. Met betrekking tot het pensioen van [echtgenoot] heeft M. Dorren, pensioenconsulent van PME (hierna: Dorren) per e-mailbericht van 4 juli 2011 een berekening gestuurd aan K. Krowinkel, Manager Finance & HRM van de voormalige werkgever van [echtgenoot] (hierna: Krowinkel).
u. Op 19 september 2011 heeft [echtgenoot] aan PME medegedeeld dat hij het partnerpensioen bij diens overlijden wenst te verhogen van 70% naar 100%.
v. Bij brief van 27 september 2011 heeft PME het volgende aan [echtgenoot] geschreven:
“U heeft met uw brief van 19 september 2011 aangegeven dat u de hoogte van het partnerpensioen wilt wijzigen. U heeft bij de toekenning van het tijdelijk ouderdomspensioen (TOP) aangegeven dat het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen moet bedragen. Dit wilt u wijzigen in 100% van het ouderdomspensioen. (…)
Wij hebben op uw verzoek berekend wat de hoogte van het ouderdomspensioen en partnerpensioen wordt. Dit hebben wij verwerkt in onze administratie. Door deze wijziging verkrijgt u de volgende aanspraken:
Ouderdomspensioen vanaf 65 jaar bruto per jaar € 21.571,49
Partnerpensioen bruto per jaar € 21.571,47
De bedragen in deze brief zijn gebaseerd op de gegevens die nu in onze administratie bekend zijn. Als deze gegevens wijzigen kan dat gevolgen hebben voor de hoogte van de vermelde bedragen.
(…)”
w. Op basis van de in oktober 2011 beschikbare gegevens heeft Dorren een pensioenberekening gemaakt waarin als nabestaandenpensioen wordt vermeld: een bedrag van € 31.439,00 bruto per jaar bij overlijden van [echtgenoot] tussen
1 december 2011 en 1 september 2012 en een bedrag van € 21.571,47 bruto per jaar bij overlijden van [echtgenoot] na 1 september 2012.
x. Per e-mailbericht van 24 oktober 2011 heeft Dorren het volgende aan Krowinkel geschreven:
“(…)
Sinds mijn laatste mailberichten over de hoogte van het partnerpensioen heb ik enkele weken overleg gehad met de administratie. Ik ben uitgegaan in mijn berichtgeving van de UPO’s die meneer [echtgenoot] sinds overkomst van Stork naar PME ontvangen heeft. Het partnerpensioen op de UPO’s is inderdaad erg hoog zoals jij reeds had aangegeven. Nu blijkt dat er bij Achmea in het verleden een fout is gemaakt. Het opgebouwd deel van het partnerpensioen (minimum pensioengarantie) moet in mindering gebracht worden op het risicodeel. Ofwel, het risicodeel is te hoog vastgesteld. De administratie heeft het telkens bij elkaar opgeteld.
(…)
Het juiste partnerpensioen bij overlijden vóór 01-09-2012 zou € 20.454 moeten zijn.”
y. Bij brief van 25 november 2011 heeft PME het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…)
Wij hebben in het verleden een hoger partnerpensioen gecommuniceerd op het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) dan op de UPO 2011. In deze brief gaan wij hierop in.
Uw situatie voorgelegd bij de Commissie Individuele Zaken (CIZ)
Op eerdere UPO’s is het opgebouwde nabestaandenpensioen onterecht bij het verzekerde nabestaandenpensioen opgeteld. Hierdoor is er verwarring ontstaan over de hoogte van uw partnerpensioen. Wij hebben de aanspraken van de heer [echtgenoot] opnieuw beoordeeld. Uw daadwerkelijke recht op partnerpensioen is € 20.454,71 bruto per jaar.
(…)
U heeft per 26 oktober 2011 recht op partnerpensioen. U heeft minimaal recht op een bruto uitkering van € 20.454,71 per jaar ongeacht de beslissing van de CIZ. Mocht de CIZ besluiten u een hoger bedrag toe te kennen, dan passen wij met terugwerkende kracht uw uitkering aan.
(…)”
z. Bij brief van 27 december 2011 heeft PME op het bezwaar tegen de vaststelling van de hoogte van het partnerpensioen het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…)
De CIZ besluit namens het Bestuur om uw bezwaar tegen de vaststelling van het (lagere) partnerpensioen af te wijzen. (…) De CIZ is voorts van oordeel dat PME gerechtigd is om foutieve opgaven te herstellen.
De CIZ heeft beoordeeld of u er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat uw partnerpensioen de hoogte zou hebben die op de UPO’s 2008 tot en met 2010 is meegedeeld.
De CIZ heeft geconstateerd dat in de UPO’s van 2008 tot en met 2010 te hoge bedragen aan partnerpensioen stonden, namelijk € 29.068,-, € 30.533,- en respectievelijk € 31.439,-. De CIZ vindt dit betreurenswaardig, maar is van mening dat de hoogte van het partnerpensioen zoals vermeld op de UPO’s van 2008 tot en met 2010 evident onjuist is. Er is sprake van een zeer forse stijging ten opzichte van het UPO 2007. Ook is het partnerpensioen hoger dan het ouderdomspensioen, terwijl in de normale verdeling het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen bedraagt. Bij de berekening van de consequenties van de uitruilkeuze is de juiste hoogte van het partnerpensioen aan wijlen de heer [echtgenoot] meegedeeld. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden is de CIZ niet van oordeel dat u er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de hoogte van het partnerpensioen zoals vermeld op de UPO’s van 2008 tot en met 2009 correct was.
(…)”