RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Parketnummer: 15/700898-11
Uitspraakdatum: 13 juni 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 en 30 mei 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1941 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [GBA-adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Hendriks en van wat verdachte en haar raadslieden, mr. A. van Luyck en mr. M.L. Goudzwaard, beiden advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 januari 2007 tot en met 21 maart 2011 te Heemstede en/of Zaandam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
(telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, althans de gezondheid heeft benadeeld bij/van
[slachtoffer], verder te noemen patiënte, van wie verdachte en/of haar mededader wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moeten en/of kunnen vermoeden dat
- een of meerdere reguliere zorgverleners aandrongen op nader lichamelijk onderzoek door een regulier zorgverlener teneinde (ernstige en/of steeds ernstiger wordende) vermoedens en/of verdenkingen op (borst-)kanker nader te onderzoeken en/of
- zij aan de ziekte (borst-)kanker leed,
door bij haar, als (basis-)arts en/of orthomoleculair arts en/of electro-acupuncturist en/of natuurgeneeskundige, handelingen te verrichten op het gebied van de geneeskunst en/of de zorg,
waarbij zij, verdachte en/of zijn mededader niet, althans onvoldoende heeft gehandeld als goed hulpverlener, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader,
bij het verkrijgen en/of het tot stand komen van het 'informed consent' en/of ten behoeve van het sluiten en/of uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:448 BW en/of 7:450 BW
- aan voornoemde patiënte geen, althans onvoldoende (duidelijke) en/of onjuiste informatie te geven over
* de aard en het doel van de door verdachte voorgestelde en/of gegeven behandeling en/of
* (een of meerdere) (reguliere) behandelalternatie(f)(ven) en/of
* mogelijke complicatie(s) en/of de te verwachten gevolgen en risico's op complicaties voor de gezondheid van deze patiënte en/of
- na te laten om voor patiënte een (voldoende) duidelijk onderscheid te maken tussen reguliere en niet-reguliere behandeling(en) en/of
- (een) niet- reguliere diagnostische methode(n) en/of meting(en) toe te passen zonder aan deze patiënte (voldoende) duidelijk te maken en/of haar mede te delen dat geen uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit, duur en (neven)effecten van de behandelwijze(n) ten aanzien van haar ziektebeeld en/of
- na te laten deze patiënte (steeds) duidelijk te wijzen op de mogelijke gevaren voor diens gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van één of meerdere reguliere behandelwijzen
(vervolgens) ten tijde van het uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met werkwijzen en/of protocollen voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard, zoals omschreven in artikel 7:453 BW, te weten door (telkens)
- na te laten om voor elke medische behandeling de, volgens de professionele standaard binnen de reguliere zorg (vast-) gestelde, (voorlopige) medische diagnose het uitgangspunt te laten zijn en/of
- geen, althans onvoldoende, overleg en/of afstemming te zoeken met een of meerdere reguliere zorgverlener(s) (welke reeds betrokken waren bij de zorg van patiënte) en/of
- na te laten zich bij de (eigen) diagnostiek en/of de behandeling te richten naar het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, immers heeft verdachte en/of haar mededader bij patiënte (uitsluitend) een of meerdere niet-reguliere behandelwijze(n) toegepast en/of gegeven en/of
- niet, althans onvoldoende, periodiek en kritisch haar (differentiaal-) diagnose en/of het daarop gebaseerde behandelbeleid te toetsen en/of waar nodig aan te passen en/of aan te vullen (terwijl de gezondheidstoestand van patiënte steeds verder (zichtbaar) verslechterde) en/of
- patiënte (meermalen) mede te delen dat er geen sprake was van een kwaadaardig gezwel en/of (borst-) kanker en/of
- na te laten de patiënte te verwijzen naar de reguliere zorg (en/of behandelwijzen) en/of
- patiënte (meermalen) (actief) te ontraden en/of niet aan te raden zich in het reguliere medische circuit te laten onderzoeken en/of te laten behandelen
waardoor patiënte onvoldoende (duidelijk) en/of onjuist geïnformeerd heeft gekozen voor een of meerdere niet-reguliere behandeling(en), waarbij zij zich heeft laten diagnosticeren en/of behandelen door verdachte en/of haar mededader, waardoor haar de benodigde (reguliere) medische zorg is onthouden,
ten gevolge waarvan patiënte zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en/of is toegebracht en/of haar gezondheid is benadeeld,
bestaande uit een (verdere) (door)groei en/of (verdere) uitzaaiing(en) van een of meerdere kankergezwel(len) en/of een verergering van haar ziektebeeld en/of een aanzienlijke afname van de genezingskans en/of levensverwachting en/of een (ernstige) toename van de pijnklachten,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
zij op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 04 januari 2007 tot en met 21 maart 2011 te Heemstede en/of Amsterdam en/of Haarlem en/of Zaandam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
(telkens) roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld en/of nalatig is geweest,
door [slachtoffer], verder te noemen patiente, van wie verdachte en/of haar mededader wist(en) en/of redelijkerwijs had(den) moeten en/of kunnen vermoeden dat
- een of meer reguliere zorgverleners aandrongen op nader lichamelijk onderzoek door een regulier zorgverlener teneinde (ernstige en/of steeds ernstiger wordende) vermoedens en/of verdenkingen op (borst)kanker nader te onderzoeken en/of
- zij aan de ziekte (borst-)kanker leed,
door bij haar, als (basis-)arts en/of orthomoleculaire arts en/of (electro)acupuncturist en/of natuurgeneeskundige, handelingen te verrichten op het gebied van de geneeskunst en/of zorg,
waarbij hij, verdachte en/of haar mededader niet, althans onvoldoende heeft gehandeld als goed hulpverlener, immers heeft zij en/of zijn mededader,
bij het verkrijgen en/of tot stand komen van het 'informed consent' en/of ten behoeve van het sluiten en/of uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:448 BW en/of 7:450 BW
- aan voornoemde patiënte geen, althans onvoldoende (duidelijke) en/of onjuiste informatie te geven over
* de aard en het doel van de door verdachte voorgestelde en/of gegeven behandeling en/of
* (een of meerdere) (reguliere) behandelalternatie(f)(ven) en/of
* mogelijke complicatie(s) en/of de te verwachten gevolgen en risico's op complicaties voor de gezondheid van deze patiënte en/of
- na te laten om voor patiënte een (voldoende) duidelijk onderscheid te maken tussen reguliere en niet-reguliere behandeling(en) en/of
- (een) niet- reguliere diagnostische methode(n) en/of meting(en) toe te passen zonder aan deze patiënte (voldoende) duidelijk te maken en/of haar mede te delen dat geen uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit, duur en (neven)effecten van de behandelwijze(n) ten aanzien van haar ziektebeeld en/of
- na te laten deze patiënte (steeds) duidelijk te wijzen op de mogelijke gevaren voor diens gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van een of meerdere reguliere behandelwijzen
(vervolgens) ten tijde van het uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met werkwijzen en/of protocollen voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard,
zoals omschreven in artikel 7:453 BW, te weten door (telkens) te hebben
- na te laten om voor elke medische behandeling de, volgens de professionele standaard binnen de reguliere zorg (vast-) gestelde, (voorlopige) medische diagnose het uitgangspunt te laten zijn en/of
- geen, althans onvoldoende, overleg en/of afstemming te zoeken met een of meerdere reguliere zorgverlener(s) (welke reeds betrokken waren bij de zorg van patiënte) en/of
- na te laten zich bij de (eigen) diagnostiek en/of de behandeling te richten naar het best beschikbare wetenschappelijke bewijs, immers heeft verdachte en/of haar mededader bij patiënte (uitsluitend) een of meerdere niet-reguliere behandelwijze(n) toegepast en/of gegeven en/of
- niet, althans onvoldoende, periodiek en kritisch haar (differentiaal-) diagnose en/of het daarop gebaseerde behandelbeleid te toetsen en/of waar nodig aan te passen en/of aan te vullen (terwijl de gezondheidstoestand van patiënte steeds verder (zichtbaar) verslechterde) en/of
- patiënte (meermalen) mede te delen dat er geen sprake was van een kwaadaardig gezwel en/of (borst-) kanker en/of
- na te laten de patiënte te verwijzen naar de reguliere zorg (en/of behandelwijzen) en/of
- patiënte (meermalen) (actief) te ontraden en/of niet aan te raden zich in het reguliere medische circuit te laten onderzoeken en/of te laten behandelen
waardoor patiënte onvoldoende (duidelijk) en/of onjuist geïnformeerd heeft gekozen voor een of meerdere niet-reguliere behandeling(en), waarbij zij zich heeft laten diagnosticeren en/of behandelen door verdachte en/of haar mededader, waardoor haar de benodigde (reguliere) medische zorg is onthouden,
waardoor het aan haar en/of haar mededader schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een (verdere) (door)groei en/of (verdere) uitzaaiing(en) van een of meerdere kankergezwel(len) en/of een verergering van haar ziektebeeld en/of een aanzienlijke afname van de genezingskans en/of levensverwachting en/of een (ernstige) toename van de pijnklachten, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het impliciet primair (opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel) ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte als hulpverlener geneeskundige handelingen heeft verricht zoals bedoeld in de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO) ten opzichte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Verdachte heeft zich in haar hoedanigheid van electroacupuncturist, natuurgeneeskundige en behandelaar van [slachtoffer], samen met medeverdachte [naam medeverdachte], schuldig gemaakt aan grove schending van de op haar rustende zorgplicht, zoals verankerd in de wet en de gedragsregels. [slachtoffer] is onjuist dan wel onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd over haar ziektebeeld, het niet-reguliere karakter van haar behandeling en daaraan verbonden risico's. Voorts is [slachtoffer] onvoldoende actief doorverwezen naar het reguliere behandelcircuit en is haar zelfs actief ontraden om regulier medische c.q. specialistische hulp in te roepen. Door het handelen van verdachte en haar medeverdachte heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen welk letsel uiteindelijk tot haar overlijden heeft geleid, hetgeen verdachte ook kan worden toegerekend. Het handelen van verdachte en haar medeverdachte heeft bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel tot gevolg gehad, welke aanmerkelijke kans op het intreden daarvan verdachte en haar medeverdachte willens en wetens hebben aanvaard en daarbij nauw en bewust hebben samengewerkt, zo heeft de officier van justitie betoogd.
