RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 582976/ CV EXPL 12-15397
datum uitspraak: 13 juni 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
de besloten vennootschap Arenda II B.V.
te Reeuwijk
eiseres
hierna te noemen Arenda II
gemachtigde Vesting Finance
[gedaagde]
te [woonplaats]
gedaagde
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. M.J.E.M. Coenraad.
De procedure
Arenda II heeft [gedaagde] gedagvaard op 9 november 2012. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en een eis in reconventie ingesteld.
Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, heeft Arenda II schriftelijk op het antwoord en de eis in reconventie gereageerd, waarna achtereenvolgens [gedaagde] en Arenda II nog een schriftelijke reactie hebben gegeven.
De feiten
a. Tussen Arenda II enerzijds en [gedaagde] anderzijds is op 14 maart 2002 een doorlopend kredietovereenkomst (door Arenda II “Limiet Krediet” genoemd) tot stand gekomen. Hierin is onder meer bepaald:
“(…) 1) Arenda II verleent hierbij aan Cliënt een kredietfaciliteit tot een bedrag van maximaal € 12.432,00
3) Cliënt betaalt over bedragen, die verschuldigd zijn uit hoofde van deze overeenkomst, een variabele kredietvergoeding. Deze bedraagt thans per maand 0,76 % ofwel een effektieve rente op jaarbasis van 9,5 %. Cliënt betaalt de opgenomen bedragen, alsmede de verschuldigde kredietvergoeding aan Arenda II terug in maandelijkse termijnen van tenminste € 100,00 (…)”
b. Op de overeenkomst is de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing.
c. De algemene voorwaarden Limiet Krediet van Arenda II (hierna: de
algemene voorwaarden) maken onderdeel uit van de overeenkomst. Artikel 6 onder a van de
algemene voorwaarden luidt:
“ Al hetgeen door Cliënt krachtens deze overeenkomst aan DCP verschuldigd is, zal direkt opeisbaar zijn indien:
Cliënt gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en na de ingebrekestelling nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen;”
d. [gedaagde] is, ook na ingebrekestelling door Arenda II, gedurende ten minste twee maanden zijn betalingsverplichting niet nagekomen. De door de gemachtigde van Arenda II al in 2004 opgestarte incassoactiviteiten zijn in april 2008 opgeschort in het kader van een schuldhulptraject, waarmee [gedaagde] bezig was. Op 18 april 2008 bedroeg het openstaande saldo € 8.812,41. Bij brief van 28 februari 2012 heeft de gemachtigde van Arenda II het volgende, voor zover van belang, aan de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente Haarlem geschreven:
“(…) In dit schrijven werd duidelijk dat de schuldhulp ten einde is gekomen en wij worden verzocht het restant van de vorderingen te kwijten. (…) Gezien het bovenstaande gaan wij niet akkoord met het toekennen van finale kwijting inzake de restantvorderingen daar het door u voldane bedrag van de schuldhulp 64 % afwijkt van uw prognose destijds. (…) “
e. Per 9 november 2012 bedroeg de schuld van [gedaagde] bij Arenda II € 9.272,83.
De vordering
Arenda II vordert (samengevat) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 9.272,83, vermeerderd met de overeengekomen vertragingsrente over € 8.023,26 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening. Arenda II legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de tussen partijen gesloten kredietovereenkomsten, ondanks sommatie en ingebrekestelling, niet nakomt. Op grond van de op de overeenkomst toepasselijke voorwaarden is het saldo direct opeisbaar.
Het verweer in conventie en de vordering in reconventie.
[gedaagde] meent dat de vordering moet worden afgewezen en voert daartoe het volgende – samengevat – aan.
Primair stelt hij dat de vordering moet worden afgewezen omdat de lening met het contractnummer 2889-85149 is afgelost door middel van de lening die hij, [gedaagde], bij Arenda II heeft gesloten. Subsidiair, zo begrijpt de kantonrechter, stelt hij zich op het standpunt dat de kredietovereenkomst ontbonden moet worden, omdat Arenda II haar zorgplicht bij het aangaan van de overeenkomst heeft geschonden. Ook heeft hij aangevoerd dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen. En tot slot heeft hij het e.e.a. gesteld over de door ING Bank (hierna ING) geschonden zorgplicht bij het aangaan van een lening tussen ING en [gedaagde]. Ter toelichting op zijn verweer met betrekking tot de in de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn bedoelde zorgplicht van Arenda II verwijst [gedaagde] onder meer naar de algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN (punt 7 conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie). Voor zover de vordering betrekking heeft op rente en buitengerechtelijke kosten wordt hiertegen ook verweer gevoerd. Volgens [gedaagde] zijn er geen incasso werkzaamheden die voor vergoeding in aanmerking komen, verricht.
