ECLI:NL:RBNHO:2013:CA3321

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
143187 / HA RK 13-3 WD
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft [verzoeker] op 18 januari 2013 een verzoek tot wraking ingediend tegen de kantonrechter die de behandeling van zijn zaak tussen hem en [naam] voerde. [verzoeker] stelde dat de kantonrechter onvoldoende onpartijdig was, gebaseerd op zijn ervaringen tijdens de comparitie van partijen. Hij gaf aan dat de kantonrechter zich niet of nauwelijks in de zaak had verdiept en dat hij niet inging op belangrijke punten die [verzoeker] in zijn verweerschrift had aangevoerd. Dit leidde tot de indruk dat de kantonrechter niet neutraal was en dat zijn opmerkingen tijdens de comparitie erop leken te wijzen dat hij [verzoeker] probeerde te dwingen tot erkenningen die tegen hem gebruikt konden worden.

De wrakingkamer heeft de tijdigheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat [verzoeker], die niet als professionele procespartij kan worden beschouwd, voldoende tijd had om zijn verzoek in te dienen. De wrakingkamer heeft vervolgens de inhoudelijke gronden van het verzoek beoordeeld. Ze concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van de kantonrechter niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingkamer merkte op dat de rol van de kantonrechter tijdens de comparitie niet ongebruikelijk was en dat er geen bewijs was voor partijdigheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingkamer het verzoek tot wraking afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingverzoek. De beslissing is genomen door de wrakingkamer op 14 februari 2013, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Wrakingkamer
Locatie Alkmaar
zaaknummer: 143187 / HA RK 13-3 WD
Datum: 14 februari 2013
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingediend door:
[verzoeker], wonende te Heerhugowaard,
hierna te noemen: [verzoeker].
Het verzoek is gericht tegen:
Mr. A.E. Merkus,
hierna te noemen: de kantonrechter.
1. PROCESVERLOOP
[verzoeker] heeft op 18 januari 2013 schriftelijk de wraking verzocht van de kantonrechter als behandelend rechter in de bij de locatie Alkmaar van de sectie kanton van deze rechtbank aanhangige procedure met als rolnummer 412452 CV EXPL 12-4281 tussen [verzoeker] en [naam], wonende te Alkmaar.
Nadat de rechter de secretaris van de wrakingkamer van het verzoek in kennis had gesteld en had laten weten niet in het verzoek te berusten, is een zitting van de wrakingkamer bepaald.
De kantonrechter heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk op het verzoek gereageerd.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingkamer van 31 januari 2013. Daarbij zijn [verzoeker] en de kantonrechter gehoord. Van deze zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
[verzoeker] heeft het verzoek ter zitting nader toegelicht en de kantonrechter heeft hierop nader gereageerd, één en ander in aanvulling op eerder genoemde schriftelijke stukken.
Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling ter zitting gesloten en bepaald dat zo spoedig als mogelijk op het verzoek zal worden beslist.
De uitspraak is uiteindelijk bepaald op heden.
2. DE BEOORDELING VAN HET VERZOEK
2.1. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Uit het optreden van de kantonrechter op de comparitie van partijen tussen p[verzoeker] en [naam] heeft [verzoeker] opgemaakt dat de kantonrechter onvoldoende onpartijdig is en om deze reden moet worden vervangen als behandelend rechter in de tussen [verzoeker] en [naam] aanhangige procedure.
De kantonrechter had zich voorafgaande aan de comparitie niet of nauwelijks in de zaak verdiept, als gevolg waarvan aan [verzoeker] werd gevraagd naar data en tijdstippen die hij al in zijn uitvoerige verweerschrift had vermeld.
Daar komt bij dat de kantonrechter is voorbijgegaan aan wat [verzoeker] in dit verweerschrift heeft aangevoerd. Zo is de kantonrechter niet ingegaan op het door [verzoeker] gedane verzoek om gegevens van zijn telefoon- en internetprovider te verifiëren. Evenmin heeft de kantonrechter besloten dat [naam] de door [verzoeker] betwiste echtheid moet bewijzen van de handtekening waar zij zich op beroept.
De kantonrechter heeft [verzoeker] daarnaast geprobeerd verklaringen te laten afleggen c.q. erkenningen te laten doen om die later in de procedure tegen [verzoeker] te gebruiken. Ook heeft [verzoeker] zijn bedenkingen bij de door de kantonrechter aan het eind van de comparitie van partijen gemaakte opmerking dat zij over de zaak zou nadenken, dit alles aldus [verzoeker].
2.2. De wrakingkamer overweegt het volgende. Ingevolge lid 1 van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoek tot wraking te worden gedaan, zodra de feiten en omstandigheden waar het verzoek betrekking op heeft aan [verzoeker] als verzoeker bekend zijn geworden.