3.2 Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is het standpunt ingenomen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar primair en subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe is aangevoerd dat de behandeling die verdachte [slachtoffer] gaf niet zag op borstkanker maar op de door verdachte geconstateerde articaïnebeschadiging, welke behandeling reeds een aanvang had genomen voordat de eerste signalen van borstkanker zich openbaarden. Verdachte wist niet dat [slachtoffer] - vermoedelijk - aan borstkanker leed, noch is zij geïnformeerd geweest over het feit dat reguliere zorgverleners aandrongen op onderzoek naar borstkanker. Verdachte heeft zich beperkt tot de behandeling van [slachtoffer] tegen articaïnebeschadiging door middel van het geven van adviezen betreffende ontgifting met behulp van homeopathische middelen, het verkeren in een stralingsvrije omgeving en het volgen van een stralingsvrij dieet. Verdachte heeft [slachtoffer] daarmee niet weggehouden uit de reguliere geneeskunst. Er bestond geen aanleiding [slachtoffer] te wijzen op de gevaren van het uit- of afstellen van reguliere behandelingen aangezien articaïnebeschadiging alleen te behandelen is buiten het reguliere circuit en er dus geen reguliere behandelmethode voorhanden is. Nu verdachte de borst van [slachtoffer] nooit heeft gezien en bovendien uit het dossier niet blijkt dat zij op andere wijze op de hoogte is gekomen van de situatie rond de borst valt verdachte geen verwijt te maken, aldus de raadslieden. Voorts is opgemerkt dat bij de beoordeling van de zaak tevens een rol speelt dat bij verdachte het idee bestond dat [slachtoffer] onder behandeling was bij een reguliere arts, te weten medeverdachte [naam medeverdachte]. Door de verdediging is geconcludeerd dat verdachte de op haar rustende zorgplicht niet heeft geschonden. Zij heeft zich ook als goed hulpverlener in de zin van de Wgbo gedragen en gehandeld volgens de professionele standaard. De gedragsregels van de Vereniging van Natuurgeneeskundig Therapeuten (NVT) zijn op haar niet van toepassing, zij is niet aangesloten bij deze vereniging. De gedragsregels van de Nederlandse Artsen Acupunctuur Vereniging (NAAV) zijn niet op haar van toepassing, aangezien zij geen arts is.
De raadslieden hebben daarnaast aangevoerd dat, indien vast komt te staan dat verdachte de op haar rustende zorgplicht wel heeft geschonden, geen causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel dan wel de benadeling van de gezondheid. Niet gezegd kan worden dat de invloed van verdachte zover ging dat [slachtoffer] uitsluitend deed wat verdachte haar adviseerde, zodat het letsel verdachte niet in redelijkheid aan verdachte kan worden toegerekend. Het zelfbeschikkingsrecht van [slachtoffer] als patiënte is niet door verdachte aangetast. Er is dan ook, aldus de raadslieden, geen sprake geweest van opzet of schuld. Verdachte heeft bovendien niet nauw en bewust met [naam medeverdachte] heeft samengewerkt zodat ook van medeplegen geen sprake is.
3.3. Bespreking van een aan de bewijsvraag voorafgaande kwestie
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de zaak onder ogen gezien dat het overlijden van [slachtoffer] een enorme impact heeft gehad op haar naasten, met name haar echtgenoot, kinderen, moeder en vriendinnen. Het is dan ook zeer begrijpelijk dat zij onderling over de gebeurtenissen in de periode van haar ziekte en rond haar overlijden hebben gesproken. De personen rond [slachtoffer] zijn in onderhavige strafzaak echter ook allen als getuigen gehoord bij de politie en bij de rechter-commissaris. Daar komt bij dat tussen het moment van overlijden van [slachtoffer] op 21 maart 2011 en het moment waarop de getuigen zijn gehoord bij de rechter-commissaris (eind 2012 en begin 2013) geruime tijd verstreken is. Het voorgaande brengt met zich dat, mede gelet op de emoties die één en ander oproepen, de niet-onaanzienlijke mogelijkheid bestaat dat onbedoeld door voornoemde aspecten het vermogen van de getuigen onderscheid te maken tussen hetgeen zij uit eigen waarneming verklaren en hetgeen zij van of via derden hebben gehoord, nadelig kan zijn beïnvloed. Dit brengt met zich dat de rechtbank bij het wegen van de getuigenverklaringen de nodige behoedzaamheid heeft moeten betrachten.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair:
Voorgeschiedenis: periode 2003 - 2007
Verdachte is werkzaam als electroacupuncturist en natuurgeneeskundige. In die hoedanigheid behandelt zij patiënten voor alle voorkomende klachten en aandoeningen vanuit haar praktijkruimte in Amsterdam. Verdachte verklaart dat zij gespecialiseerd is in het behandelen van patiënten die schade hebben opgelopen als gevolg van het gebruik van articaïne, een verdovingsmiddel dat gebruikt wordt door voornamelijk tandartsen en dat zij de enige is in Nederland die deze behandeling kan geven.2
In maart 2003 ontwikkelt [slachtoffer] ernstige rugklachten. In verband met deze klachten zoekt [slachtoffer] hulp binnen het reguliere circuit. Op 16 april 2003 wordt er een MRI-scan gemaakt in een Amsterdams ziekenhuis, waaruit bleek dat sprake was van een drietal hernia's. Vanwege de complexiteit van de problematiek werd operatief ingrijpen door diverse specialisten afgeraden.3 Via haar moeder komt [slachtoffer] medio 2003 in contact met medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna [naam medeverdachte]).4 [naam medeverdachte] is sinds 1985 afgestudeerd als basisarts en sinds 1996 als arts zelfstandig werkzaam5 en geaccrediteerd als arts-acupuncturist.6 In de periode 2003 tot juli 2006 behandelt [naam medeverdachte] [slachtoffer] ter zake van rugklachten.7 Deze behandeling bestond onder meer uit acupunctuur.8
In augustus 2005 wordt bij [slachtoffer] de ziekte van Lyme geconstateerd in het Flevoziekenhuis in Almere.9 De ziekte van Lyme was er al langer maar was niet eerder opgemerkt. Deze ziekte bleek uiteindelijk niet meer te behandelen met antibiotica.10
Op 2 februari 2006 wordt er op doorverwijzing van [naam medeverdachte] een MRI-scan gemaakt van de rug van [slachtoffer].11 Tussen [naam medeverdachte] en [slachtoffer] ontstaat in 2006 een vriendschappelijke band. De vriendschap tussen [slachtoffer] en [naam medeverdachte] ontwikkelde zich in de loop van de tijd tot een intense relatie.12 In juli 2006 draagt [naam medeverdachte] de behandeling van de rugklachten van [slachtoffer] over aan zijn toenmalige praktijkgenoot [naam praktijkgenoot], orthomanueel arts.13
Op 20 januari 2006 komt [slachtoffer] in verband met haar aanhoudende rugklachten, via [naam medeverdachte], in contact met verdachte. Verdachte verklaart dat [slachtoffer] alle reguliere medische circuits al had gezien en al enige tijd bij [naam medeverdachte] onder behandeling was, maar dat hij er niet uit kwam. Door verdachte is op basis van het testsysteem met de naam 'Electro Acupunctuur van Voll' en het eigen verhaal van [slachtoffer] de diagnose gesteld dat sprake was van een zware erfelijke belasting, een ernstige amalgaan- en kwikvergiftiging en een ernstige articaïnebeschadiging opgelopen bij de tandarts. Articaïne tast het zenuwstelsel aan, de kleine hersenen, geeft DNA schade en leverfunctiestoornissen.14 Voor de uitwerking van articaïnebeschadiging in de praktijk verwijst verdachte naar de bijsluiter van de [naam stichting]15 die zij aan haar patiënten meegeeft, hoewel zij geen directe band meer heeft met deze stichting die haar naam draagt.16 In de bijsluiter staat over de gevolgen van de articaïnebeschadiging onder meer het volgende vermeld:17
"(...) Er wordt echter verondersteld dat bij onvoldoende omzetting van articaïne d.m.v. hydrolyse er een metabolisering plaatsvindt in het lichaam welke welke zich in 2 richtingen kan ontwikkelen. (...) Bij de tweede vorm kan er oxydatie plaatsvinden op het stikstofatoom waarbij een hydroxylamine kan ontstaan. Deze stof is een direct werkend mutageen en kan derhalve zonder tussenkomst van enzymen een reactie aangaan met het DNA in de cellen. Als zodanig kan het zich later profileren als carcinogeen. Deze vorm van metabolisering is wellicht (mede) verantwoordelijk zijn voor het grote aantal cliënten met kanker in de groep van ca. 300 bij de [naam stichting] bekende articaïne gedupeerden. Deze vorm van carcinogenese manifesteert zich vooral in de nieren, prostaat en borsten."