In reconventie vordert [gedaagde] betaling van € 1.042,66. Gelet op dat wat hij in conventie heeft aangevoerd, stelt hij zich op het standpunt dat de verrichte aflossing op de lening onverschuldigd is geweest.
Beoordeling.
1. Het komt de kantonrechter, gelet op de inhoud van de beide door [gedaagde] genomen conclusies, voor dat zijn verweer betrekking heeft op kredietovereenkomsten die hij heeft gesloten met een andere financiële instelling, naar alle waarschijnlijkheid ING. De navolgende stellingen van [gedaagde], die de kantonrechter zekerheidshalve toch maar zal bespreken, geven steun aan die veronderstelling van de kantonrechter.
2. Zo heeft hij gesteld dat de vordering moet worden afgewezen omdat op 14 maart 2002 de lening met contractnummer 2889-85149 door middel van de lening van [gedaagde] bij Arenda II is afgelost. Uit de overige stellingen, ook die van Arenda II, kan met voldoende zekerheid worden afgeleid dat de lening met het door [gedaagde] genoemde contractnummer een lening is die door ING aan [gedaagde] is verstrekt. Het moge zo zijn dat die lening is afgelost, dat zegt niets over de verplichtingen van [gedaagde] uit hoofde van de in dit geding bedoelde kredietovereenkomst.
3. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst niet in staat was zijn wil te bepalen heeft [gedaagde] een verklaring van zijn zuster in het geding gebracht. In die verklaring staat dat [gedaagde] in zijn jeugd een hersenbeschadiging heeft opgelopen en daardoor niet in staat is alles voor de volle 100 % te overzien.
De kantonrechter verwerpt dit onderdeel van het verweer. De enkele verklaring van de zuster van [gedaagde] is onvoldoende om aan te nemen dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen. Bovendien heeft die verklaring, zoals blijkt uit de stellingen van [gedaagde] (punt 2 conclusie van antwoord in conventie), betrekking op een op 23 februari 1998 gesloten kredietovereenkomst. De tussen partijen gesloten kredietovereenkomst dateert van 14 maart 2002.
Het door [gedaagde] gedane bewijsaanbod op dit punt wordt gepasseerd, omdat hij onvoldoende heeft gesteld om tot het bewijs te worden toegelaten.
4. Punt 3 en 4 van de conclusie van antwoord in conventie hebben geheel betrekking op de kredietovereenkomst tussen [gedaagde] en ING. Met geen woord wordt hier gerept over de rechtsverhouding tussen Arenda II en [gedaagde].
5. Aan de verwijzing door [gedaagde] naar de algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN, die geen partij is in deze procedure, gaat de kantonrechter voorbij, omdat niet duidelijk wordt wat [gedaagde] met deze verwijzing beoogt. Voor zover [gedaagde] heeft aangevoerd dat Arenda II in strijd met haar algemene voorwaarden heeft gehandeld, passeert de kantonrechter deze algemene stelling van [gedaagde], omdat hij heeft verzuimd om aan te geven waaruit de met de algemene voorwaarden strijdige handelwijze van Arenda II heeft bestaan.
6. Ook heeft [gedaagde] (punt 1, dupliek in conventie) aangevoerd dat de bank, indien zij meerdere leningen zou hebben verstrekt, dit niet had mogen doen omdat hij, [gedaagde], niet kredietwaardig was voor deze leningen. De kantonrechter kan [gedaagde] hierin niet volgen, alleen al omdat het in deze zaak tussen Arenda II en [gedaagde] slechts gaat om één lening.
7. De stelling van [gedaagde] dat de bank in strijd met haar voorwaarden heeft gehandeld door “binnen een tijdstrekke van een half jaar een verhoogde kredietovereenkomst af te sluiten, zonder gesprek” (punt 3, conclusie van dupliek in conventie) wordt eveneens gepasseerd. Uit niets blijkt immers dat tussen Arenda II en [gedaagde] sprake is van een verhoogde kredietovereenkomst.
8. Aan de stelling van [gedaagde] dat in die tijd (augustus 1998) zijn vader is overleden en hij voor zijn moeder heeft gezorgd (punt 3, conclusie van dupliek in conventie) heeft [gedaagde], nog daargelaten dat de overeenkomst waar het in dit geding om gaat is gesloten in 2002, geen gevolgen verbonden. De kantonrechter gaat dus voorbij aan die stelling.
9. [gedaagde] betwist bij dupliek in conventie/repliek in reconventie de eerst nu overgelegde aanmaning te hebben ontvangen. Bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie is geen aanmaning overgelegd. Evenmin is in die conclusie gesteld dat een aanmaning is verstuurd.