De wrakingkamer constateert dat tussen de comparitie van partijen en de indiening van het wrakingverzoek een periode ligt van ruimschoots een maand. [verzoeker] heeft dit tijdsverloop echter voldoende toegelicht door te verklaren dat het een tijdje heeft geduurd eer hij “alles op een rijtje had” en in staat was dit verzoek in te dienen. Omdat [verzoeker] niet als professionele procespartij is te beschouwen en zonder juridische bijstand procedeert, is de wrakingkamer van oordeel dat aan [verzoeker] enige tijd moet worden gegund om zich te beraden over de indiening van onderhavig verzoek. Gelet daarop moet het verzoek als tijdig worden aangemerkt en kan [verzoeker] in zijn verzoek worden ontvangen. De wrakingkamer komt hiermee toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.3. De wrakingkamer stelt hierbij het volgende voorop. Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
2.4. Uit de nadere toelichting ter zitting is gebleken dat de bij [verzoeker] bestaande vrees voor partijdigheid van de kantonrechter is ontstaan doordat de kantonrechter zijn verwachtingen aangaande de comparitie van partijen niet heeft waargemaakt. Zo leefde [verzoeker] in de veronderstelling dat de in zijn verweerschrift opgenomen gegevens over zijn telefoon- en internetprovider al zouden zijn nagetrokken, althans dat op de comparitie zou worden besloten of deze gegevens al dan niet zouden moeten worden geverifieerd.
2.5 De wrakingkamer overweegt het volgende. Een comparitie van partijen, zoals in de zaak tussen [verzoeker] en [naam] heeft plaatsgevonden, wordt gehouden om de kantonrechter in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen over de zaak te verkrijgen, de mogelijkheden tot een schikking tussen procespartijen te verkennen en overleg te voeren met procespartijen over het gewenste verdere verloop van die procedure. Inhoudelijke beslissingen behoeven op een comparitie van partijen niet per se te worden genomen. In dat licht bezien komt het de wrakingkamer niet vreemd voor dat op de comparitie nog geen beslissing is genomen over het door [verzoeker] gedane verzoek tot het natrekken van verschillende gegevens. Evenmin is opmerkelijk dat de kantonrechter zich op de comparitie nog niet definitief heeft uitgelaten over de noodzaak tot nader onderzoek/ bewijs omtrent de echtheid van de door [verzoeker] betwiste handtekening.
Hieruit kan eventuele partijdigheid van de kantonrechter objectief gezien niet worden afgeleid.
2.6 Dat laatste geldt ook voor de omstandigheid dat [verzoeker] ter comparitie is ondervraagd over feiten die hij al in zijn verweerschrift had opgenomen alsmede dat hem is gevraagd in hoeverre hij bepaalde door [naam] aangevoerde omstandigheden erkent. Op zichzelf kan hieruit objectief gezien geen (schijn van) partijdigheid van de kantonrechter worden afgeleid. Ook de opmerking van de kantonrechter aan het slot van de comparitie van partijen dat zij “erover zou nadenken”, rechtvaardigt deze conclusie niet.
2.7 Uitermate ongelukkig is dat, zoals ter zitting is gebleken, [verzoeker], daags na bepaling van de datum van de mondelinge behandeling van onderhavig verzoek tot wraking, van de griffie van de sector kanton van deze rechtbank het bericht heeft gekregen dat het vonnis in de tussen hem en [naam] aanhangige zaak op 20 februari 2013 zal worden uitgesproken. Daarmee is de indruk gewekt dat, vooruitlopend op de uitkomsten van onderhavige wrakingprocedure, met de behandeling van de zaak tussen [verzoeker] en [naam] is doorgegaan. Echter, nu het betreffende bericht met een automatische standaardbrief abusievelijk aan [verzoeker] is verzonden en de kantonrechter hiermee geen enkele persoonlijke bemoeienis heeft gehad, terwijl de procedure tussen [verzoeker] en [naam] feitelijk wel degelijk is geschorst, rechtvaardigt dit niet dat het verzoek tot wraking van de kantonrechter wordt toegewezen.
Wel ziet de wrakingkamer aanleiding om er binnen de organisatie van de rechtbank op aan te dringen dat voldoende maatregelen worden genomen teneinde dergelijke misverstanden in de toekomst te voorkomen.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat geen van de wrakinggronden slaagt. Het verzoek zal worden afgewezen.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- bepaalt dat de behandeling van de onderliggende zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingverzoek en beveelt dat die zaak daartoe in handen worden gesteld van de voorzitter van de sectie kanton van de locatie Alkmaar van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Zijp, voorzitter, mr. P.G. Vroom en mr. M.A.J. Berkers, leden van de wrakingkamer, in tegenwoordigheid van mr.
W.Th. Delleman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2013.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.