Als lange termijn gevolgen van articaïnebeschadiging noemt verdachte de extreme voeldselintolerantie en intolerantie voor alle vormen van straling. Onderdeel van de door verdachte gegeven therapie is het ontgiften en repareren van het lichaam met homeopathische middelen op waterbasis, onder meer in de vorm van druppels en korreltjes. Cruciaal voor de juiste toepassing van de therapie zijn non-toxisch eten en het naleven van leefregels. Verdachte is volgens haar eigen verklaring in staat om via de telefoon te beoordelen welk middeltje iemand nodig heeft en geeft dagelijks telefonische adviezen aan mensen. Schade als gevolg van het gebruik van articaïne is volgens verdachte niet binnen de reguliere geneeskunde te behandelen. Deze behandeling duurt in de regel vele jaren.18
Nadat verdachte de diagnose ernstige articaïnebeschadiging had gesteld, is zij met de behandeling van [slachtoffer] begonnen. Verdachte verklaart dat zij hoofdbehandelaar van [slachtoffer] is geweest voor de klachten waarmee zij bij haar kwam.19 Verdachte adviseert [slachtoffer] ten aanzien van voeding, homeopathische druppels en korreltjes en leefregels.20 In lijn met de door verdachte voorgestane behandelwijze heeft [slachtoffer] gedurende haar ziekteperiode - zowel in de hier aan de orde zijnde periode als nadien in de ten laste gelegde periode - volgens een stralingsvrij dieet moeten leven21 en in een stralingsvrije omgeving moeten vertoeven.22 In de woning van [slachtoffer] worden daartoe allerhande maatregelen getroffen. Zo mochten er geen mobiele telefoons en geen internetverbinding in de woning zijn.23 Tevens moest het voedsel dat [slachtoffer] tot zich nam eerst gemeten worden om de mate van straling te kunnen bepalen24 en indien nodig 'geneutraliseerd' worden via een placemat.25 De echtgenoot van [slachtoffer], [naam echtgenoot], verklaart dat de behandeling door verdachte bestond uit druppels en het meten van wat [slachtoffer] wel en niet mocht hebben qua voeding. Het meten van voeding ging veelal door de telefoon.26 Verdachte verklaart dat zij [slachtoffer] twee keer per dag mat, soms meer soms minder.27 De dochter van [slachtoffer] verklaart dat naast druppels, voedingsadviezen en stralingsadviezen ook korreltjes een onderdeel uitmaakten van de behandeling door verdachte.28 Daarnaast droeg [slachtoffer] een hangertje met daaraan een zakje met korreltjes erin tegen de straling waaraan zij werd blootgesteld.29
Medeverdachte [naam medeverdachte] is eind 2006 mede uitvoering gaan geven aan de behandeling van verdachte. Later is [naam medeverdachte] ook zelf gaan meten welke korreltjes [slachtoffer] moest gebruiken en voorzag hij haar van korreltjes.30 Ook [slachtoffer] is op enig moment zelf metingen gaan verrichten aan de hand van een apparaat dat ook bij verdachte stond en waarmee verdachte via de telefoon metingen kon verrichten.31 In de woning van [slachtoffer] bevonden zich daartoe een groot aantal potjes met daarin korreltjes en druppeltjes.32
Rond Kerst 2006 ontdekt [slachtoffer] een knobbeltje in haar borst.33 Na de ontdekking hiervan meldt [slachtoffer] zich op 29 december 2006 bij haar huisarts, [naam huisarts]. Na het tweede consult op 2 januari 2007 verwijst de huisarts [slachtoffer] voor nader onderzoek naar het ziekenhuis.34 Dit onderzoek vindt plaats in het Kennemer Gasthuis Ziekenhuis te Haarlem op 4 januari 2007, in het bijzijn van onder meer [naam medeverdachte].35 Volgens [naam echtgenoot] was [naam medeverdachte] mee naar het ziekenhuis om [slachtoffer] tijdens het onderzoek te detoxen en te neutraliseren tegen de straling, omdat [slachtoffer] op aangeven van verdachte absoluut geen straling mocht in verband met haar articaïnebeschadiging. Zo gaf [naam medeverdachte] tijdens het onderzoek aan waar [slachtoffer] moest gaan zitten om zo minder aan straling blootgesteld te worden en heeft hij haar korreltjes gegeven voorafgaande aan de scan.36 Na het onderzoek vernemen [slachtoffer] en haar echtgenoot op 11 januari 2007 de uitslag. Tijdens dit gesprek luidt de boodschap aanvankelijk dat er niets aan de hand is maar gedurende dit zelfde gesprek wordt, na onderbreking voor overleg met de radioloog, het knobbeltje alsnog als 'suspect' aangemerkt en wordt [slachtoffer] geadviseerd het knobbeltje nader te laten onderzoeken en zonodig te laten verwijderen.37
[slachtoffer] keert niet terug naar het ziekenhuis voor nader onderzoek. Het ziekenhuis zoekt meerdere keren contact met de (vervangend) huisarts van [slachtoffer] teneinde de noodzaak van verder onderzoek onder de aandacht te brengen.38 Op haar beurt adviseert huisarts [naam huisarts] [slachtoffer] in 2007 meerdere malen zich binnen het reguliere circuit verder te laten onderzoeken voor een nadere diagnose. [slachtoffer] volgt de adviezen van de huisarts echter niet op en in december 2007 geeft [slachtoffer] aan de huisarts te kennen dat zij nader onderzoek in het ziekenhuis definitief weigert.39
Volgens [naam echtgenoot] heeft de verwarring omtrent de wisselende diagnose in het ziekenhuis ertoe geleid dat zij een weekje bedenktijd hebben gevraagd en vervolgens was dit voor [slachtoffer], mede gelet op eerdere negatieve ervaringen in verband met de rugproblemen en de ziekte van Lyme, de bevestiging dat de reguliere geneeskunde niet goed was en heeft zij de conclusie getrokken dat zij met verdachte en [naam medeverdachte] beter af was.40 Pogingen van de echtgenoot van [slachtoffer] om haar te bewegen tot nader onderzoek in het ziekenhuis bleven zonder succes.41
De aanwezigheid van het knobbeltje in de borst heeft [slachtoffer] indertijd aan verdachte kenbaar gemaakt. Verdachte heeft hier niets mee gedaan omdat [slachtoffer] hiervoor onder behandeling was van twee reguliere artsen.42
Periode 4 januari 2007 - medio 2010
Begin januari 2007 vertelt [slachtoffer] aan [naam praktijkgenoot] dat er een knobbeltje was vastgesteld in haar linkerborst. [naam praktijkgenoot] adviseert [slachtoffer] menig keer verder onderzoek te laten doen. Hij heeft voorts voorgesteld te bemiddelen voor een second opinion bij een andere chirurg. [slachtoffer] laat bij herhaling weten dat ze niet toe is aan verder onderzoek in het ziekenhuis. In juni 2007 zoekt [naam praktijkgenoot] hierover contact met huisarts [naam huisarts], die beaamt dat [slachtoffer] verdere diagnostiek weigert. Op 24 april 2008 stelt [naam praktijkgenoot] [slachtoffer] voor de keuze: verdere diagnostiek naar het knobbeltje in haar borst of verdere behandeling van haar rugklachten met uitdrukkelijke toestemming van de huisarts. Op 14 mei 2008 geeft [slachtoffer] aan dat zij zichzelf niet zal laten behandelen, als het toch borstkanker blijkt te zijn, waarna er een einde komt aan de behandelrelatie tussen [naam praktijkgenoot] en [slachtoffer].43
In 2008 laat [slachtoffer] aan haar echtgenoot, [naam echtgenoot], zien dat er een donkere plek bij haar borst zit en vertelt zij dat deze plek steeds groter werd. [naam echtgenoot] heeft [slachtoffer] vervolgens laten weten dat dit niet goed was, maar [slachtoffer] reageerde met de mededeling dat verdachte het in de gaten hield en dat [naam medeverdachte] het behandelt en dat het dus goed komt. [naam medeverdachte] behandelde [slachtoffer], volgens [naam echtgenoot], nog steeds door te meten, accupunctuur, touch for health (strijken) en stralingskorrels. Verdachte had een ondersteunende rol ten aanzien van de articaïnebeschadiging.44 [slachtoffer] ging af en toe bij verdachte langs, maar met name onderhield zij telefonisch contact met verdachte. Deze telefonische contacten tussen verdachte en [slachtoffer] waren zeer intensief. Zo is door [naam echtgenoot] verklaard dat [slachtoffer] en verdachte soms wel tien tot vijftien keer per dag met elkaar spraken, soms kort, soms langdurend.45 De moeder van [slachtoffer] verklaart dat haar dochter uren met verdachte aan de telefoon kon zitten.46 De zoon van [slachtoffer] verklaart dat verdachte vaak belde en telefonisch aan zijn moeder doorgaf welke korreltjes zij nodig had. Verdachte belde zelf op, maar ook [slachtoffer] zelf en ook [naam medeverdachte] belden naar verdachte. Hij zelf heeft ook wel eens een boodschap van verdachte aangenomen en doorgegeven aan zijn moeder. Verdachte belde om te zeggen wat zijn moeder nodig had.47
Volgens [naam echtgenoot] hing [slachtoffer] aan de lippen van verdachte en van [naam medeverdachte]. Ze luisterde alleen naar hen. Hij en de kinderen stonden machteloos. Dat wordt bevestigd door de dochter van [slachtoffer].48 Bovendien was voor [slachtoffer] de wil van verdachte wet en dat gold ook voor hetgeen medeverdachte [naam medeverdachte] zei.49 Ook getuige [S.] verklaart dat het voor haar duidelijk was dat [slachtoffer] zich volledig aan de eisen van haar behandelaars hield.50 De moeder van [slachtoffer] verklaart dat verdachte invloed op haar dochter had.51
Door de echtgenoot van [slachtoffer] is verklaard dat hoewel mensen, onder wie haar echtgenoot, trachtten haar te bewegen naar het ziekenhuis te gaan, [slachtoffer] steevast reageerde door te zeggen dat het haar overtuiging was dit niet te doen en dat ze wist wat ze deed omdat verdachte en [naam medeverdachte] alles in de gaten hielden.52 [naam echtgenoot] blijft benadrukken dat [slachtoffer] naar het ziekenhuis moet, maar [slachtoffer] reageert met de mededeling dat dit niet kan vanwege de straling. Zij verwijst naar verdachte en [naam medeverdachte] en benadrukt dat, zolang de articaïnebeschadiging niet is hersteld en zij niet in balans is, zij niet naar het ziekenhuis mag vanwege de straling. De context was altijd dat [slachtoffer] eerst moest aansterken en ontgiften. Tot dat moment kon zij niet naar het ziekenhuis, volgens verdachte en [naam medeverdachte].53 Dit door de echtgenoot van [slachtoffer] geschetste beeld wordt ook door haar dochter weergegeven. Zij verklaart dat haar moeder tegen haar heeft gezegd dat het ziekenhuis geen optie was omdat verdachte zei dat de straling daar onrustige cellen zou activeren en dan zou het afgelopen zijn.54 Huisarts [naam huisarts] verklaart dat [slachtoffer] tegen haar heeft gezegd dat verdachte heeft gezegd dat als ze naar het ziekenhuis zou gaan, zij dood zou gaan.55 Verdachte heeft in dit verband zelf verklaard dat de ervaring leert dat het hele ziekenhuisgebeuren bij deze kwetsbare patiënten resulteert in een explosieve toename van kankercellen in diverse organen. Het gaat dan niet zozeer om borstkankercellen, maar om bestraald eten en onderzoeken met straling waardoor kanker aan bijvoorbeeld darmen, beenmerg en lymfesysteem kan ontstaan.56 In een handgeschreven brief aan de echtgenoot van [slachtoffer] heeft verdachte zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten. Een ziekenhuisopname zou het begin van het einde betekenen, aldus verdachte.57