10. Voor zover uit de stellingen van [gedaagde] enig verweer is te herleiden dat betrekking zou kunnen hebben op de vordering van Arenda II, is dit het verweer dat Arenda II haar zorgplicht zou hebben geschonden bij het aangaan van de kredietovereenkomst. Arenda II had de kredietovereenkomst niet mogen sluiten zonder de kredietwaardigheid van [gedaagde] vast te stellen en om zekerheden te vragen. Ofschoon ook deze stellingen van [gedaagde] ingenomen lijken te worden met betrekking tot zijn kredietovereenkomst(en) met ING, zal de kantonrechter dit verweer inhoudelijk beoordelen. Ook zal de kantonrechter in haar beoordeling betrekken of Arenda II haar zorgplicht heeft geschonden door geen rekening te houden met de eventuele wilsonbekwaamheid van [gedaagde], wat daarvan verder ook zij.
11. De kantonrechter stelt voorop dat op banken en andere financiële instellingen, op grond van de maatschappelijke functie die zij uitoefenen, een bijzondere zorgplicht ten aanzien van het verstrekken van krediet aan particulieren, rust. Deze zorgplicht strekt tot bescherming van de (potentiële) klant tegen eigen lichtvaardigheid of ondeskundigheid en vloeit voort uit hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid, gelet op de aard van de verhouding tussen financiële instellingen en haar particuliere cliënten, meebrengen. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard van de door een bank verleende dienst.
12. In het onderhavige geval betreft de aard van de overeenkomst een reguliere kredietovereenkomst waarbij een kredietsom van een bepaalde hoogte is verstrekt met voor de kredietnemer duidelijke, in beginsel vaste maandelijkse, betalingsverplichtingen. Blijkens jurisprudentie voldoet een bank bij kredietovereenkomsten als de onderhavige aan haar zorgplicht wanneer voor het sluiten van de overeenkomst de kredietwaardigheid van de kredietnemer heeft gecontroleerd en zij de BKR toets heeft verricht. De aard van dit type overeenkomst geeft ook geen aanleiding tot het aannemen van een zwaardere zorgplicht. De zorgplicht reikt in casu derhalve niet zo ver dat banken bij het sluiten van de overeenkomst dienen te onderzoeken of de kredietnemer zich de omvang van de door hem/haar aangegane verplichtingen (voldoende) realiseert. Het betreft hier immers een relatief risicoloos en eenvoudig financieel product, waarbij de rechten en plichten duidelijk uit de overeenkomst blijken.
13. Uit de stukken, die niet door [gedaagde] zijn betwist, blijkt dat Arenda II door middel van een door [gedaagde] ingevuld aanvraagformulier informatie heeft ingewonnen over zijn inkomsten en woonlasten, over zijn dienstverband en eventuele BKR-registratie. Arenda II heeft op basis van deze gegevens [gedaagde] kredietwaardig geacht. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat Arenda II bekend was met enige bijzondere omstandigheid aan de zijde van [gedaagde] en heeft de bank nog extra zekerheid gevraagd en verkregen door het vestigen van een bezitloos pandrecht op de door [gedaagde] aan te schaffen motor of scooter van het merk Aprilia.
14. Met Arenda II is de kantonrechter dan ook van oordeel dat Arenda II afdoende aan haar zorgplicht heeft voldaan. Verder onderzoek naar de vraag of [gedaagde] zich zijn verplichtingen voldoende realiseerde of onderzoek naar zijn geestestoestand, was gelet op het hiervoor overwogene niet noodzakelijk.
15. Gelet op het voorgaande maakt Arenda II terecht aanspraak op terugbetaling van het openstaand saldo en is de door [gedaagde] verrichte aflossing daarop niet onverschuldigd verricht. De vordering in conventie moet dus naar het oordeel van de kantonrechter worden toegewezen en die in reconventie afgewezen. [gedaagde] heeft zich, zij het met een onjuist argument, verweerd tegen de buitengerechtelijke incassokosten, maar deze zijn, hoewel de stellingen van Arenda II onder 4 in de dagvaarding misschien voor enige verwarring hebben gezorgd, terecht niet gevorderd. Op grond van artikel 34 WCK is het de kredietgever niet toegestaan buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen omdat in het tarief een factor incassokosten zal zijn opgenomen. Ook het uit handen geven aan een derde van de invordering mag niet gepaard gaan met het in rekening brengen van kosten.
16. De proceskosten in conventie en in reconventie komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Arenda II van € 9.272,83 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.023,26 vanaf 9 november 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Arenda II tot en met vandaag worden begroot op de volgende bedragen:
dagvaarding € 83,17
griffierecht € 473,00
salaris gemachtigde € 500,00;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Arenda II tot en met vandaag worden begroot op € 125,-- aan salaris voor de gemachtigde;
in conventie en in reconventie:
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Smits en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.