Periode medio 2010 - 21 maart 2011
Op 28 juni 2010 meldt [naam echtgenoot] zich verontrust bij huisarts [naam huisarts]. Hij vertelt dat hij de borst van [slachtoffer] heeft gezien en dat deze borst één grote etterende wond ('krater met zwarte randen') is. Daarnaast is [slachtoffer] afgevallen en benauwd. Op 14 juli 2010 bezoekt de huisarts [slachtoffer] op eigen initiatief en ziet zij de wond op de borst. Zij constateert een zeer grote zwerende tumormassa. Tegen de huisarts zegt [slachtoffer] dat deze wond er al een jaar zit. [naam huisarts] raadt [slachtoffer] aan naar het ziekenhuis te gaan. Dat wil [slachtoffer] niet. Op 26 augustus 2010 geeft [naam echtgenoot] aan collega huisarts [naam collega huisarts] aan dat [slachtoffer] veel pijn heeft, maar dat zij volgens verdachte niet tegen pijnstillers kan.58 De dochter van [slachtoffer] verklaart dat zij van haar moeder heeft gehoord dat zij van verdachte geen paracetamol in mocht nemen.59 [slachtoffer] zegt tegen huisarts [naam huisarts], die haar thuis bezoekt, dat zij geen pijnstillers durft te gebruiken uit angst dat zij daar niet tegen zou kunnen. [naam huisarts] adviseert Fentanylpleisters te gebruiken tegen de pijn, waarmee [slachtoffer] akkoord gaat.60 [naam echtgenoot] verklaart dat hij van [slachtoffer] heeft gehoord dat de Fentanylpleisters er door [naam medeverdachte] af zijn gehaald omdat [slachtoffer] deze niet kon hebben.61
[slachtoffer] onderhoudt nog steeds veel telefonisch contact met verdachte. In de periode 8 juli 2010 - 7 september 2010 is vanaf het telefoonnummer van [slachtoffer] in totaal 36 keer gebeld naar een van de twee telefoonnummers van verdachte.62 Volgens getuige [W.] had verdachte de laatste maanden dagelijks telefonisch contact met [slachtoffer] en mat zij het lichaam van [slachtoffer]. Verdachte mat een stoornis in het lichaam en volgens [slachtoffer] moest zij dan korreltjes innemen waar zij beter van zou worden.63 De laatste keer dat verdachte [slachtoffer] heeft gezien is ongeveer medio 2010 geweest. Verdachte verklaart dat zij van de open wond bij de borst van [slachtoffer] heeft gehoord, maar dat ze de wond nooit heeft gezien.64 [naam echtgenoot] verklaart dat [slachtoffer] tegen hem heeft gezegd dat zij met verdachte over de wond op haar borst heeft gesproken en dat ze verdachte tot het laatste momen om raad vroeg.65 In oktober 2010 belt [naam echtgenoot] met verdachte omdat hij zich zorgen maakte over [slachtoffer]. Verdachte zei toen dat [slachtoffer] de boel saboteerde en dat ze gewoon aan anorexia leed.66 De moeder van [slachtoffer] heeft in een telefoongesprek met verdachte gezegd dat haar dochter aan het sterven was. Volgens de moeder van [slachtoffer] schreeuwde verdachte vervolgens dat [slachtoffer] niet ging sterven en dat ze geen kanker had.67 Verdachte bevestigt het telefoongesprek, maar zegt dat ze een andere inschatting ten aanzien van een mogelijk sterven van [slachtoffer] op dat moment heeft gehad en dat zij, omdat zij niets kon, dus niets met de mededeling van de moeder van [slachtoffer] heeft gedaan.68
In oktober 2010 heeft huisarts [naam huisarts], met toestemming van [slachtoffer], bloedonderzoek laten verrichten door het ziekenhuis. De uitslagen van dit bloedonderzoek laten zien dat de tumormarkers sterk verhoogd zijn. Op 28 oktober 2010 bespreekt [naam huisarts] de uitslag met [slachtoffer] en [naam medeverdachte]. Tijdens dit gesprek geven [slachtoffer] en [naam medeverdachte] aan dat zij een infectie zien als de oorzaak van de borstproblemen en wordt doorverwijzing naar een specialist geweigerd. 69 [slachtoffer] geeft verder aan dat zij met verdachte wil overleggen. Een aantal dagen later vertelt [slachtoffer] aan [naam huisarts] dat verdachte had aangegeven dat de verhoogde bloedwaarden het gevolg waren van het gebruik van Fentanylpleisters.70 Verdachte bevestigt dat ze weet dat [slachtoffer] een bloedtest heeft gehad.71 Eind januari 2011 verslechtert de situatie van [slachtoffer]. Zij eet zeer beperkt, omdat in veel voedsel volgens verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] stralingsbesmetting kan zitten, als gevolg daarvan is zij sterk vermagerd. De pijn die [slachtoffer] ervaart is vaak onhoudbaar maar zij weigert nog altijd pijnstilling.72 Meerdere getuigen verklaren dat de borstwond van [slachtoffer] zodanig geïnfecteerd was en stonk, dat er geurdrijvers zijn gekocht om de stank uit huis te verdrijven en bij de verzorging van [slachtoffer] een sjaaltje voor de mond wordt gehouden Ook [slachtoffer] zelf is wel eens misselijk geworden van de stank.73 74 Ook de thuiszorgmedewerkers die [slachtoffer] in de laatste periode voor haar overlijden hebben verzorgd, spreken daar over.75 76
Op een moment waarop [naam echtgenoot] constateert dat [slachtoffer] lag te creperen van de pijn eist hij van [naam medeverdachte] dat hij morfine zou voorschrijven. Dit heeft [naam medeverdachte] gedaan maar op het moment dat dit toegediend zou worden is hij na "metingen" tot de conclusie gekomen dat [slachtoffer] dit niet kan hebben en heeft hij de morfine niet toegediend.77 [naam echtgenoot] belt met de huisartsenpost. De desbetreffende arts wil [slachtoffer] vanwege haar toestand meenemen naar het ziekenhuis, hetgeen zij weigert. De arts doet het voorstel [slachtoffer] wilsonbekwaam te laten verklaren teneinde haar gedwongen te laten opnemen, welke weg [naam echtgenoot] niet wil inslaan.78 Ook huisarts [naam huisarts] onderzoekt de mogelijkheid van gedwongen opname kort nadien, maar na raadpleging van een GGZ-psychiater ziet zij hiervan af.79
Vanaf medio februari 2011 zijn thuiszorgmedewerkers ingeschakeld voor de verzorging van [slachtoffer]. Uit de verklaring die door de diverse thuiszorgmedewerkers zijn afgelegd blijkt dat door hen gezien is dat [slachtoffer] een enorme wond op de borst had welke naar hun mening niet goed verzorgd werd. De wond stonk enorm, lag open en de gehele borst leek weggevreten alsof er een amputatie had plaatsgevonden.80 Op verzoek van [slachtoffer] wordt de wond slechts verzorgd met het druppelen van een zelfgemaakte tinctuur en wanneer de thuiszorgmedewerkers vragen naar de wijze waarop de wond tot dat moment verzorgd is, wijst [slachtoffer] er op dat medeverdachte [naam medeverdachte] haar verzorgt. Van een reguliere arts wil zij niet weten omdat zij geen gewone medicijnen wil.81 Gedurende de periode dat de thuiszorgmedewerkers betrokken waren bij de verzorging van [slachtoffer] ging het geven van korreltjes door. De thuiszorgmedewerkers belden op verzoek van [slachtoffer] meermalen per dag naar [naam medeverdachte] om te vragen welke korreltjes zij aan [slachtoffer] moesten geven. Aan de thuiszorgmedewerkers gaf [slachtoffer] tevens aan dat zij geen pijnbestrijding mocht van verdachte en [naam medeverdachte] omdat er ingrediënten in zaten die niet goed voor haar waren82 en dat een ziekenhuisopname niet tot de mogelijkheden behoorde omdat zij daar zou overlijden.83 Ook in deze periode bleef verdachte heel veel telefonisch contact ('tig keer per dag') opnemen met [slachtoffer] om op dwingende toon te vertellen welke middeltjes [slachtoffer] in moest nemen. Ook belde [slachtoffer] met verdachte als ze ondraaglijke pijn had. Ze vroeg dan aan verdachte wat ze moest nemen. Verdachte adviseerde dan bepaalde korreltjes of vitaminen.84 Verdachte heeft verklaard dat zij indien hiernaar gevraagd door [slachtoffer], telefonische adviezen heeft gegeven in verband met incidentele pijnklachten.85
Op 16 maart 2011 bezoekt huisarts [naam huisarts] [slachtoffer] wederom op eigen initiatief. De huisarts ziet een zeer fors benauwde patiënte en raadt haar nogmaals aan naar het ziekenhuis te gaan maar dat wil [slachtoffer] niet. Zij gaat echter wel akkoord met een polibezoek voor diagnostiek. Op 17 maart 2011 belt [naam echtgenoot] in verband met benauwdheid van [slachtoffer] wederom naar de huisarts. Huisarts [naam huisarts] ziet bij bezoek een vrouw die zo benauwd is dat zij, indien zij op dat moment geen zuurstof toegediend krijgt, zal overlijden. Omdat de dochter van [slachtoffer] twee dagen later jarig is, accepteert [slachtoffer] 'nu eindelijk' een ziekenhuisopname.86
Op de eerste hulp van het Kennemer Gasthuis te Haarlem wordt [slachtoffer] aanvankelijk behandeld door arts-assistent [naam arts-assistent]. Hij trof een ernstig zieke vrouw aan die fors benauwd was. Het beste kan hij zich de wond aan de borst herinneren. Deze is zeer groot en ruikt vies, de wond neemt het gehele borstoppervlak in beslag. Vanwege de benauwdheid wil [naam arts-assistent] een longfoto laten maken maar [slachtoffer] stemt hier niet mee in vanwege de straling die met een dergelijke foto gepaard gaat.87 Omdat [slachtoffer] een longfoto weigert wordt door [naam arts-assistent] algemeen chirurg [naam algemeen chirurg] ingeschakeld. Hij neemt bij binnenkomst in de ruimte waar [slachtoffer] verblijft direct de geur van rotting waar, hetgeen in schril contrast staat tot het verder zeer verzorgde uiterlijk van [slachtoffer]. Ook [naam algemeen chirurg] bespreekt de mogelijkheid van een longfoto met [slachtoffer]. [slachtoffer] geeft hierbij aan dat zij een longfoto geen optie vindt vanwege de straling die hierbij vrij komt en waarvan je kanker kunt krijgen. Uiteindelijk lukt het de chirurg, nadat hij [slachtoffer] uitleg heeft gegeven over de te maken foto en het doel ervan, haar te doen instemmen met het maken van een foto. Op deze foto worden uitzaaiingen in de longen geconstateerd die zover zijn gevorderd dat operatief ingrijpen geen zin meer heeft: haar borst is al verdwenen en [slachtoffer] is op dat moment zeer zwak. Hij constateert tevens nog dat [slachtoffer] ruim voor 2007 een CT scan van haar rug heeft laten maken, waarbij veel meer straling vrijkomt dan bij een thorax foto.88 Ook internist oncoloog [naam internist oncoloog] heeft gedurende de ziekenhuisopname van [slachtoffer] contact met haar. Zij verklaart dat [slachtoffer] heeft toegestaan dat er röntgenfoto's van de longen werden gemaakt en biopten werden genomen en tevens zijn er gewone foto's van de wonden op de borst genomen. Wondbehandeling en pijnbestrijding worden geweigerd. Slechts het toedienen van zuurstof stond [slachtoffer] toe maar feitelijke behandeling wordt geweigerd. Het is [naam internist oncoloog] opgevallen dat [slachtoffer] extreem mager is en dat de prognose heel slecht is.89 [naam internist oncoloog] heeft [slachtoffer] gezegd dat zij aan borstkanker lijdt, welke diagnose aan de hand van de uitslagen van de biopten is gesteld. De diagnose borstkanker was tijdens het leven van [slachtoffer] voor 99,9% zeker op grond van de weggevreten borst en het beeld op de röntgenfoto's. Na het overlijden van [slachtoffer] is de uitslag van de biopten bekend geworden en is de diagnose voor 100% zeker.90 Ten slotte maakt [naam internist oncoloog] er melding van dat zij nog nooit een soortgelijk overlijdensgeval heeft meegemaakt als gevolg van borstkanker en nog nooit een borsttumor heeft gezien zoals bij [slachtoffer]. Een operatie zou noodzakelijk zijn geweest, zij het niet in 2007 dan wel in 2008.91
Op 21 maart 2011 is [slachtoffer] in het ziekenhuis in Haarlem overleden92 aan respiratoire insufficiëntie en uitputting als gevolg van een uitgebreid gemetastaseerd en verwaarloosd mammacarcinoom.93
Bij brief van 22 maart 2011 schrijft verdachte:
'Beste [voornaam echtgenoot], Hierbij stuur ik je de documentatie over waar het allemaal mee begonnen is. Een lymfocytoon op basis van een borrelia. De diagnose Lyme heeft ze zwart op wit staan met een medische verklaring. Als je dit ontkent doe je onrecht aan [voornaam slachtoffer] en de hele situatie. Zou het reguliere circuit (ziekenhuis) dit weten dan zouden ze er anders tegen aan kijken. Ik zie dat bij elke actie van het ziekenhuis de kankercellen explosief op alle fronten stijgen. Ze zal elke keer zieker worden en het meer benauwd krijgen. [voornaam slachtoffer] weet heel goed dat ziekenhuis, einde verhaal betekent. Het zou mij niets verbazen als er nu het omgekeerde gebeurt van wat de bedoeling is: dat je kinderen getuigen worden van hoe hun moeder kapot gaat aan het ziekenhuis. Ik wil het niet zien in elk geval en wil de herinnering goed houden. Sterkte! [voornaam verdachte]'. 94
Ter terechtzitting verklaart verdachte dat de diagnose door het ziekenhuis is gesteld en dat dat voorkomen had kunnen worden wanneer [slachtoffer] thuis poliklinisch zou zijn behandeld.95
Kans op herstel en oorzaak van overlijden
Door de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank is een deskundige benoemd, prof. dr. E. Boven, VUmc, deskundige Medische Oncologie. In het door haar op 21 december 2012 uitgebrachte rapport concludeert de deskundige dat vrouwen die zich met een primair mammacarcinoom bij de mammapoli melden gemiddeld 75% kans hebben te genezen, welke kans groter wordt naarmate het ziekteproces vroeger wordt ontdekt. Het proces is in die fase goed behandelbaar. Wanneer een vrouw geen (andere) behandeling of medicus aanvaardt moet goed worden uitgezocht wat hiervan de reden is. Voor goede voorlichting zijn de chirurg, de mammacare verpleegkundigen en de huisarts de eerst aanspreekbare personen. Een basisarts heeft geen plaats in dit traject, aangezien deze arts geen ervaring heeft in de diagnostiek en de behandeling van het primaire mammacarcinoom. Bij locoregionale uitbreiding van de borstkanker kan opereren niet meer zinvol zijn en kan palliatieve zorg worden ingesteld. Dit geldt ook voor de patiënt met uitzaaiingen. Hoewel genezing niet meer mogelijk is, zijn er tal van antitumorbehandelingen om het leven te verlengen met behoud van kwaliteit van het leven. Mocht er op 4 januari 2007 al sprake zijn geweest van borstkanker dan was de kans op genezing zeer groot bij reguliere behandeling. In ieder geval heeft zij ten tijde van januari 2007 een grote kans op genezing gehad.96
Onderzoek natuurgeneeskundige middelen
Onderzoek door een gediplomeerd stralingsdeskundige naar de placemat met daarop het woord 'neutralize' welke placemat werd gebruikt om de straling in voedsel van [slachtoffer] te neutraliseren, heeft uitgewezen dat dit object geen enkele significante invloed kan hebben op het neutraliseren van straling.97 Uit onderzoek naar de korreltjes die [slachtoffer] moest innemen is naar voren gekomen dat de aanwezigheid van een farmacologisch actieve stof niet vastgesteld kan worden. De witte korrels bestaan uit een mengsel van diverse suiker, waaronder sucroses.98
Karakterschets [slachtoffer]
Over [slachtoffer] wordt door de mensen die haar het best kennen gezegd dat zij reeds vanaf jonge leeftijd een vergaande belangstelling had voor de alternatieve geneeskunst.99 Tevens liet [slachtoffer] zich in het verleden voor gezondheidsproblemen naast behandeling binnen het reguliere gezondheidscircuit op alternatieve wijze behandelen, bijvoorbeeld middels acupunctuur.100 Voorts wordt zij door haar naasten omschreven als een heel sterke vrouw101 met een heel sterke wil, die daarnaast erg motiverend en vasthoudend was. Als zij eenmaal ergens vertrouwen in had, was zij daar niet meer van af te brengen.102 Daarnaast worden termen als 'dwingend' maar ook 'erg afhankelijk', in de zin van alles doen wat een ander zei, gebezigd wanneer het karakter van [slachtoffer] wordt omschreven.103 Ook wordt over haar gezegd dat zij eigengereid was en dat er voor haar vaak maar één manier was. Dit gold niet voor alles maar bij belangrijke zaken moest het op haar manier en was zij niet te overtuigen om het anders te doen.104
3.5. Bewijsoverweging medeplegen
Door de officier van justitie is het standpunt ingenomen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie heeft er in dit verband op gewezen, dat hoewel de verhouding tussen verdachte als 'hoofdbehandelaar' en [naam medeverdachte] als dagelijks hulpverlener onduidelijk blijft, op basis van het dossier vaststaat dat beiden gebruik maken van dezelfde behandelmethoden en in samenspraak met elkaar [slachtoffer] behandelden. [naam medeverdachte] en verdachte wisten van de medische toestand van [slachtoffer] en hebben beiden deze situatie voort laten bestaan door niet adequaat in te grijpen op het moment dat dit geboden was. Daarnaast heeft de officier van justitie er op gewezen dat tussen beiden een overdracht van kennis en werkwijze plaatsvond en dat getuigen spreken over een drie-eenheid tussen [slachtoffer], [naam medeverdachte] en verdachte.
De verdediging betwist dat sprake is van medeplegen. Verdachte had geen inspraak in de behandeling door [naam medeverdachte] en evenmin vond er onderling overleg plaats. Verdachte behandelde [slachtoffer] voor articaïnebeschadiging. Dat [naam medeverdachte] de behandeling door verdachte steunde teneinde [slachtoffer] in haar wens te volgen, maakt niet dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam medeverdachte]. Verdachte is er overigens ook de persoon niet naar om met een ander samen te werken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat medeplegen, in de zin dat verdachte en [naam medeverdachte] nauw en be1wust met elkaar samenwerkten, op basis van het voorhanden zijnde dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld. Weliswaar is [naam medeverdachte] op enig moment uitvoering gaan geven aan de door verdachte voorgestane en de door [slachtoffer] gekozen leefwijze, maar naar het oordeel van de rechtbank levert een en ander te weinig aanknopingspunten op om van een nauwe en bewuste samenwerking te spreken.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het haar ten laste gelegde medeplegen.
3.6. Beoordeling ten laste gelegde feiten
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte door te handelen en/of na te laten zoals hiervoor weergegeven, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (zoals impliciet primair ten laste is gelegd) dan wel opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer] heeft benadeeld (zoals impliciet subsidiair ten laste gelegd).
Subsidiair is de vraag aan de orde of verdachte in deze verwijtbaar heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande het navolgende.
3.6.1. De zorgplicht voor hulpverleners zoals verwoord in het BW en de wet BIG
Verdachte heeft tot [slachtoffer] gestaan in de verhouding van alternatief genezer (electroacupuncturist en natuurgeneeskundige) / hulpverlener tot patiënt. Dit betekent dat voor de beoordeling van de aan verdachte verweten gedragingen - indien en voor zover deze komen vast te staan - dat de strafrechtelijke normering en duiding daarvan mede wordt ingevuld door hetgeen buiten het Wetboek van Strafrecht is geregeld. In dit kader zijn de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) opgenomen in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van belang.
De Wet BIG geeft een ieder de vrijheid om ten behoeve van de bestrijding van zijn of haar medische klachten raad en bijstand te zoeken bij degene van wie hij of zij adequate gezondheidszorg verwacht, ongeacht of die zorg gestoeld is op de reguliere medische wetenschap, dan wel op alternatieve methoden van tot genezing, verlichting of begeleiding strekkend handelen. Binnen de door de wet getrokken grenzen mag aan de hulpzoekende voor zover verantwoord door een ieder alternatieve zorg worden geboden ter bestrijding van de kwaal waarvoor een hulpvraag is geformuleerd.
Omdat verdachte geen arts is en derhalve niet als zodanig in het BIG-register is geregistreerd, valt het handelen van verdachte niet onder het bereik van artikel 3 juncto artikel 40 van de Wet BIG, inhoudende dat de arts zijn / haar beroepsuitoefening zo dient te organiseren dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg. Evenmin is verdachte onderworpen aan het medisch tuchtrecht ex artikel 47 Wet BIG.
Wel is artikel 96 van de Wet BIG op verdachte van toepassing, op basis waarvan een hulpverlener strafwaardig handelt indien hij of zij bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt. Indien de hulpverlener wist of ernstige reden had om te vermoeden dat hij of zij schade zou veroorzaken, begaat de hulpverlener ingevolge het tweede lid van deze bepaling een misdrijf.
Voorts is de Wgbo op verdachte van toepassing. Deze regeling heeft immers betrekking op een ieder die geneeskundige handelingen verricht in de uitoefening een geneeskundig beroep of bedrijf, ongeacht of de persoon in een register is ingeschreven. De bepalingen van deze regeling zien op handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbend op de patiënt en stellen - kort gezegd - minimum eisen aan de inhoud die door de hulpverlener en de patient aan de behandelingsrelatie wordt gegeven. Handelingen op het gebied van de geneeskunst zijn onder meer: verrichtingen, het onderzoeken en geven van raad daaronder begrepen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen.
Verdachte heeft [slachtoffer] behandeld voor articaïnebeschadiging. Onderdeel van de door verdachte gegeven therapie betrof het ontgiften en repareren van het lichaam van [slachtoffer] door middel van homeopathische middelen op waterbasis, onder meer in de vorm van korreltjes en druppels. De rechtbank stelt vast dat verdachte, gelet op het voorgaande, geneeskundige handelingen heeft verricht ten opzichte van [slachtoffer] en daarbij handelde in de uitoefening van haar beroep. Tussen hen bestond derhalve een geneeskundige behandelingsovereenkomst. De verdediging heeft dat ook niet betwist. De vraag is welke zorgplicht een dergelijke behandelingsrelatie in het leven roept.
In artikel 7:453 BW is bepaald dat de hulpverlener de zorg van een goed hulpverlener in acht moet nemen en moet handelen volgens de professionele standaard. De professionele standaard omvat de medisch-professionele standaard - betreffende het medisch handelen volgens de inzichten van de medische wetenschap en ervaring - en andere aspecten zoals het voldoen aan de rechten van de patiënt en aan andere maatschappelijke normen en wettelijke regelingen. Voorts is artikel 7:448 BW van belang waarin staat dat de patiënt recht heeft op door de hulpverlener te verstrekken informatie; het beginsel van de geïnformeerde toestemming (ook wel 'informed consent' genoemd). De hulpverlener is verplicht de patiënt duidelijk te informeren over het ziektebeeld, de mogelijkheden voor en de risico's van de behandeling als ook de mogelijke andere behandelingen. Op grond van deze wettelijke regeling kan een geneeskundige behandeling slechts plaatsvinden na toestemming van de patiënt.
Naast de wettelijke regelingen wordt ook middels richtlijnen door de eigen beroepsgroep invulling gegeven aan de 'zorgplicht' die op een hulpverlener rust. De hulpverlener moet bij zijn werkzaamheden immers de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en dient daarbij, zoals hiervoor reeds overwogen, in overeenstemming te handelen met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Voor verdachte geldt dat de richtlijnen als verwoord in de Beroepscode voor de Natuurgeneeskundig Therapeut van toepassing zijn. Deze richtlijnen geven invulling aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard, ongeacht of de desbetreffende hulpverlener lid is van de beroepsgroep, de Vereniging van Natuurgeneeskundig Therapeuten.
Uit deze richtlijnen volgt dat sprake is van goed hulpverlenerschap (voor zover in deze van belang) als de therapeut zich onthoudt van handelingen die gelegen zijn buiten het terrein van zijn eigen kennen en kunnen. Daarnaast mogen therapeuten - behoudens bijzondere omstandigheden - niet overgaan tot behandeling wanneer de lichamelijke toestand van de patiënt zodanig is dat gesproken kan worden van acute bedreiging van het leven, waarbij de therapeut weet of kan weten dat regulier medische of specialistische hulp noodzakelijk moet worden geacht, of als de therapeut kan weten dat door zijn behandeling een andere geneeskundige behandeling wordt afgebroken of achterwege blijft, waardoor het leven of de gezondheid van de patiënt in gevaar zou kunnen komen. Voorts dient een therapeut niet tot behandeling over te gaan indien hij er niet in slaagt een helder inzicht te krijgen betreffende de gezondheidstoestand van de patiënt.
Concluderend, gezien de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen verdachte en [slachtoffer], heeft de op verdachte rustende zorgplicht aldus (mede) bestaan uit voornoemde informatieplicht en uit de verplichting de zorg van een goed hulpverlener te betrachten door te handelen met inachtneming van voornoemde de professionele standaard.
3.6.2. Wetenschap van verdachte dat [slachtoffer] borstkanker had
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte haar zorgplicht jegens [slachtoffer] is nagekomen dan wel heeft geschonden, dient allereerst beoordeeld te worden of uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte wist of moest vermoeden dat [slachtoffer] (mogelijk) aan borstkanker leed.
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte zich een beeld heeft kunnen vormen over de gezondheidstoestand van [slachtoffer] gelet op het grote aantal telefonische contacten tussen verdachte en [slachtoffer], de contacten die verdachte met [naam medeverdachte] onderhield, het feit dat verdachte [slachtoffer] heeft gesproken over de wond op de borst en de bekendheid van verdachte met de uitslagen van het bloedonderzoek.
Door de verdediging is het standpunt ingenomen dat weliswaar tussen [slachtoffer] en verdachte een geneeskundige behandelingsovereenkomst heeft bestaan, maar dat de door verdachte gegeven behandeling enkel zag op de door verdachte geconstateerde articaïnebeschadiging. Van het feit dat werd vermoed dat [slachtoffer] aan borstkanker leed had verdachte geen wetenschap.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken, hetgeen door verdachte ook stellig is ontkend, dat zij op enig moment de wond op de borst van [slachtoffer] heeft gezien. Evenmin is gebleken dat verdachte [slachtoffer] na medio 2010 nog in persoon heeft gezien. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat verdachte door [naam medeverdachte] is geïnformeerd over het ziektebeeld van [slachtoffer]. Het voorgaande brengt echter niet met zich mee dat verdachte geen wetenschap had hoeven of kunnen hebben van het vermoeden dat [slachtoffer] aan borstkanker leed.
Een jaar nadat [slachtoffer] onder behandeling van verdachte was gekomen ter zake van articaïnebeschadiging, is naar aanleiding van een door [slachtoffer] geconstateerd knobbeltje in de borst en een daaropvolgend onderzoek in het ziekenhuis in het begin van 2007 het vermoeden gerezen dat [slachtoffer] borstkanker had. Verdachte was van dit knobbeltje op de hoogte en wist dat [slachtoffer] daarvoor contact had met reguliere artsen, te weten de huisarts en haar collega. Weliswaar heeft verdachte de wond op de borst nooit gezien, maar medio 2010 heeft zij in ieder geval wel van de wond gehoord. Er was toen al sprake van een grote zwerende tumormassa. Voorts is verdachte in het najaar van 2010 door [slachtoffer] zelf geïnformeerd over de uitslagen van het bloedonderzoek waaruit naar voren was gekomen dat de tumormarkers sterk verhoogd waren. Ook is verdachte door [naam echtgenoot] en de moeder van [slachtoffer] geïnformeerd over de zorgelijke toestand van [slachtoffer]. Mede indachtig het veelvuldig telefonisch contact tussen verdachte en [slachtoffer], alsmede gelet op de eigen theorie van verdachte die behelst dat articaïnebeschadiging de ziekte kanker tot gevolg kan hebben, is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had kunnen en moeten weten dat vanaf 2007 steeds sterker het vermoeden bestond dat [slachtoffer] aan borstkanker leed, maar welke diagnose vanwege de weigering van [slachtoffer] om nader onderzoek te laten doen, uiteindelijk eerst na het overlijden van [slachtoffer] met zekerheid kon worden gesteld.
De rechtbank heeft eerder overwogen dat de Wet BIG in beginsel niet aan de toelaatbaarheid van de door de verdachte als alternatief genezer aan [slachtoffer] gegeven raad en verleende bijstand in de weg staat. De keuzevrijheid van [slachtoffer] als patiënte, zoals die in het systeem van die wet besloten ligt, betekent echter niet dat het een en ander door de verdachte vrijblijvend kon worden verricht. Hiervoor heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat op de schouders van verdachte een zorgplicht rust. De rechtbank dient thans te beoordelen of verdachte de op haar rustende zorgplicht jegens [slachtoffer] heeft geschonden, door haar onjuist c.q. onvoldoende te informeren over haar gezondheidstoestand en / of zich te begeven buiten de grenzen van haar kennen en kunnen.
De inhoud van het zorgverlenerschap van de verdachte als alternatief genezer heeft bestaan uit het behandelen van articaïnebeschadiging; een diagnose die verdachte heeft gesteld aan de hand van het testsysteem met de naam 'Electro Acupunctuur van Voll' en het eigen verhaal van [slachtoffer], de anamnese. De door verdachte gegeven therapie betrof, zoals hiervoor overwogen, het ontgiften en repareren van het lichaam van [slachtoffer] door middel van homeopathische middelen op waterbasis, onder meer in de vorm van korreltjes en druppels. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] geadviseerd over non-toxisch eten en het naleven van bepaalde leefregels, hetgeen cruciaal was voor voor een juiste toepassing van de therapie.
De rechtbank benadrukt in dit verband dat de door de verdachte aan zichzelf toegedichte expertise - electroaccupuncturist en specialist op het gebied van articaïnebeschadiging - geen medisch wetenschappelijke grondslag heeft. Sterker nog, articaïnebeschadiging kan volgens verdachte zelf in het geheel niet regulier worden gediagnosticeerd en behandeld. Daar staat tegenover dat niet aannemelijk is geworden dat aard of inhoud van de adviezen en bijstand door verdachte, of de wijze waarop zij die verleende, reeds op zich beschouwd tot benadeling van de gezondheid van [slachtoffer] konden leiden.
Verdachte heeft voornoemde diagnose bij [slachtoffer] gesteld nadat zij zich in verband met rugklachten bij haar meldde, maar voordat er sprake was van een vermoeden van borstkanker. Nadat [slachtoffer] het knobbeltje in haar borst ontdekte en zij binnen het reguliere medische circuit werd gewezen op het ernstige vermoeden van het bestaan van borstkanker waarvoor nader onderzoek wenselijk was, heeft verdachte haar behandeling voor articaïnebeschadiging ongewijzigd voortgezet. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte vanaf het moment van vermoedens van borstkanker mede heeft bedoeld haar behandeling te richten op het genezen van borstkanker. Verdachte heeft aangegeven dat zij ervan uitging dat [slachtoffer] zich op dit gebied liet bijstaan door twee reguliere huisartsen.
Weliswaar bevat het dossier verklaringen waaruit kan worden opgemaakt dat mogelijk door verdachte andere oorzaken zijn genoemd voor de borstwond van verdachte, maar dit zijn louter 'de-auditu'-verklaringen, zodat bij gebreke van overige bewijsmiddelen, niet onomstotelijk is komen vast te staan dat verdachte haar adviezen en bijstand tevens heeft bedoeld te richten op de oorzaak van de borstwond van [slachtoffer]. Daarbij komt dat niet is uitgesloten dat [slachtoffer] de van verdachte ontvangen adviezen en bijstand zelf heeft betrokken op haar borstwond, gelet op haar inmiddels gegroeide afkeer van de reguliere medische wetenschap.
Gelet op het hiervoor overwogene houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte [slachtoffer] niet heeft behandeld voor borstkanker en dat zij haar ten aanzien van de articaïnebeschadiging volledig heeft ingelicht omtrent haar gezondheidstoestand, zonder dat verdachte zich met betrekking tot haar behandeling als leek heeft begeven op het terrein waar bij uitstek de reguliere arts deskundig is. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] ten aanzien van de articaïnebeschadiging voldoende in staat kon worden geacht haar zelfbeschikkingsrecht als patiënt uit te oefenen. De beslissing van [slachtoffer] om zich ten aanzien van de articaïnebeschadiging niet regulier te behandelen is immers gebaseerd op volledige informatie van de zijde van verdachte.
Het voorgaande geldt echter niet ten aanzien van handelingen van verdachte voor zover die reikten buiten het terrein van haar eigen kennen en kunnen. Onderdeel van en cruciaal voor (het welslagen van ) de therapie van verdachte voor articaïnebeschadiging betrof het non-toxisch eten en de stralingsvrije leefomgeving. Indachtig deze leefregels werden in de woning van [slachtoffer] allerhande maatregelen getroffen. Zo mochten er geen mobiele telefoons en geen internetverbinding in de woning zijn, en werden er specifieke objecten in de woning geplaatst om straling tegen te gaan. Tevens moest het voedsel dat [slachtoffer] tot zich nam eerst door verdachte gemeten worden om de mate van straling te kunnen bepalen en indien nodig 'geneutraliseerd' te worden via een placemat. Verdachte verstrekte [slachtoffer] een lijst specifieke voedingsmiddelen die ze wel en niet mocht eten in verband met de af- en aanwezigheid van mogelijke straling. Ook verstrekte verdachte adviezen en middelen aan [slachtoffer] ter bescherming tegen straling buiten de directe leefomgeving van verdachte. Deze adviezen hielden onder meer in dat verdachte [slachtoffer], gelet op de articaïnebeschadiging, actief ontraadde naar het ziekenhuis te gaan. De blootstelling aan straling in het ziekenhuis, door bestraald eten en onderzoeken met straling, zou te groot zijn in verhouding tot de slechte gezondheidstoestand van [slachtoffer] als gevolg van de articaïnebeschadiging.
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs had kunnen en moeten vermoeden dat [slachtoffer] sedert 2007 aan borstkanker leed. Het is een feit van algemene bekendheid dat borstkanker een levensbedreigende aandoening is van progressieve aard, wanneer geen adequate behandeling wordt gegeven. Blijkens de in bovengenoemd rapport van de oncologisch deskundige E. Boven genoemde richtlijn voor diagnostiek en behandeling van mammacarcinoom (www.oncoline.nl) zijn bij het diagnostisch traject en de behandeling daarvan standaard een radioloog, een chirurg, een patholoog en een mammacare verpleegkundige betrokken. Diagnostiek en behandeling dienen derhalve in een ziekenhuis plaats te vinden onder leiding van specialisten. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat de kans op ernstige schade aan de gezondheid door een onjuiste behandeling of het uitblijven van behandeling ingeval van borstkanker aanzienlijk is. Door onder die omstandigheden dwingende adviezen te blijven geven die gericht waren op stralingsvrij eten en het verkeren in een stralingsvrije omgeving en vanuit die invalshoek actief ziekenhuisbezoek te ontraden heeft verdachte, als behandelaar voor articaïnebeschadiging, onvoldoende onderscheid gemaakt tussen reguliere en niet-reguliere behandelingen. Evenmin heeft zij contact gezocht met reguliere zorgverleners om hen te informeren over de risico's van de door haar aan [slachtoffer] gegeven adviezen voor de behandeling van borstkanker.
Daardoor heeft verdachte een risicovolle situatie geschapen. Risicovol voor het ontstaan van lichamelijk letsel dan wel nadeel voor de gezondheid van [slachtoffer] omdat [slachtoffer] ervoor had gekozen zich met het oog op haar gezondheid te verlaten op de raad en bijstand van onder meer verdachte, een leek op het gebied van borstkanker. Risicovol voor verdachte, omdat de kans zeer aanzienlijk was dat haar raad en bijstand, aan [slachtoffer] gegeven en verleend, zich tevens uitstrekten tot een terrein buiten haar kennen en kunnen, waardoor de kans op het ontstaan van lichamelijk letsel bij [slachtoffer] dan wel benadeling van de gezondheid van [slachtoffer] eveneens zeer aanzienlijk was.
Dat verdachte meende dat [slachtoffer] zich ten aanzien van haar borstwond kon laten bijstaan door reguliere artsen, waaronder haar huisarts en medeverdachte [naam medeverdachte], kan verdachte niet vrijpleiten. Allereerst is een basisarts, evenals een huisarts, niet de aangewezen deskundige in een traject van diagnostiek en behandeling van borstkanker.
Bovendien moet verdachte, gelet op het zeer grote aantal telefonische contacten tussen verdachte en [slachtoffer], jarenlang dagelijks dan wel vrijwel dagelijks, en de wetenschap dat [slachtoffer] leefde volgens de door verdachte gepropageerde leefregels, hebben geweten dat [slachtoffer] heel veel waarde hechtte aan de adviezen van verdachte. Verdachte had derhalve kunnen en moeten vermoeden dat haar adviezen aan [slachtoffer] diagnostisering en behandeling van de borstkanker in de weg stonden, ondanks de aanwezigheid van een basisarts en mogelijke raadpleging van een huisarts.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de adviezen en bijstand van verdachte er mede toe strekten [slachtoffer] ervan te weerhouden het ziekenhuis en daarmee specialisten te bezoeken en haar daarvan ook daadwerkelijk hebben weerhouden, zodat die adviezen en bijstand zonder noodzaak schade aan de gezondheid van [slachtoffer] hebben veroorzaakt. Verdachte heeft aldus gehandeld in strijd met art. 7:453 BW.
De rechtbank heeft zich vervolgens een oordeel gevormd omtrent de vraag of sprake is van opzet bij verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (zoals impliciet primair ten laste is gelegd) dan wel het benadelen van de gezondheid (zoals impliciet subsidiair ten laste gelegd). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in die zin dat verdachte dit letsel beoogd heeft. Resteert de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Naar het oordeel van de rechtbank was ook het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin er niet op gericht aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel haar gezondheid te benadelen. Van het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen dan wel dat haar gezondheid zou worden benadeeld door het creëren en voeden van stralingsangst bij [slachtoffer] is onvoldoende gebleken. Het enkele feit dat verdachte had moeten weten van de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zou intreden of de gezondheid benadeeld zou worden is daarvoor onvoldoende. Uit het dossier blijkt genoegzaam dat verdachte er vanuit haar gedachtengoed alles aan heeft gedaan [slachtoffer] te genezen van articaïnebeschadiging. Het wilsaspect in de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van een door haar niet behandelde aandoening dan wel dat haar gezondheid daardoor ernstig zou worden benadeeld ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank. Van voorwaardelijk opzet is daarom evenmin sprake.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het opzettelijk benadelen van de gezondheid van [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen haar onder feit 1 primair ten laste is gelegd.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte in deze verwijtbaar heeft gehandeld. Immers, verdachte heeft in het kader van haar behandeling voor articaïnebeschadiging veelvuldig telefonisch contact gehad met [slachtoffer] en met personen uit haar directe omgeving. Zij wist dat [slachtoffer] leefde volgens de door haar gepropageerde leefregels en dat [slachtoffer] heel veel waarde hechtte aan de adviezen van verdachte. Deze adviezen hielden onder meer in dat verdachte [slachtoffer], gelet op de articaïnebeschadiging, actief ontraadde naar het ziekenhuis te gaan om straling te voorkomen. Daardoor heeft verdachte [slachtoffer] gesterkt in haar toch al groeiende afkeer van de reguliere geneeskunde en in haar opvatting dat een ziekenhuisopname voor haar gezondheidsrisico's met zich bracht. Ook vanaf het moment dat verdachte wist van het knobbeltje in de borst, de borstwond en de verhoogde tumormarkers in het bloed heeft verdachte haar adviezen onverkort voortgezet, letterlijk tot het einde aan toe in de op 22 maart 2011 geschreven brief aan [naam echtgenoot]. Het feit dat [slachtoffer] tevens onder behandeling en zorg van een arts, medeverdachte [naam medeverdachte] stond, neemt de eigen verantwoordelijkheid van verdachte jegens [slachtoffer] niet weg.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in haar zorgplicht jegens [slachtoffer] schromelijk te kort geschoten is en dat zij de op haar als hulpverlener rustende zorgverplichtingen die uit de wet en de voor de beroepsgroep geldende richtlijnen voortvloeien geschonden. Verdachte kan een zodanig verwijt worden gemaakt dat naar het oordeel van de rechtbank geconcludeerd moet worden dat de gevolgen van haar handelen dan wel nalaten aan haar schuld te wijten zijn geweest, en wel in die zin dat zij zeer onvoorzichtig heeft gehandeld en nalatig is geweest.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van hetgeen verdachte onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd.
3.6.6. Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde letsel kan worden bewezen zoals hierna te noemen en dat daarmee sprake is van zwaar lichamelijk letsel. In het bijzonder heeft de rechtbank daartoe acht geslagen op het hiervoor reeds geciteerde rapport van prof. Dr. E. Boven. Voorts verwijst de rechtbank naar het grote aantal verklaringen waaruit volgt dat [slachtoffer] pijn leed en dat verdachte haar op dergelijke momenten korrels adviseerde tegen de pijn. De rechtbank merkt de verdere doorgroei en uitzaaiing van kankergezwellen, en de daarmee samenhangende verergering van het ziektebeeld van [slachtoffer], afname van de levensverwachting en toename van pijnklachten als zwaar lichamelijk letsel aan.
3.6.7. Bewijsoverweging causaliteit
Door de verdediging is bepleit dat geen causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en het zwaar lichamelijk letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. Daartoe is aangevoerd dat het aan verdachte niet in redelijkheid is toe te rekenen dat [slachtoffer] geen reguliere behandelingen heeft ondergaan. Belangrijke omstandigheid hierbij is dat [slachtoffer] zelf een duidelijke voorkeur had voor het alternatieve circuit en daarin duidelijk haar eigen keuzes heeft gemaakt. Verdachte heeft geen beslissende invloed gehad en zeker niet buiten het gebied van de articaïnebeschadiging, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen volgt dat verdachte [slachtoffer] actief heeft ontraden naar het ziekenhuis te gaan, zelfs in de fase dat ziekenhuisopname noodzakelijk was. Uit het procesdossier is gebleken dat bij [slachtoffer] zelf een sterke weerstand was gegroeid ten aanzien van de reguliere geneeskunde, hoewel zij in het verleden altijd ook onderzoek en behandeling in het reguliere medische circuit had ondergaan. Echter, ondanks de sterke persoonlijkheid van [slachtoffer] en haar duidelijke voorkeur voor niet reguliere geneeswijzen, heeft zij zich in 2007 tot haar huisarts en later tot de mammapoli gewend nadat eind 2006 een knobbeltje in de borst werd geconstateerd. Ook voordien heeft [slachtoffer] zich meerdere malen ter zake van verschillende aandoeningen onder reguliere medische behandeling gesteld, waaronder het maken van een MRI-scan van haar rug in 2003 en 2006. Ook is vastgesteld dat [slachtoffer] in oktober 2010 wel akkoord is gegaan met een bloedonderzoek en later uiteindelijk met een ziekenhuisopname. Daarbij komt, dat eenmaal in het ziekenhuis, [slachtoffer] aanvankelijk weigerde röntgenfoto's te laten maken maar na uitleg van de chirurg hier toch mee instemde.
De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer] bij juiste informatievoorziening wel degelijk te bewegen was tot reguliere behandelwijzen.
Dat voor verdachte hierin een belangrijke rol was weggelegd volgt uit het feit dat [slachtoffer] volledig meeging in het gedachtegoed van verdachte en hetgeen verdachte haar daaromtrent mededeelde. Zij baseerde de door haar gemaakte keuzes gedurende haar ziekteproces in overwegende mate op de mededelingen van verdachte en op die van [naam medeverdachte]. Naar het oordeel van de rechtbank is de afkeer van [slachtoffer] van de reguliere zorg door toedoen van verdachte zonder twijfel verergerd. In dit verband wijst de rechtbank op de kracht van de overtuiging van verdachte over de noodzaak van een stralingsvrije omgeving. In haar schriftelijke beantwoording van vragen van de officier van justitie geeft zij te kennen dat de ervaring heeft geleerd dat het hele ziekenhuis gebeuren bij deze kwetsbare patiënten resulteert in explosieve toename van kankercellen in diverse organen. [slachtoffer] heeft in haar laatste levensjaren een zodanig sterke angst voor straling ontwikkeld dat zij, blijkens de verklaring van de oncoloog [naam internist oncoloog] tegenover de rechter-commissaris afgelegd op 14 januari 2013, enkele dagen voor haar overlijden nog bang was voor de aanwezigheid van mobiele telefoons in verband met het gevaar van kanker door straling. Zo bezien is [slachtoffer] overleden aan de gevolgen van stralingsangst.
Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook in aanzienlijke mate waarschijnlijk te achten dat [slachtoffer] tot andere keuzes was gekomen, indien verdachte had voldaan aan de op verdachte jegens haar rustende zorgplicht, zeker wanneer verdachte hierin samenwerking had gezocht met de echtgenoot en kinderen van [slachtoffer], en haar huisarts.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte een onmisbare schakel is geweest in de gebeurtenissen die uiteindelijk hebben geleid tot het zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat moet worden geconcludeerd dat het in aanzienlijke mate waarschijnlijk is dat in het bijzonder ook de door verdachte gedane mededelingen van beslissende invloed zijn geweest op de door [slachtoffer] gemaakte keuze zich niet regulier, in het ziekenhuis, te laten behandelen. Verdachte heeft het gevaar dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft geopenbaard, in zodanige mate verhoogd dat het veroorzaken van dit letsel redelijkerwijs aan verdachte dient te worden toegerekend.
3.7. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 4 januari 2007 tot en met 21 maart 2011 te Heemstede en/of Amsterdam en/of Haarlem,
telkens zeer onvoorzichtig heeft gehandeld en nalatig is geweest,
door bij [slachtoffer], verder te noemen patiënte, van wie verdachte redelijkerwijs had moeten en kunnen vermoeden dat
- zij aan borstkanker leed,
als electroacupuncturist en/of natuurgeneeskundige, handelingen te verrichten op het gebied van de geneeskunst,
waarbij zij, verdachte niet heeft gehandeld als goed hulpverlener, immers heeft zij,
bij het verkrijgen en/of tot stand komen van het 'informed consent' en/of ten behoeve van het sluiten en/of uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:448 BW en/of 7:450 BW
- na te laten om voor patiënte een duidelijk onderscheid te maken tussen reguliere en niet-reguliere behandelingen en
- na te laten deze patiënte steeds duidelijk te wijzen op de mogelijke gevaren voor haar gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van een of meerdere reguliere behandelwijzen
(vervolgens) ten tijde van het uitvoeren van de geneeskundige behandelovereenkomst, in strijd gehandeld met werkwijzen en/of protocollen voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard, zoals omschreven in artikel 7:453 BW, te weten door (telkens) te hebben
- onvoldoende overleg en/of afstemming te zoeken met reguliere zorgverleners welke reeds betrokken waren bij de zorg van patiënte en
- patiënte actief te ontraden zich in het reguliere medische circuit te laten onderzoeken en te laten behandelen
waardoor patiënte onvoldoende duidelijk en onjuist geïnformeerd heeft gekozen voor niet-reguliere behandelingen, waarbij zij zich heeft laten behandelen door verdachte en waardoor haar de benodigde reguliere medische zorg is onthouden,
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een verdere doorgroei en verdere uitzaaiingen van een kankergezwel en een verergering van haar ziektebeeld en een aanzienlijke afname van de genezingskans en levensverwachting en een ernstige toename van de pijnklachten, heeft bekomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
Aan haar schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl het misdrijf is gepleegd in de uitoefening van enig ambt of beroep.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de straf
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan het voorwaardelijke deel van de straf als bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van activiteiten of werkzaamheden op het gebied van de geneeskunst in de zin van alle verrichtingen, het onderzoeken en geven van raad daaronder begrepen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte op eigen kosten de uitspraak van de rechtbank openbaar zal laten maken in een landelijk dagblad en deze uitspraak zal plaatsen op iedere website door of namens verdachte geopend, waaronder in ieder geval de website van de [naam stichting]. Tenslotte heeft de officier van justitie de dadelijk uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2.Standpunt van de verdediging
Volgens de raadslieden is de eis van de officier van justitie buitenproportioneel. De verdediging heeft er op gewezen dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat zij in de 25 jaar dat zij werkzaam is als natuurgeneeskundige nimmer klachten of negatieve aandacht heeft gekregen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de gevorderde leeftijd van verdachte en haar broze gezondheid en haar slechts een voorwaardelijke straf op te leggen. Met betrekking tot de bijzondere voorwaarden die de officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijke deel van de straf te verbinden hebben de raadslieden betoogd dat een beroepsverbod onaanvaardbaar is. Er is sprake geweest van een unieke situatie die zich bovendien meer dan twee jaar geleden heeft voorgedaan. Onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in de praktijk van verdachte heeft geen onregelmatigheden opgeleverd. Indien een beroepsverbod wordt opgelegd en dit ook nog eens dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard heeft dit tot gevolg dat iedere bron van inkomsten voor verdachte wegvalt.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en uit de bespreking aldaar van het namens de Reclassering Nederland uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 3 januari 2012. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 14 mei 2013, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in haar hoedanigheid van hulpverlener haar patiënte, [slachtoffer], waarvan zij moest vermoeden dat zij aan borstkanker leed, wegens articaïnebeschadiging uitsluitend niet-reguliere therapie en medicatie met een ontbrekende dan wel onbewezen effectiviteit aangeboden. Vanuit haar gedachtengoed ten aanzien van articaïnebeschadiging en daarop gebaseerde stralingsvrije therapie heeft verdachte [slachtoffer] actief ziekenhuisbezoek ontraden. In de wetenschap dat [slachtoffer] vermoedelijk aan borstkanker leed heeft verdachte onvoldoende onderscheid gemaakt tussen reguliere en niet-reguliere behandelingen door [slachtoffer] onjuist dan wel onvoldoende te informeren over de mogelijke gevaren voor haar gezondheidstoestand van het uit- of afstellen van een of meer reguliere behandelwijzen. Evenmin heeft zij contact gezocht met reguliere zorgverleners dan wel de aanwezigheid van zorgverleners aangegrepen om hen te informeren over de risico's van de door haar aan [slachtoffer] gegeven adviezen voor de behandeling van borstkanker.
Verdachte heeft derhalve haar zorgplicht als hulpverlener op zeer ernstige wijze geschonden. Gevolg van haar handelen is dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen in die zin dat zij jarenlang niet adequaat is onderzocht en behandeld voor de verdere doorgroei en uitzaaiing van kankergezwellen. Het uitblijven van reguliere medische zorg als gevolg van het handelen van verdachte heeft geleid tot een verergering van het ziektebeeld van [slachtoffer], een afname van de levensverwachting en een toename van pijnklachten. De borst van [slachtoffer] is door de jaren heen volledig weggerot en zij heeft een vreselijke lijdensweg moeten doorstaan, die uiteindelijk heeft geresulteerd in het overlijden van [slachtoffer] aan de gevolgen van een verwaarloosde tumor. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte onder de gegeven omstandigheden minst genomen moeten trachten [slachtoffer] te bewegen voor onderzoek en behandeling ten aanzien van de borstkanker naar het ziekenhuis te gaan en contact moeten opnemen met de familie van [slachtoffer] en andere zorgverleners in de kring van [slachtoffer] teneinde hen te informeren over de risico's van haar therapie voor de behandeling borstkanker.
Uiteindelijk is [slachtoffer] overleden aan de verwaarloosde tumor in haar borst. Gevolg hiervan is dat haar echtgenoot, kinderen en haar moeder zonder haar verder zullen moeten leven. Het moet voor hen bijzonder wrang zijn dat haar dood op deze leeftijd, indien van meet af aan adequaat was ingegrepen mogelijk voorkomen had kunnen worden en dat het langdurig lijden, ook in de stervensfase volstrekt onnodig is geweest. Het verdriet dat zij hebben is tot uitdrukking gekomen in de nabestaandenverklaringen van de echtgenoot en de dochter van [slachtoffer], zoals deze ter terechtzitting zijn voorgelezen.
Het ziektebeeld van [slachtoffer] in de periode kort voor en ten tijde van haar overlijden heeft ook indruk gemaakt op de thuiszorgmedewerkers en de specialisten in het ziekenhuis. Zo heeft een van de thuiszorgmedewerkers die [slachtoffer] in de laatste weken van haar leven verzorgde haar gevoelens in een bericht aan haar leidinggevende onder meer afgevraagd hoe het mogelijk is dat iemand anno 2011 kan sterven aan de gevolgen van onder meer bijgeloof. Daarnaast maakte de enorme wond een diepe indruk op hen. Door de oncoloog uit het ziekenhuis is bovendien verklaard dat zij nog nooit in haar carrière een dergelijk overlijden als gevolg van borstkanker heeft meegemaakt.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank het opleggen van een straf passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In dat licht acht de rechtbank de strafeis zeer fors. De rechtbank zal bovendien tot een aanzienlijk lagere straf komen dan gevorderd, aangezien de eis is gebaseerd op een bewezenverklaring van medeplegen van zware mishandeling, de dood tot gevolg hebbend.
Met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank geen enkel strafrechtelijk doel gediend.De rechtbank zal derhalve volstaan met oplegging aan verdachte van een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank weegt daarbij mee dat redelijkerwijs te verwachten valt dat een voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte, mede gelet op haar gevorderde leeftijd en gezondheid, ervan zal weerhouden patiënten in de toekomst actief ziekenhuisbezoek te ontraden. Daarmee is het risico op herhaling voldoende gewaarborgd.
Met betrekking tot de door officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden overweegt de rechtbank het volgende.
In onderhavige zaak heeft verdachte zoals gezegd grote fouten gemaakt en haar zorgplicht ernstig geschonden. Echter, verdachte is zo'n 25 jaar werkzaam als natuurgeneeskundige in een praktijk en heeft met deze praktijk kennelijk altijd zonder problemen gefunctioneerd. Van klachten bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg is niet gebleken. Het door de officier van justitie geschetste gevaar voor herhaling van dergelijke fouten acht de rechtbank dan ook gering, gelet op de thans door verdachte opgedane ervaring en in het licht van de inperking van het risico op na te noemen wijze.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden op te leggen, laat staan deze dadelijk uitvoer te verklaren.
Het opleggen van een aanzienlijke voorwaardelijke straf met een proeftijd van vijf jaar is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te voorkomen dat verdachte wederom een strafbaar feit begaat.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 308 en 309 van het Wetboek van Strafrecht.
12. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.7. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op vijf jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventueel ten uitvoer te leggen gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot inbewaringstelling van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 juni 2013.